Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
logoocw
De voorzitter van de Tweede Kamer
der Staten-Generaal
Postbus 20018
2500 EA Den Haag
Den Haag Ons kenmerk Uw brief van Uw kenmerk
VO/SenO/2007/19515 7 mei 2007 2060714470
Onderwerp Bijlage(n)
vragen van het kamerlid Beantwoording van vragen van kamerlid de Vries
De Vries (CDA) over effecten leerplusregeling
Hierbij zend ik u het antwoord op de vragen van het kamerlid De Vries (CDA) van uw Kamer inzake de
effecten van de leerplusregeling.
De vragen werden mij toegezonden bij uw bovenaangehaalde brief met kenmerk 2060714470
De staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
Marja van Bijsterveldt-Vliegenthart
6
44
Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
OCW 11 Rijnstraat 50, Postbus 16375, 2500 BJ Den Haag, T +31-70-4123457 F +31-70-4123456 www.minocw.nl
blad 2/3
Antwoorden op de schriftelijke vragen van het kamerlid de Vries (CDA) van de Tweede Kamer der
Staten-Generaal aan de staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (ingezonden d.d. 7 mei
2060714470)
1. Vraag: Heeft u kennis genomen van het bericht dat het Barlaeus Gymnasium in Amsterdam op
grond van de nieuwe leerplusregeling voor zijn leerlingen achterstandsgelden ontvangt? 1)
Antwoord: Ja, daarvan heb ik kennisgenomen.
2. Vraag: Hoe oordeelt u over het feit dat het hier een school betreft zonder achterstandsleerlingen?
Antwoord: De leerplusregeling is een regeling die beoogt scholen die het het hardst nodig hebben,
in staat te stellen schoolprestaties te maximaliseren en voortijdig schoolverlaten te verminderen
van leerlingen uit achterstandswijken waar sprake is van samenloop van verschillende problemen.
Uiteindelijk doel is dat leerplusscholen uiteindelijk even goed presteren als de overige VO-scholen.
Een tweede doel van de leerplusregeling is om de administratieve lasten voor de scholen in
vergelijking tot de oude cumi-regeling fors terug te dringen.
Het ITS heeft zorgvuldig onderzoek verricht en daaruit is gebleken dat de indicator, gebaseerd op
postcodewijken, een zeer goede voorspeller is van opeenstapeling van problemen op met name
vmbo-scholen. Uit de uitvoerige veldraadpleging bleek dat havo/vwo niet uitgesloten mocht
worden, aangezien ook havo/vwo-scholen met veel achterstandsleerlingen een opeenstapeling aan
problemen ervaren.
De verdeling van de middelen is gebaseerd op een indicator die zo goed mogelijk recht doet aan
deze complexe materie: indien een school minimaal 30% leerlingen heeft uit een
armoedecumulatiegebied volgens de armoedemonitor van CBS/SCP heeft de school recht op
aanvullende middelen.
Nu blijkt bij de toekenning van de middelen dat in dit incidentele geval het anders uitpakt.
Inschatting is dat dit komt door de soms zeer gemĂȘleerde bevolking in de grote steden, waardoor de
indicator, gebaseerd op postcodewijken, minder onderscheidend is, waardoor in dit geval een
vertekend beeld kan zijn opgetreden van probleemcumulatie op schoolniveau.
3. Vraag: Zijn in dit specifieke geval de criteria van de leerplusregeling juist toegepast?
Antwoord: Ja, in dit specifieke geval zijn de criteria juist toegepast.
4. Vraag: Kunt u een overzicht geven van de scholen voor voortgezet onderwijs die sinds 1 januari
2007 onderwijsachterstandsgelden ontvangen op grond van de leerplusregeling? Kunt u daarbij
aangeven van welke andere scholen bij het opstellen van de leerplusregeling verondersteld mocht
worden dat zij op grond van hun leerlingenpopulatie niet voor deze regeling in aanmerking zouden
komen?
Antwoord: Ja, de lijst is beschikbaar. Op basis van onderzoek en samenstelling van de indicator (die
gebruikt wordt om de armoede in Nederland in kaart te brengen), mag verondersteld worden dat
deze indicator de meest aangewezen indicator is voor het opsporen van probleemcumulatie. Het is
moeilijk om bij het opstellen van een nieuwe generieke regeling, met een nieuwe indicator en een
nieuwe doelstelling de consequenties te overzien tot op het niveau van iedere individuele school.
5. Vraag: Zijn er ook scholen die juist geen onderwijsachterstandsgelden ontvangen, waarvan bij het
opstellen van de leerplusregeling verondersteld mocht worden dat zij op grond van hun
leerlingenpopulatie juist wel voor deze regeling in aanmerking zouden komen? Zijn daarbij ook
scholen die last hebben van het feit dat zij onderdeel uitmaken van een groter schoolbestuur (en
een gezamenlijk brin-nummer) met meerdere vestigingen en dus ook leerlingen uit meerdere
gebieden, waardoor zij de drempel niet overschrijden?
Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Rijnstraat 50, Postbus 16375, 2500 BJ Den Haag, T +31-70 - 4123457 F +31-70-4123456 www.minocw.nl
blad 3/3
Antwoord: Nee, overigens kan ik mij voorstellen dat er scholen zijn die vinden dat zij op grond van
hun leerlingpopulatie in aanmerking zouden willen komen, maar net onder de 30%-drempel vallen.
Dit is echter een consequentie van de keuze voor de indicator en de drempel van 30% die in nauw
overleg met scholenveld en parlement gemaakt is.
Uitgangspunt van de lumpsumbekostiging is dat een school/schoolbestuur de middelen krijgt die
nodig zijn. Indien een school meerdere vestigingen kent uit meerdere gebieden en de drempel van
30% niet overschrijdt, wordt verondersteld dat de school als geheel voldoende middelen heeft om
recht te doen aan verscheidenheid tussen vestigingen (in tegenstelling tot scholen die op
schoolniveau de 30% wel overschrijden). Hierover is uitvoerig van gedachten gewisseld met de
Tweede Kamer tijdens het Algemeen Overleg op 23 november 2005. Wellicht ten overvloede
verwijs ik naar de toelichting die mijn voorganger hierover bij brief van 24 november 2005
(Kamerstuk Tweede Kamer 2005-2006, 27 020 nr.54) aan uw Kamer heeft gezonden.
6. Vraag: Zijn de criteria voor het bepalen van een `armoedeprobleemcumulatiegebied' voldoende
verfijnd genoeg om recht te doen aan de doelstellingen van de leerplusregeling?
Antwoord: Gezien de relatieve omvang van het budget ten op zichte van de totale personele
lumpsumbekostiging (ca. 1%), de wens tot administratieve lastenverlichting, de doelstelling van de
regeling en de voordelen van het gebruik van een bestaande objectieve indicator is in overleg met
het scholenveld en het parlement besloten tot deze indicator. Verdere verfijning van de indicator
zal andere nadelen met zich meebrengen.
7. Vraag: Bent u op grond van deze gegevens bereid de leerplusregeling, eerder dan gepland, samen
met de schoolbesturen tussentijds te evalueren en zo nodig bij te stellen, waardoor de
onderwijsachterstandsgelden vooral ten goede komen aan leerlingen met een
onderwijsachterstand?
Antwoord: Evaluatie van de regeling is gepland over vier jaar. De signalen die ik nu krijg, zouden
erop kunnen wijzen dat voor een beperkt aantal havo/vwo-scholen er onbedoelde effecten zijn. Dit
is voor mij aanleiding om de oorzaken van dit onbedoelde effect goed in beeld te krijgen. De
uitkomsten daarvan kunnen leiden tot een vervroegde evaluatie voor deze scholen.
1) Onderwijsblad, 4 mei 2007 en BNR Nieuwsradio, 4 mei 2007
Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Rijnstraat 50, Postbus 16375, 2500 BJ Den Haag, T +31-70 - 4123457 F +31-70-4123456 www.minocw.nl