Algemene Onderwijsbond

Leerplusregeling voor voortgezet onderwijs leidt tot 'verrassende' uitkomsten

Barlaeus Gymnasium is achterstandsschool

Scholen voor voortgezet onderwijs krijgen dit jaar voor het eerst extra financiering wanneer een derde van de leerlingen uit een van de 305 achterstandswijken komt. De definities van deze 'leerplusregeling' kloppen echter niet: het Amsterdamse Barlaeus Gymnasium is plotseling een achterstandsschool.

Tekst Anja Vink Beeld Wim Stevenhagen

De Nederlandse achterstandswijken staan voortdurend volop in het nieuws. Het huidige kabinet-Balkenende heeft ze uitgeroepen tot speerpunt van zijn beleid. Eerst waren er de 140 wijken van de vorige minister van VROM, Pieter Winsemius (VVD), die het had over wijken waar de vlam in de pan kan slaan. En nu zijn er de veertig wijken van zijn opvolger minister Ella Vogelaar (PvdA). In deze veertig wijken is de achterstand zo nijpend, volgens Vogelaar, dat er zo snel mogelijk ingegrepen moet worden. Ook het ministerie van Onderwijs heeft achterstandswijken tot speerpunt uitgeroepen. Het gemeentelijke onderwijsachterstandsbeleid en de cumi-regeling in het voortgezet onderwijs hebben plaatsgemaakt voor de leerplusregeling

. Volgens deze nieuwe regeling hebben scholen voor voortgezet onderwijs met meer dan een derde leerlingen uit een achterstandswijk recht op extra financiering: 800 euro per leerling. Het ministerie van Onderwijs gaat uit van 305 wijken waar de achterstand zo groot is dat een leerling problemen mee naar school neemt. Volgens de folder van het ministerie over de leerplusregeling worden scholen die te maken hebben met een opeenstapeling van problemen door de extra financiering in staat gesteld om maatwerk te leveren, voortijdig schoolverlaten tegen te gaan en uiteindelijk even goed te presteren als de overige scholen.

De rekening
In januari 2007 maakte het ministerie van Onderwijs bekend welke bedragen de scholen volgens deze nieuwe regeling tegemoet kunnen zien. Tot grote verbazing van rector Marten Elkerbout van het Barlaeus Gymnasium in de Amsterdamse binnenstad bleek de school de drempel van 30 procent leerlingen uit een achterstandswijk ruimschoots te overschrijden: 53 procent is afkomstig uit een 'armoedeprobleemcumulatiegebied'. De komende twee jaar krijgt de school 380.000 euro extra. "Volgens de definitie van het ministerie van Onderwijs is het Barlaeus nu dus een achterstandsschool met probleemleerlingen. Ik weet van de andere gymnasia in Amsterdam dat het ook daar geldt. Wij zijn natuurlijk blij met dat geld maar het is volgens mij niet terecht. Onze leerlingen zou ik niet willen omschrijven als probleemleerlingen. Ik kan natuurlijk doen alsof ik niets doorheb en het geld in mijn zak steken, maar eigenlijk moet dit geld naar scholen die het veel beter kunnen gebruiken. Ik zie het dan ook maar als een tijdelijk extra." Rector Elkerbout overweegt om het geld onder andere in te zetten voor de werving van allochtone leerlingen, een groep die nauwelijks naar zijn school komt. Elkerbout: "Samen met de vier gymnasia van Amsterdam voeren we daar al beleid op en dit geld kunnen we inzetten om dat beleid te versterken." Directeur Fred Kulik van het Etty Hillesum Lyceum in Deventer kreeg echter een heel slecht humeur toen hij zag wat zijn school ontving op basis van de leerplusregeling: niets. Zijn school kwam net niet boven de drempel van 30 procent uit, ze bleef steken op 28 procent. Op de lijst van het ministerie van Onderwijs zijn er in Deventer drie achterstandswijken. Het Etty Hillesum Lyceum heeft zes vestigingen, vier daarvan zijn een vmbo-afdeling, maar alle zes vallen onder één BRIN-nummer. En scholen krijgen in de leerplusregeling alleen per BRIN-nummer uitgekeerd. Kulik: "Eerst moeten we fuseren en brengen we alles onder één BRIN-nummer en nu krijgen we daar de rekening voor gepresenteerd. Deventer is na de vier grote steden de stad met de grootste Turkse populatie. Daarnaast hebben wij van oudsher een laagopgeleide bevolking waar veel werkloosheid is ontstaan door het wegtrekken van de oude industrie. We staan niet voor niets op het lijstje van minister Vogelaar met één wijk." De Montessori Scholengemeenschap Amsterdam (MSA) is een groep van vier scholen van vmbo tot gymnasium. Met name op het Montessori Lyceum Amsterdam (vmbo-t, havo, vwo) zitten veel kinderen uit kansrijke milieus, maar ook deze school krijgt met de leerplusregeling veel extra geld. Ferd Stouten directeur van de MSA: "Voor het Montessori Lyceum hebben wij in totaal 700.000 euro gekregen. Het Montessori College Oost (MCO), een 'zwarte' vmbo met een eerste opvang, gaat er echter op achteruit aangezien de school in het verleden door de vele nieuwkomers veel geld kreeg uit verschillende regelingen. Binnen de MSA verdelen wij zelf het geld dan ook naar waar het het meest nodig is." Het bizarre van de regeling is volgens Stouten dat sommige wijken als achterstandswijk worden bestempeld die dat in de ogen van de bewoners absoluut niet zijn. "Een grote groep docenten van de Montessorischolen woont zelf in die zogenaamde achterstandsbuurten." Daar bovenop komt volgens Stouten dat een aantal kinderen vooral van het Montessori Lyceum ouders heeft met een creatief beroep. "Dat zijn vaak wel hoogopgeleide ouders maar die wonen niet in de Amsterdamse grachtengordel."

Armste wijk
Voorzitter Sjoerd Slagter van de VO-raad zegt dat er per week drie tot vier scholen bellen met klachten en vragen over de leerplusregeling. "We zijn aan het inventariseren of dit kinderziektes zijn of dat er structureel iets mis is. Daarvoor hebben we nog niet voldoende overzicht. Maar wanneer blijkt dat scholen in de G4 zoals het Barlaeus Gymnasium zoveel meer geld krijgen, dan lijkt me wel dat er iets niet klopt." Volgens Slagter is in overleg met het onderwijsveld de leerplusregeling tot stand gekomen. "Hetzelfde geld moest over meer scholen verdeeld worden en dan krijg je altijd vragen over welke normen je daarvoor aanlegt. Vooral de scholen in de G4 zagen een toename van de problemen op scholen zonder dat daar een cent tegenover stond. In de vorige regeling, de cumi-regeling, hadden ze vaak geen recht op extra geld. Daarnaast wilden het ministerie en het veld ook de scholen met autochtone achterstandsleerlingen meer financiële ruimte geven." De leerplusregeling is in plaats gekomen van de eerdergenoemde cumi-regeling. Scholen voor voortgezet onderwijs kregen extra financiering op basis van het aantal allochtone leerlingen van niet-westerse afkomst die niet langer dan acht jaar in Nederland woonden. Het ging hierbij om 26.407 leerlingen: slechts 3 procent van alle leerlingen in het voortgezet onderwijs, in 2005 samen goed voor 46 miljoen. De regeling ging uit van de individuele kenmerken van een leerling. In de leerplusregeling wordt gekeken naar de samenstelling van de school. In 2004 kreeg onderzoeksinstituut ITS van de Radboud Universiteit in Nijmegen de opdracht om uit te zoeken of er een manier van financiering voor het achterstandsbeleid in het voortgezet onderwijs te maken viel die niet fraudegevoelig is en geen grote administratieve druk op de scholen legt. Het ITS kwam daarop met het advies de financiering te regelen op basis van de armoedemonitor

van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) en het Sociaal en Cultureel Planbureau. In de armoedemonitor wordt vastgesteld hoeveel werkloosheid en achterstand er per wijk bestaat. Ook de wijken van Winsemius en Vogelaar zijn terug te voeren op deze monitor. De keus voor de veertig wijken van minister Vogelaar is gebaseerd op achttien indicatoren. In de leerplusregeling zijn het er drie: meer dan 15 procent van de huishoudens in een postcodegebied heeft een laag inkomen, 13 procent of meer huishoudens heeft een uitkering en 7 procent of meer mensen is van niet-westerse allochtone afkomst. De 305 wijken die dat oplevert, staan voornamelijk in de G4 en de G21. Omdat in de leerplusregeling 7 procent niet-westerse allochtonen aan de definitie is toegevoegd, vallen veel wijken in het noorden van Nederland buiten de boot. Zoals onlangs uit een ander onderzoek van het CBS bleek, bevinden de armste wijken van Nederland zich voornamelijk in het noorden. Een wijk als Harlingen Plan Zuid, die als tweede armste wijk in Nederland uit de bus kwam, staat niet op de lijst van wijken voor de leerplusregeling. Hetzelfde geldt voor een aantal wijken in Almelo en Den Helder. De criteria voor de leerplusregeling hebben dan ook tot gevolg dat in de G4 127 wijken onder de regeling vallen. En in de G21 met steden als Zwolle, Deventer en Enschede slechts 119. Voor Amsterdam betekent het dat 46 van de 63 wijken een armoedeprobleemcumulatiegebied zijn. De Amsterdamse Jordaan hoort daar bijvoorbeeld ook bij. Van de 66 wijken in Rotterdam zijn 41 een achterstandswijk, ook wijken in Hillegersberg en Kralingen, de betere buurten van Rotterdam. Volgens het ministerie van Onderwijs gaat ruim 40 miljoen euro naar de scholen voor voortgezet onderwijs in de G4. In de G21 is dat ruim 10 miljoen en naar overige gebieden zoals Groningen en Limburg 8 miljoen. In totaal een bedrag van 58 miljoen. Het ministerie geeft als antwoord op de ongelijke verdeling tussen de scholen dat scholen die er meer dan 1 procent van hun lumpsum op achteruitgaan, gedurende twee jaar aanspraak kunnen makken op een overgangsregeling.

Lagere drempel
In 2005 adviseerde het ITS ook dat de regeling alleen voor het vmbo moest gelden en dat er een drempel van 40 procent moest worden ingesteld. In de uiteindelijk leerplusregeling zijn na een 'veldraadpleging' alle schooltypes opgenomen en is de drempel naar 30 procent teruggebracht. Achtergrond van deze bijstelling van het advies is volgens de folder van de leerplusregeling dat de scholen hebben aangegeven dat een school van welk type dan ook met meer dan een derde leerlingen uit een achterstandwijk de schoolorganisatie moet aanpassen om de reguliere onderwijstaak te kunnen uitvoeren. 'Scholen als havo en vwo kunnen met leerplusmiddelen', aldus de folder van het ministerie, 'voorkomen dat hun leerlingen alsnog vanwege problemen afstromen naar een lager niveau.' De doelstelling van het ministerie is dat leerplusscholen uiteindelijk even goed presteren als de overige scholen in het voortgezet onderwijs. Naar de mening van Adri Claassen van het ITS, indertijd degene die het onderzoek leidde, heeft de bijstelling van zijn advies tot gevolg gehad dat het geld wordt versnipperd. En bovendien is er de wonderlijke uitkomst dat een school als het Barlaeus nu tot de achterstandsscholen behoort. "Die variant hebben we nooit bekeken, onze berekeningen zijn gebaseerd op het vmbo. En daar bleek een goede verhouding te bestaan tussen het daadwerkelijke aantal probleemleerlingen en de buurten. Als je zonder dat nog een keer door te rekenen daar een aantal groepen aan toevoegt èn de drempel verlaagt, dan zijn de uitkomsten niet te voorspellen. En dan kom je voor dit soort verrassingen te staan." Het ITS heeft verder geen bemoeienis meer met de leerplusregeling. Een ander onderzoeksbureau doet de evaluatie.

Andere nieuwkomers
De leerplusregeling wordt over vier jaar geëvalueerd maar meerdere schooldirecteuren dringen aan op een eerder onderzoek naar de gang van zaken. Marten Elkerbout van het Barlaeus verwacht dat de kans groot is dat zijn school bij een herziening geen aanspraak meer kan maken op de leerplusregeling. "Het is wel zo prettig als we daar meer duidelijkheid over hebben." Ook Fred Kulik van het Etty Hillesum dringt daarop aan. "Als de regeling, zoals in het advies van het ITS gebeurde, alleen op het vmbo wordt gebaseerd heb ik wèl recht op financiering. Ik haal de drempel van 40 procent in het vmbo met gemak. Maar wanneer havo en vwo worden meegenomen in de beoordeling, zak ik net onder die drempel van 30 procent want op havo en vwo hebben wij nauwelijks leerlingen uit de betreffende achterstandswijken." Stouten van de Montessori Scholengemeenschap Amsterdam ziet dat de nieuwkomers in zijn school veranderen. "We hebben nu Poolse en Braziliaanse nieuwkomers. Een Pool kun je moeilijk een niet-westerse allochtoon noemen. En hoe zit dat met Brazilianen, hebben we daar al een term voor? Met de definities zoals die nu worden gehanteerd voor de leerplusregeling loop je altijd achter de feiten aan. Ik ben er een grote voorstander van om het geld het kind te laten volgen en niet met grove algemene definities een regeling in elkaar te steken. In het basisonderwijs gebeurt dat toch ook? Een voorbeeld daarvan zijn rugzakleerlingen, waardoor ook ouders kunnen kijken welke school de beste zorg kan bieden."

Autochtone meisjes
Directeur Arie van Ommeren van het Bonhoeffer College in Enschede is een van de weinige schooldirecteuren die meer dan tevreden is met de leerplusregeling. Zijn school krijgt voor het eerst 1,4 miljoen euro extra over twee jaar voor zijn achterstandsleerlingen. Ook Enschede is een stad met een geschiedenis van achterstand en armoede. De stad is met één wijk op het lijstje van minister Vogelaar terechtgekomen. Op de lijst van het ministerie van Onderwijs zijn het er elf. Arie van Ommeren: "De scholen in de G4 hebben grotere problemen dan wij. Maar een stad als Enschede kampt ook met toenemende problemen. We hebben slechts 23 procent allochtone leerlingen maar 70 procent van alle leerlingen gaat naar het vmbo. Landelijk is dat 60 procent. Vooral in de zorgklassen van het vmbo zien wij een toenemende problematiek vooral onder de autochtone meisjes. Dus mij hoor je niet klagen. Ik vind dat een stad als Enschede er goed van af is gekomen en dat er oog is voor de problematiek van de autochtone leerlingen". Van Ommeren heeft echter een kanttekening: "Die 1,4 miljoen euro heb ik al bijna ingevuld met het aannemen van extra mensen waaronder orthopedagogen. Ik hoop wel dat de regeling blijft bestaan want anders kom ik weer in de knoop met de contracten die ik met deze mensen aanga. Dat is de makke bij al die regelingen van het ministerie van Onderwijs. Veel extra middelen zijn niet structureel, maar als ik er personeelsleden voor aanneem, bouwen deze mensen wel rechten op. En dan kom ik bij afloop van de extra middelen met tekorten te zitten."


----------
AOb, sterk in onderwijs. Meer informatie: www.aob.nl