Time : 14:20:31
Date : 11 May 2007
Sender Name: Bureau fédéral du Plan
Federaal Planbureau: economische vooruitzichten 2007-2012
Dit scenario gaat uit van een groei van de Belgische economie met 2,3
% in 2007 en met gemiddeld 2,1 % over de periode 2007-2012. Aangezien
de consumptieprijzen gemiddeld met 1,9 % toenemen, kan de economische
groei als niet-inflatoir worden beschouwd. Hoewel op middellange
termijn grote vooruitgang zou geboekt worden op het vlak van
werkgelegenheid, overheidsfinanciën en broeikasgasemissies, zouden de
ambitieuze doelstellingen waarnaar België zou moeten streven slechts
gehaald kunnen worden als er nieuwe maatregelen worden genomen.
De overige krachtlijnen uit deze studie zijn de volgende:
De binnenlandse werkgelegenheid zou per jaar gemiddeld met 38 000
eenheden toenemen. De werkgelegenheidsgraad (in procent van de
bevolkingsgroep 15-64 jaar) zou daardoor stijgen van 62,2 % in 2006
naar 64,8 % in 2012, maar blijft ver onder de doelstelling van 70 %
voor de Europese Unie. Het aandeel van de oudere werknemers in de
werkgelegenheid zou fors toenemen.
De tertiarisering van de economie zou zich doorzetten, wat tot uiting
komt in een sterke werkgelegenheidstoename in de marktdiensten. In de
verwerkende nijverheid zouden opnieuw arbeidsplaatsen verloren gaan.
Ondanks de vergrijzing van de bevolking zou het arbeidsaanbod tijdens
de projectieperiode blijven stijgen - vooral onder invloed van de
activiteitsgraden bij de vrouwen, maar ook bij de mannen tussen 50 en
64 jaar. Die evolutie wordt bovendien versterkt door de maatregelen
uit het Generatiepact die het vertrek op brugpensioen en de
pensionering afremmen en door de laatste fase van de
pensioenhervorming, waarbij de wettelijke pensioenleeftijd voor
vrouwen op 65 jaar wordt gebracht in 2009. Gegeven die stijging,
leidt de sterke toename van de werkgelegenheid tot een daling van het
aantal werklozen met gemiddeld 13 300 eenheden per jaar.
De stijging van de nominale loonkosten per uur zou in 2007 en 2008
erg matig zijn, nl. 5 % over twee jaar, in overeenstemming met de
indicatieve norm van het recentste interprofessionele akkoord. De
stijging van de lonen zou vervolgens versnellen in lijn met de
loonevolutie bij onze drie belangrijkste handelspartners. Over de
volledige projectieperiode zouden de nominale uurloonkosten gemiddeld
met 3,1 % per jaar toenemen en de bruto-uurlonen vóór indexering met
1,2 %. Die beperkte stijging van de lonen is verenigbaar met de
voorziene toename van de werkgelegenheid, op voorwaarde dat de
structurele werkloosheid voldoende daalt. Verschillende factoren
dragen hiertoe bij: de macro-economische omkadering van de
loononderhandelingen, de hervormingen in het kader van de opvolging
en de begeleiding van de werkzoekenden en de maatregelen die de
vervroegde uittreding uit de arbeidsmarkt ontmoedigen. Bovendien
kunnen de huidige vooruitzichten voor de groei van de bevolking op
arbeidsleeftijd als minimalistisch worden beschouwd en zou het
arbeidsaanbod meer kunnen groeien dan verwacht. De vergrijzing van
het arbeidsaanbod en zijn minder sterke groei in Vlaanderen zouden
echter een omgekeerde druk kunnen uitoefenen.
Door de daling van de energie-intensiteit van het bbp zouden de
totale broeikasgasemissies zich moeten stabiliseren in de loop van de
periode 2007-2012. De doelstelling die overeenkomt met de
engagementen uit het Kyotoprotocol voor de periode 2008-2012 zou toch
met 4,3 % overschreden worden; ze zou gehaald kunnen worden door de
uitvoering van de genomen maatregelen en door een beroep te doen op
de flexibiliteitsmechanismen die voorzien worden door de
internationale akkoorden.
De overheidsbegroting zou in 2007 een licht overschot vertonen. In
2008 zou, zonder nieuwe maatregelen, een tekort van 0,5 % van het bbp
worden geboekt. Steeds bij ongewijzigd beleid, zou de budgettaire
situatie vervolgens langzaam verbeteren: de begroting bereikt opnieuw
een evenwicht in 2011 en vertoont een overschot van 0,1 % van het bbp
in 2012. Het overschot op het einde van de projectieperiode is toe te
schrijven aan de geleidelijke daling van de rentelasten (-0,9 % van
het bbp tussen 2006 en 2012) die de toename van bepaalde overige
uitgaven compenseert.
Met het oog op de financiering van de budgettaire kosten van de
vergrijzing, beoogt het Stabiliteitsprogramma een begrotingsoverschot
van 0,3 % van het bbp in 2007, een overschot dat vervolgens elk jaar
met 0,2 % van het bbp zou moeten toenemen. Op basis van de huidige
beslissingen, kunnen die doelstellingen niet gehaald worden. Het
verschil met de doelstellingen zou elk jaar ongeveer 1 % van het bbp
bedragen. Niettemin zou de overheidsschuld verder afgebouwd worden
dankzij de beperkte omvang van de tekorten in de periode 2008-2010:
de overheidsschuld zou dalen van 87,5 % van het bbp in 2006 naar 69,5
% in 2012.