Ministerie van Verkeer en Waterstaat

abcdefgh

Aan
de voorzitter van de Tweede Kamer
der Staten-Generaal
Binnenhof 4
2513 AA DEN HAAG

Contactpersoon Doorkiesnummer
- - Datum Bijlage(n) 24 april 2007 1 Ons kenmerk Uw kenmerk DGP/WV/U.07.00574 2060705760 Onderwerp
kamervragen

Geachte voorzitter,

Door het lid Van der Ham zijn aan de ministers van Verkeer en Waterstaat en van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer vragen gesteld over de aanbevelingen van de OESO over de Randstad.

Middels een brief van 19 februari 2007 (kenmerk DGP/WV/U.07.00564) hebben onze voorgangers u aangegeven dat de kabinetswisseling een uitstel van de beantwoording wenselijk maakte. Hierbij de antwoorden op de gestelde vragen.


1. Deelt u de analyse van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) over de vervoersproblemen in de Randstad?1


1. In de Nota Mobiliteit heeft het kabinet doelstellingen geformuleerd. Het verkeer- en vervoersysteem voldoet op dit moment niet aan die doelstellingen. De analyse van de OESO van de huidige stand van zaken is in dat licht terecht en plaatst de uitvoering van de in de Nota Mobiliteit aangekondigde maatregelen en projecten centraal. Bovendien was de analyse van de OESO (naast het werk van de commissie Kok) mede aanleiding om te starten met het Urgentieprogramma Randstad.


2.


1 www.telegraaf.nl,16 januari 2007; zie bijlage Postadres Postbus 20901, 2500 EX Den Haag Telefoon 070 351 61 71

Bezoekadres Plesmanweg 1-6, 2597 JG Den Haag Fax 070 351 78 95 bereikbaar met tram 9 (station hs en cs) en bus 22 (station cs)

DGP/WV/U.07.00574

Hoe beoordeelt u de uitspraken van de OESO specifiek gericht op de ontwikkeling van Almere? Deelt u de analyse van de OESO dat Almere betere wegverbindingen met de andere steden in de Randstad moet krijgen? Ziet u in dit rapport aanleiding om de momenteel in ontwikkeling zijnde plannen rond de ontsluiting van Almere aan te passen, of denkt u met de huidige op stapel staande plannen uit te kunnen komen?


2. De huidige ontsluiting van Almere en de toekomstige bouwopgave voor deze gemeente maakt duidelijk dat maatregelen noodzakelijk zijn. Er zijn door het Kabinet in het kader van het Noordvleugelprogramma belangrijke besluiten genomen. In overleg met de regio wordt een goede oplossing uitgewerkt voor de ontsluiting van Almere richting Amsterdam en Schiphol. Het OESO-rapport geeft geen aanleiding tot bijstelling van de in ontwikkeling zijnde plannen.


3. Ziet u met de OESO een noodzaak om in de Randstad versneld, dat wil zeggen vóór 2012, te komen tot een beprijzing van het wegverkeer?


3. Om de bereikbaarheid over de weg in het algemeen en van de Randstad in het bijzonder te verbeteren is invoering van de kilometerprijs, gedifferentieerd naar tijd, plaats en milieukenmerken een belangrijke opgave. Dit kabinet bekijkt de mogelijkheden van een gefaseerde invoering, vanuit de ambitie prijsbeleid op een verantwoorde en zorgvuldige wijze in te voeren. Inzet is deze kabinetsperiode de eerste onomkeerbare stappen te zetten op weg naar de landelijke invoering van de kilometerprijs.


4. Hoe beoordeelt u de analyse van de OESO dat het fileprobleem van de Randstad groter is dan in andere grootstedelijke agglomeraties? Hoe beoordeelt u de stelling van de OESO dat het openbaar vervoer tussen de steden in de Randstad te wensen overlaat? Deelt u de conclusie dat het spoor in de Randstad regio ,,een van de meest onderontwikkelde" van alle metropolen in Europa is? Kunt u uw antwoord toelichten? Ziet u aanleiding in de opmerkingen van de OESO om de investeringen in het openbaar vervoer te verhogen?

4. Vergelijkingen tussen metropolitane gebieden zijn altijd lastig te maken. De Randstad is een zeer specifieke regio met een eigen ruimtelijke structuur. In het antwoord op vraag 1 heb ik aangegeven dat in de Nota Mobiliteit ambitieuze doelstellingen zijn opgenomen. De realisatie van de bereikbaarheidsstrategie, zowel voor het openbaar vervoer als voor de weginfrastructuur, blijft essentieel voor behoud en verbetering van de economische positie van de Randstad. Dit zal daarom prominent deel uitmaken van het Urgentieprogramma Randstad.

Ten aanzien van de kwaliteit van het openbaar vervoer wil ik u wijzen op de deur- tot-deur bereikbaarheid die ik als uitwerking van de Nota Mobiliteit wil versterken. Met de netwerkanalyses is daarvoor in 2006 al een goede basis gelegd. Op deze basis wordt verder gewerkt aan een sterk integrale Netwerkaanpak, niet alleen op regionale, maar ook op landelijke schaal. Voor regionaal OV en de landelijke
---

DGP/WV/U.07.00574

netwerken van weg, spoor en waterwegen worden in het komende jaar markt- en capaciteitsanalyses uitgevoerd. In de Netwerkaanpak zal voor de Randstad en voor de rest van Nederland de relatie tussen de (gewenste) capaciteit van weg-, spoor- en waterwegen en het OV-netwerk (inclusief de ketenaansluitingen) worden uitgewerkt als verlengstuk van de regionale Netwerkanalyses. Op korte termijn zal ik u nader over de Netwerkaanpak informeren. Dan zal ik ook nader ingaan op de OV-ambities van dit kabinet.

Voor de corridor Schiphol-Amsterdam-Almere-Lelystad (SAAL) heeft het kabinet vorig jaar in het kader van de Noordvleugelbrief (augustus 2006) geconstateerd dat er op korte termijn capaciteitsknelpunten ontstaan op het spoor. Met het oog op de internationale concurrentiepositie van de Noordvleugel moeten deze worden opgelost. Daarnaast is op langere termijn gezien de forse ruimtelijke en economische ontwikkelingen (Schiphol, Zuidas / Amsterdam, Almere) versterking van de regionale functie van het OV-netwerk (spoor + regionaal OV) nodig. Zowel de korte als de langere termijn worden uitgewerkt in de Planstudie OV SAAL.

Zoals aangegeven zal de Netwerkaanpak zich ook richten op de (gewenste) capaciteit van het spoornetwerk. De opmerking van de OESO dat ons huidige spoornetwerk onderontwikkeld is, herken ik niet. Nadere analyse van het door de OESO gebruikte basismateriaal leert dat de HSL-Zuid, de Betuweroute en de spooruitbreiding naar vier sporen tussen Amsterdam en Utrecht niet zijn meegerekend, terwijl in andere landen in onbruik geraakte lijnen wel in de tellingen zijn opgenomen. Dit, gecombineerd met de specifieke structuur van de Randstad (geen grote centrumstad met veel radiale structuren, maar steden die als aan een kralenketting geregen door infrastructuur worden verbonden) maken een vergelijking op basis van één criterium weinig zinvol. Het gebruik van het spoornetwerk is in de Randstad in Europees perspectief intensief (zie de brief van 18 november 2006; kenmerk DGP-SPO-u-06-03540). Er zijn echter altijd verdere verbeteringen mogelijk. De landelijke markt- en capaciteitsanalyse spoor zal nader zicht geven op de (gewenste) kwaliteit en toekomstvastheid van het railsysteem.


5. Hoe beoordeelt u de opmerkingen van de OESO over de woningnood in de Randstad?

5. Het begrip `woningnood' is door De Telegraaf gehanteerd. In het rapport van de OESO wordt niet gesproken over 'woningnood' in de Randstad. Waar de OESO in haar rapport wel over spreekt is een mismatch tussen gevraagde en beschikbare woningen - zowel in kwantitatieve als kwalitatieve zin - waarbij met name in Amsterdam de kwalitatieve mismatch erg groot is. In Amsterdam en in Rotterdam zou volgens het advies van de OESO het woningaanbod voor middengroepen en hogere inkomensgroepen moeten worden vergroot.


---

DGP/WV/U.07.00574

De door de OESO geconstateerde mismatch tussen gevraagde en beschikbare woningen is niet nieuw. Het woonbeleid van de rijksoverheid is er ook op gericht om die mismatch te verkleinen. Om invulling te geven aan dit beleid zijn met de stedelijke regio's (waaronder die van Amsterdam en Rotterdam), provincies en gemeenten woningbouw- en ISV-afspraken gemaakt voor de periode tot 2010. Onderdeel van die afspraken betreft de regionale samenhang van zowel de omvang als de samenstelling van de gemeentelijke woningbouwprogramma's. Beleid van het rijk is dat randgemeenten rond de grote steden bijdragen aan de huisvesting van de lage inkomensgroepen. Voor de centrumsteden ontstaan er dan meer mogelijkheden om midden- en hogere inkomens aan zich te binden en zo tot een betere balans te komen tussen de marktvraag en het aanbod. Ten aanzien van de benodigde nieuwbouwproductie en de stedelijke vernieuwing bent u eerder geïnformeerd door de Minister van VROM (TK 30 128, nr.12, 2006-2007).

Hoogachtend,

DE MINISTER VAN VERKEER EN WATERSTAAT,

Camiel Eurlings

DE MINISTER VAN VOLKSHUISVESTING, RUIMTELIJKE ORDENING EN MILIEUBEHEER,

Dr. Jacqueline Cramer

---