Antwoorden op kamrvragen van Van der Vlies over het terugbrengen van
gehandicapten uit de wijken naar een instelling
Kamerstuk, 7 mei 2007
Antwoorden van staatssecretaris Bussemaker op Kamervragen van het
Kamerlid Van der Vlies over het terugbrengen van gehandicapten uit de
wijken naar een instelling (2060711580).
Vraag 1
Hebt u kennisgenomen van het bericht dat een instelling voor
verstandelijk gehandicapten zo'n honderd personen terugbrengt vanuit
de wijk naar het terrein van de instelling? 1)
Antwoord 1
Ja.
Vraag 2
Wat vindt u van een dergelijke ontwikkeling?
Antwoord 2
Ik ben een voorstander van een prettige leefomgeving voor de cliënt.
Een kleinschalige setting kan daar veel aan bijdragen. Een
kleinschalige setting in de wijk (net als ieder ander) of, als de
cliënt dat niet wil of als dat niet mogelijk is, op het
instellingsterrein (in ieder geval niet meer in grote paviljoens).
Doordat instellingen op verschillende wijzen omgaan met kleinschalige
woonvormen kan een gevarieerd aanbod van zorg- en woonmogelijkheden
ontstaan waaruit cliënten kunnen kiezen. Ik realiseer me goed dat het
wonen in de wijk niet voor iedere cliënt de ideale woonlocatie is. De
woonlocatie moet passen bij de behoefte en ontwikkelingsmogelijkheden
van een cliënt. Daarom is de wens van de cliënt, bijvoorbeeld
besproken aan de hand van het leefwensenonderzoek en zorgplan,
leidend.
Bij huisvesting in de wijk is een goede, continue begeleiding vanuit
de instelling noodzakelijk. Daarbij denk ik aan zaken als:
voorbereiding van buurtbewoners op komst van de cliënten (uitleg over
beperking, eventueel gedragsproblematiek, en wat dat in de praktijk
betekent), begeleiding van de cliënt op het zelfstandig wonen of in
kleine groep (technische en praktische vaardigheden),
veiligheidsaspecten, op het omgaan/communiceren met `gewone' buren.
Het gaat om meer dan alleen een huis in de wijk.
Vraag 3
Herkent u het door deze zorginstelling gesignaleerde probleem dat
cliënten in woonwijken vereenzamen, omdat zij weinig contacten in de
wijk hebben of de straat niet op durven?
Antwoord 3
Er zijn instellingen waar de omslag van het wonen in een grootschalige
instelling naar kleinschalig wonen in de wijk goed gelukt is. De
cliënten van deze instellingen zijn tevreden. In sommige gevallen,
bijvoorbeeld bij mensen met verstandelijke beperking gecombineerd met
gedragsproblematiek, is het dankzij een intensieve begeleiding ook
gelukt om gewoon in de wijk te wonen. Maar ook zullen er, net als bij
elke andere burger, onder cliënten mensen zijn die op zichzelf gericht
zijn, minder of geen contacten met buurtbewoners (willen) hebben of
dit niet kunnen en hierin onvoldoende ondersteund worden. Overigens is
er soms ook bij bewoners op instellingsterreinen sprake van
vereenzaming.
Begin 2006 is de rapportage "Een eigen huis ..." van het Sociaal en
Cultureel Planbureau (SCP) verschenen. Hieruit blijkt dat het hebben
van een eigen (woon)ruimte, de mogelijkheid om zelf te bepalen wat te
doen en wie te ontvangen, het gevoel te hebben zelf de regie over het
leven te voeren bepalende aspecten zijn voor de ervaren kwaliteit van
leven. Echter, het zelfstandig wonen is niet voldoende voor integratie
en participatie in de samenleving.
Vraag 4
Leeft dit probleem breder binnen de sector van de zorg voor
verstandelijk gehandicapten? Bent u bereid hier onderzoek naar te
verrichten?
Antwoord 4
Het SCP-rapport "Een eigen huis ..." biedt inzicht in de consequenties
en randvoorwaarden van zelfstandig wonen. Het kleinschalig wonen in de
wijk, de randvoorwaarden daarbij en de grenzen daarvan zijn volop in
debat. Een debat dat mijns inziens breder gevoerd moet worden dan de
sector verstandelijk gehandicaptenzorg alleen. De Vereniging
Gehandicaptenzorg Nederland (VGN) kan hierbij een belangrijke rol
spelen. Onderzoek ligt op dit moment niet voor de hand.
Vraag 5
Neemt u concrete maatregelen om te voorkomen dat vereenzaming als
gevolg van het door u gevoerde beleid van extramuralisering optreedt?
Zo ja, welke maatregelen?
Antwoord 5
Voor iedere burger zijn er op lokaal niveau diverse activiteiten die
georganiseerd worden en waaraan ook mensen met een beperking kunnen
deelnemen. Ik denk daarbij aan welzijnsactiviteiten, inloop bij
buurthuizen, maar ook aan sportactiviteiten en andere gelegenheden
waar wijkbewoners elkaar ontmoeten. Participatie in de samenleving is
een belangrijke factor bij het slagen van extramuralisering.
In het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) wordt op
lokaal niveau geïnvesteerd om verbindingen te leggen tussen gemeenten,
woningcorporaties, welzijns- en zorginstellingen en burgers. Hierdoor
ontstaan er sociale verbanden en onderlinge betrokkenheid. Verwacht
mag dan ook worden dat burgers een verbindende rol gaan spelen en als
vrijwilliger een belangrijke bijdrage leveren aan lokale activiteiten
(actief burgerschap). Dit draagt bij aan versterking van de
leefbaarheid in wijk en buurt en biedt randvoorwaarden zodat iedereen
een passende plek in de samenleving kan krijgen.
Om dit te realiseren moet er gewerkt worden aan verbinding tussen AWBZ
en Wmo, waardoor een natuurlijke overgang ontstaat van zorg naar
participatie in de samenleving. Ik ben van mening dat er voor de
instellingen een initiërende rol weggelegd ligt om hun cliënten te
begeleiden op de weg naar participatie in de samenleving èn de
totstandkoming van de verbinding AWBZ - Wmo.
Vraag 6
Ziet u in het voorstel en de motivering van deze instelling reden om
het beleid rond extramuralisering te heroverwegen? Bent u bereid om
meer ruimte te bieden voor een beleid dat uitgaat van het belang van
de cliënten boven een beleidsdoel als extramuralisering? Zo neen, wat
is hiervoor de reden?
Antwoord 6
Emancipatie en vermaatschappelijking van de zorg voor mensen met
beperkingen is een onomkeerbare beweging. Tegelijkertijd ben ik groot
voorstander van het voorop stellen van het belang van de cliënt. Mijns
inziens hoeven deze twee invalshoeken elkaar niet tegen te werken. De
integratiegedachte wil ik niet zomaar overboord gooien. Ik wil echter
wel dat kleinschaligheid en wonen in de wijk een keuze-optie is.
Vanuit die invalshoek zal ik dat dan ook blijven stimuleren.
Uitdrukkelijk wil ik hier nogmaals aangeven dat er van gedwongen
verhuizing geen sprake mag en kan zijn. Het is aan de cliënt om te
bepalen of hij/zij dat wil.
1) de Volkskrant, 4 april 2007
Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport