Verordening landbouwstructuur
Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad
betreffende enquêtes naar de structuur van de landbouwbedrijven en de
enquête naar de productiemethoden in de landbouw en tot intrekking van
Verordening (EEG) nr. 571/88Datum Raadsdocument: 11 mei 2007
Nr. Raadsdocument 9531/07
Nr. Commissiedocument: COM(2007) 245 definitief
Eerstverantwoordelijk ministerie: EZ/CBS in nauwe samenwerking met
LNV, FIN en EZBehandelingstraject in Brussel: Raadswerkgroep
Statistiek, Raad Algemene Zaken en Externe Betrekkingen (eerste
behandeling in de Raad nog niet bekend).
* Achtergrond, korte inhoud en doelstelling van het voorstel
* Subsidiariteit en proportionaliteit
* Consequenties
* Nederlandse belangen en eerste algemene standpuntbepaling
Achtergrond, korte inhoud en doelstelling van het voorstel
In het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid wordt de
structuur van de landbouwbedrijven, alsmede de toestand van de
communautaire landbouw op EU niveau aan de hand van geharmoniseerde en
vergelijkbare nationale gegevens geanalyseerd. Dit gebeurt thans
volgens een verordening van de Raad. Op basis van deze verordening
dienen de lidstaten gegevens in over de structuur van
landbouwbedrijven, zoals onder meer over de geografische ligging, de
landbouwactiviteiten - tuinbouw, akkerbouw, veeteelt en gemengd
bedrijf - alsmede de oppervlakte van het grondgebruik.
Geharmoniseerde statistieken over de structuur van de
landbouwbedrijven vormen een belangrijk element ter ondersteuning voor
het bepalen van het gemeenschappelijk landbouwbeleid, in het bijzonder
voor de beoordeling van de toestand van de communautaire landbouw en
voor het volgen van de ontwikkeling van de landbouw.
Het onderhavige voorstel omvat:
1. het bieden van het rechtskader voor een integrale
landbouwstructuurenquête in 2010 en voor de op steekproefbasis te
houden landbouwstructuurenquêtes in 2013 en 2016, omdat de bestaande
wetgeving in 2010 expireert;
2. een eenmalige nieuw op te zetten enquête naar de productiemethoden
in de landbouw met 2010 als referentiejaar.;
3. voorstellen voor vereenvoudigen van de communautaire wetgeving
omdat het aantal enquêtes naar de structuur van de landbouwbedrijven
wordt teruggebracht van drie naar twee ten opzichte van de
verplichtingen uit de huidige verordening.
Tot slot, wordt voorgesteld de bestaande Verordening (EEG) nr. 571/88
in te trekken.
Rechtsbasis van het voorstel: Artikel 285, lid 1 EG Verdrag
Besluitvormingsprocedure en rol Europees Parlement: Gekwalificeerde
meerderheid in de Raad, medebeslissing EP.
Instelling nieuw Comitologie-comité: geen
Subsidiariteit en proportionaliteit
Subsidiariteit: positief, de verordening heeft tot doel vergelijkbare
statistieken over de structuur van de landbouwbedrijven en de
productiemethoden in de landbouw te verzamelen voor het beheer en de
evaluatie van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB). Dit kan
slechts op EU niveau geschieden. Nederland acht het van belang dat de
Gemeenschap maatregelen neemt ter ondersteuning van het
Gemeenschappelijk Landbouwbeleid. Dit kan niet op een afdoende wijze
door de lidstaten afzonderlijk worden uitgevoerd en kan daarom beter
door de Gemeenschap worden verwezenlijkt.
Proportionaliteit: Negatief. Er bestaat bezorgdheid of er in het
onderhavige voorstel voldoende rekening is gehouden met de mate van
evenwicht tussen enerzijds de vraag naar nieuwe statistische behoeften
en anderzijds de (her)prioritering van bestaande statistische
vereisten, alsmede het nationale en Europese streven naar een
vermindering van de administratieve lastendruk. Ondanks het voorstel
om het totaal aantal enquêtes te verminderen van vier naar drie,
wijzigt de administratieve lastendruk als gevolg van de verordening
niet. Dit heeft te maken dat het voorstel tegelijkertijd voorziet in
een geheel nieuwe, eenmalig in 2010 te houden enquête naar de
productiemethoden in de landbouw, gekoppeld aan de informatie over de
structuur van de landbouwbedrijven. Verder zullen de kosten en de
administratieve lastendruk in het bijzonder in 2010 voor Nederland
toenemen. Nederland vindt het voorstel in zijn huidige vorm
disproportioneel. Tenslotte acht Nederland het van belang dat de
lidstaten zelf mogen beslissen welke nationale gegevensbronnen zij
voor de opstelling van de statistieken gebruiken.
Consequenties
Consequenties voor de EU-begroting:
Voor de periode 2008-2013 is een totaal bedrag van EUR 54,3 miljoen
gereserveerd. De middelen worden ingezet als cofinanciering (50%) om
de lidstaten te ondersteunen in de kosten van de uitvoering van de
integrale landbouwstructuurtelling 2010 en de nieuwe enquête naar de
productiemethoden in de landbouw samen. Nederland zal in 2010 een
maximale bijdrage uit de EU-begroting van EUR 300.000,- ontvangen.
Voor de landbouwstructuurenquêtes in 2013 en 2016 wordt voorgesteld de
cofinanciering voor de lidstaten met 60% te verminderen. Hierdoor
wordt de bijdrage voor Nederland in 2013 en 2016 gereduceerd tot
maximaal EUR 120.000 per jaar.
Financiële, personele en administratieve consequenties voor de
rijksoverheid, decentrale overheden en/of bedrijfsleven en burger.
In Nederland wordt jaarlijks een landbouwstructuurenquête
(landbouwtelling) gehouden als onderdeel van de zogeheten
gecombineerde data inwinning (GDI) van de Dienst Regelingen (DR) van
het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV). Hierbij
wordt de gegevensverzameling gecombineerd met de inwinning van
gegevens ten behoeve van diverse administratieve regelingen. Hierdoor
kan de informatie die nodig is om te voldoen aan de Europese vraag
naar statistische gegevens voor het merendeel worden verkregen uit de
gecombineerde data inwinning. In het jaar 2010 zal in de
landbouwtelling een beperkt aantal additionele vragen moeten worden
opgenomen ten behoeve van de Europese informatiebehoefte, waardoor er
in 2010 sprake zal zijn van een minimale toename van de
administratieve lasten.
(onderdeel 1 van de verordening)
Met betrekking tot de landbouwstructuurenquêtes in 2013 en 2016 laat
de verordening de mogelijkheid open om deze op basis van een
steekproefenquête uit te voeren. Nederland zal van deze mogelijkheid
gebruik maken. Hierdoor hoeven minder bedrijven te worden waargenomen,
waardoor waarschijnlijk de kosten en de administratieve lasten lager
uitvallen dan bij de integrale la ndbouwstructuurenquête in 2010.
Daarnaast wordt voorgesteld in 2010 eenmalig een nieuwe extra enquête
te houden naar de productiemethoden in de landbouw (onderdeel 2 van de
verordening). Omdat de gevraagde gegevens met betrekking tot deze
uitbreiding op dit moment niet automatisch te verkrijgen zijn uit
andere bestaande bronnen, dient er mogelijk een geheel nieuwe enquête
te worden ontwikkeld en te worden opgezet en is additionele data
verzameling nodig. Om de administratieve lastendruk voor de agrarische
sector zoveel mogelijk te beperken streven het Ministerie van LNV en
het CBS naar een maximale invulling van de verplichting uit al
bestaande bronnen
Het voorstel voor een extra enquête in 2010 naar productiemethoden in
de landbouw zal bij ongewijzigde uitvoering leiden tot een toename van
de administratieve lastendruk voor de agrarische sector. Nederland
heeft op dit moment nog geen inzicht in de omvang van de steekproef,
welk tijdsbeslag dit zal vragen van de agrarische sector en hoe hoog
de uitvoeringskosten voor LNV en het CBS zullen zijn. Daarom is het in
dit stadium moeilijk een inschatting te maken van de extra
administratieve lasten en kosten voor de agrarische sector alsmede de
uitvoeringskosten als gevolg van dit voorstel.
Op dit moment is nog niet bekend hoe Nederland deze nieuwe
verplichting zal gaan invullen en uitvoeren. Hiervoor is eerst
onderzoek noodzakelijk. In dat kader dient te worden onderzocht of
bestaande bronnen kunnen worden gebruikt en of het efficiënter is om
een aparte steekproefenquête op te houden - naast de bestaande
landbouwtelling in het kader van de gecombineerde data inwinning - of
om de enquête naar de productiemethoden in de landbouw te integreren
in de gecombineerde data inwinning. Hiervoor is vanaf 2008 tot met
2011 per jaar additionele capaciteit van 1 fte bij het CBS nodig. De
kosten hiervan zijn thans geraamd op EUR 110.700 per jaar. Na 2011
kunnen de extra kosten door het CBS worden opgevangen als gevolg van
het voorstel om één landbouwstructuurenquête te schrappen.
Vervolgtraject financiële afspraken:
Over de verdeling van de gemeenschapsbijdrage tussen het Ministerie
van Landbouw, Natuurbeheer en Voedselkwaliteit (LNV) en het Centraal
Bureau voor de Statistiek (CBS) evenals de uitvoeringskosten zullen,
zodra daaromtrent meer duidelijkheid ontstaat, nadere afspraken
gemaakt moeten worden. De aanvragen voor nieuwe Europese statistische
verplichtingen worden meegenomen in het kader van de Rijksbegroting.
De Ministeries van Economische Zaken en LNV zullen dekking aangeven op
basis van de regels budgetdiscipline.
Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving/beleid,
(informatie over het inschakelen van nationale agentschappen /
zelfstandige bestuursorganen e.d., implementatie en uitvoering,
notificatie en handhaving en/of sanctionering):
Op basis van de huidige verordening vinden thans gegevensleveranties
plaats over de structuur van de landbouwbedrijven. Het onderhavige
voorstel zorgt voor het CBS voor een extra rapportageverplichting
richting de Commissie (Eurostat). Dit is het gevolg van een
uitbreiding van de bestaande wetgeving met een aantal extra kenmerken
in de integrale landbouwstructuurenquête, maar in het bijzonder op de
eenmalig in 2010 te houden enquête naar de productiemethoden in de
landbouw.
Het eerste verslagjaar waarover de lidstaten gegevens dienen samen te
stellen, is in de verordening vastgesteld op het jaar 2010. Verder
worden de lidstaten verplicht om uiterlijk op 31 maart 2012 de
gegevens over het verslagjaar 2010 bij de Commissie (Eurostat) in te
dienen.
Tevens worden de lidstaten verplicht in 2013 en in 2016 een
landbouwstructuurenquête te houden.
Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen) dan wel
voorgestelde datum inwerking treden (bij verordeningen en
beschikkingen) met commentaar t.a.v. haalbaarheid: Deze verordening
treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar
bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie. Voor
Nederland is dit haalbaar.
Consequenties voor ontwikkelingslanden: geen
Nederlandse belangen en eerste algemene standpuntbepaling
Ondanks het feit dat Nederland het van belang acht dat er voor het
evalueren en monitoren van het Gemeenschappelijk landbouwbeleid (GLB),
zowel op nationaal alsmede op communautair niveau onderling
vergelijkbare statistische gegevens over structuur van de
landbouwbedrijven worden verzameld, kan Nederland vooralsnog niet
instemmen met het voorstel.
Ø In zijn huidige vorm twijfelt Nederland aan het nut van deze nieuwe
enquê te, voor het beheer, de evaluatie en het monitoren van het
gemeenschappelijk landbouw beleid. Daarnaast is het zeer de vraag of
de met veel moeite en risico te verzamelen gegevens, ook als de
uitvoering redelijk mocht slagen, wel de informatie oplevert die zal
bijdragen aan de ontwikkeling en verbetering van de ondersteuning van
het beleid en indicatoren.
Ø Het opnemen van deze informatie zal leiden tot toename van de
administratieve lasten. Nederland zal daarom in samenwerking met
gelijkgezinde lidstaten, zich zoveel mogelijk inzetten voor het
schrappen van deze informatieverplichting. Daarnaast zal Nederland, in
samenwerking met gelijkgezinde lidstaten, zich maximaal inzetten voor
en aandringen op het reduceren van de bestaande kenmerken in het
voorstel die voor de Europese beleidsbehoefte minder relevant worden
geacht.
Omdat bij het voorstel geen impact assessment aanwezig is, zal
Nederland de Commissie vragen om alsnog een impact assessment met
betrekking tot het onderhavig voorstel op te stellen.
Tussen het Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Voedselkwaliteit
en het (CBS) zullen werkafspraken worden gemaakt over de aanlevering
van de gegevens. Het CBS dient vervolgens de statistische resultaten
in bij de Commissie (Eurostat)
* Ministerie van Buitenlandse Zaken
* Bezuidenhoutseweg 67
* Postbus 20061
* 2500 EB Den Haag
* Tel.: 070-3 486 486
* Fax: 070-3 484 848
* Internet: www.minbuza.nl
Ministerie van Buitenlandse Zaken