Radboud Universiteit Nijmegen


Laura Menenti in 'Get smarter in a week'

Half mei gaan de eindexamens weer van start. BNN zendt vanaf maandag 7 mei een week lang dagelijks het tv-programma Get smarter in a week uit en vroeg Laura Menenti, onderzoekster naar taalverwerkingsprocessen in de hersenen bij het F.C. Donders Centre for Cognitive Neuroimaging, om haar bijdrage aan het snelle `verslimmingsproces'. Haar advies: 'Denk na over de informatie die je leert en ga het niet klakkeloos in je hoofd stampen.'

Laura Menenti 'Het is geen erg goed idee om de avond voor een proefwerk of tentamen een half boek in je hoofd te stampen. Naarmate je informatie vaker herhaalt, wordt het beter opgeslagen in de hersenen. Bovendien wordt informatie ook tijdens de slaap in je hersenen opgeslagen. Veel blokken en weinig slapen is dus helemaal niet handig: hoe minder je slaapt, hoe sneller je de stof vergeet. Een mens beschikt over een korte- en een langetermijngeheugen. Informatie wordt eerst opgeslagen in het kortetermijngeheugen, in de zogeheten hippocampus. Daarvandaan moet de informatie gekopieerd worden naar het langetermijngeheugen. Dat gebeurt voor een belangrijk deel tijdens de slaap. Als je overdag iets leert, herhalen de cellen 's nachts hetzelfde activatiepatroon. Zo belandt het in het langetermijngeheugen, dat voornamelijk in de temporale kwabben zit.

'Het duurt een paar dagen voor de informatie is opgeslagen in het langetermijngeheugen. Als je kort van te voren aan het blokken slaat, sla je de stof niet op tijd voor je tentamen daarin op. Terwijl het langetermijngeheugen beter bestand is tegen vergeten dan het kortetermijngeheugen. Je kunt wel wát informatie in het kortetermijngeheugen opslaan en dat vervolgens op een tentamen reproduceren, maar als het erg veel is, ga je meestal meer vergeten. Vroeg beginnen en vaak herhalen is beter.

'Er zijn per vak verschillen bij het leren. Allereerst geldt voor alles wat je moet leren: herhalen, herhalen, herhalen. Maar voor sommige vakken - bijvoorbeeld wiskunde en vreemde talen - gaat het meer om het leren van vaardigheden, terwijl het bij andere vakken - denk aan aardrijkskunde en geschiedenis - meer gaat om kennis. Vaardigheden worden niet door hetzelfde systeem geleerd als kennis. Het beste bewijs hiervoor zijn patiënten die geen hippocampus meer hebben. Zij zijn niet meer in staat nieuwe herinneringen of kennis op te slaan, maar kunnen nog wel nieuwe vaardigheden leren - al denken ze iedere keer dat ze zo'n vaardigheid herhalen dat ze het voor de allereerste keer doen.

'Kennis kun je het beste leren door actief met de informatie om te gaan, er iets mee te doen, en het liefst er op verschillende manieren over na te denken. Als je in één avond een boek moet leren, neem je hier meestal de tijd niet voor. Als je ergens aandacht aan besteedt, wordt de communicatie tussen hersencellen die daarbij betrokken zijn sterker. Hoe meer aandacht, hoe efficiënter de communicatie. Het is moeilijk te zeggen hoe dit neuraal precies werkt, bijvoorbeeld omdat je ratten wel vaardigheden maar geen toetsbare kennis aan kunt leren. Eén van de ideeën is dat representaties met elkaar verbonden zijn. Hoe beter je een nieuw stuk informatie met andere al bekende stukken informatie verbindt, hoe beter die kennis gerepresenteerd is in het brein. Als je dus nieuwe informatie probeert te verbinden aan veel verschillende dingen die je al weet, geef je die informatie een centralere plek in je geheugen. De cellen die betrokken zijn bij het representeren van deze informatie gaan dan sterkere verbindingen aan met meer andere neuronen die betrokken zijn bij het representeren van de oude informatie.

'In het BNN-programma worden vier bekende Nederlanders - onder wie Manuela Kemp en Willie Wartaal van de Jeugd van Tegenwoordig - en tachtig onbekende Nederlanders getest op ruimtelijk inzicht, rekenen en taal, creativiteit en geheugen. Na die test moeten ze een week lang oefenen op die vaardigheden en daarna worden ze weer aan een test onderworpen. Het is uiteraard de bedoeling dat ze dan beter zijn geworden. Ik zit in het panel als reken- en taaldeskundige - al ben ik inderdaad geen rekendeskundige. Een van de vragen die ik moest beantwoorden, is of een wiskundeknobbel echt bestaat. In de achttiende eeuw dacht men dat je aan de bobbels en deuken in het hoofd kon voelen waar de betreffende persoon goed in was. Zo kon je niet alleen een wiskunde- of talenknobbel hebben, maar zelfs een ouderliefde-, religie- of voorzichtigheidsknobbel. Of deuk, natuurlijk. Die gedachte is nu passé. Wat we dankzij de fMRI-technologie wél weten is dat er een taakverdeling plaatsvindt tussen de verschillende hersengebieden. Per taak worden andere gebieden actief. Als iemand ergens veel op traint, zoals wiskundeopgaven, kan een bepaald gebied wat groter worden. Zo schijnt een gebied dat veel betrokken is bij werken met cijfers bij Einstein iets groter geweest te zijn dan bij andere mensen. Meer knobbel dan dat is er echter niet: van een aangeboren wiskundeknobbel is al helemaal geen sprake. Waarom iemand beter is in wiskunde dan bijvoorbeeld in taal, weten we nog niet.

'Slimmer worden in korte tijd, dat lukt dus hooguit door héél veel te oefenen. Bijvoorbeeld bij de kassa al uitgerekend hebben wat je moet betalen voor de caissière het heeft gezegd. Ga actief met de informatie om die je leert, denk erover na en ga het niet klakkeloos in je hoofd stampen.'

Dit interview werd eerder gepubliceerd in
www.ru.nl/wetenschapsagenda, van 25 april 2007