Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap

logoocw

Aan de Voorzitter van de

Eerste Kamer der Staten-Generaal

Postbus 20017

2500 EA Den Haag

Den Haag Ons kenmerk 11 mei 2007 SFB/2007/19681

Onderwerp
Wijziging van onder meer de Wet
studiefinanciering 2000 in verband met uitbreiding van de mogelijkheid met studiefinanciering in het buitenland te studeren en invoering van het
collegegeldkrediet

Bij brief van 3 mei jl. heeft de vaste Commissie voor Wetenschapsbeleid en Hoger Onderwijs van uw Kamer mij enige vragen gesteld naar aanleiding van het wetsvoorstel tot Wijziging van onder meer de Wet studiefinanciering 2000 in verband met uitbreiding van de mogelijkheid met studiefinanciering in het buitenland te studeren en invoering van het collegegeldkrediet (kamerstukken 30 933).

De vragen hebben betrekking op de ondersteuning van buitenlandse studenten in Nederland door de Nederlandse overheid. Daarbij dienen studenten met de nationaliteit van een van de landen van de Europese Economische Ruimte onderscheiden te worden van studenten uit andere landen.

Studenten uit de landen van de Europese Economische Ruimte betalen in Nederland hetzelfde collegegeld als Nederlandse studenten. Dat betekent in de eerste plaats dat zij, als zij onder de 30 zijn, voor een voltijds opleiding in het hoger onderwijs het wettelijk collegegeld betalen. Het komende studiejaar bedraagt dit 1538. In de tweede plaats betekent dit dat zij aanspraak hebben op dezelfde tegemoetkoming voor het betalen van het collegegeld als Nederlandse studenten krijgen. In het onderhavige wetsvoorstel wordt als tegemoetkoming voor het betalen van het collegegeld een aparte voorziening geïntroduceerd, het collegegeldkrediet. De overige onderdelen van studiefinanciering ­ basisbeurs, aanvullende beurs en lening ­ veranderen niet van hoogte, maar zijn daarna niet meer bestemd voor het betalen van collegegeld. De studenten uit de landen van de Europese Economische Ruimte krijgen hierdoor aanspraak op het collegegeldkrediet in plaats van op de Raulinvergoeding. In de huidige studiefinanciering is (maximaal) ongeveer 1000 bestemd voor het betalen van het collegegeld. Studenten uit een van de landen van de Europese Economische ruimte Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Rijnstraat 50, Postbus 16375, 2500 BJ Den Haag T +31-70-412 3456 F +31-70-412 3450 W www.minocw.nl

blad 2/3

krijgen dit deel van de studiefinanciering uitbetaald opdat zij de facto dezelfde kosten van toegang tot de onderwijsinstelling hebben. Dit wordt de Raulinvergoeding genoemd.

De Nederlandse instellingen voor hoger onderwijs heb ik met bijgaande brief geïnformeerd over de invoering van het collegegeldkrediet en het vervallen van de Raulinvergoeding. Om studenten uit de Europese landen geïnteresseerd te houden wordt aan de lumpsum van de instellingen een budget van structureel 5,5 miljoen per jaar toegevoegd. Het budget dat aan de instellingen met veel studenten met een Raulinvergoeding is toegezegd, kan niet gebruikt worden voor het betalen van een tegemoetkoming in de kosten van het collegegeld. Deze studenten tellen immers mee voor de bekostiging.
En deze studenten kunnen al een tegemoetkoming in de betaling van het collegegeld krijgen, het collegegeldkrediet. Ik wijs er nogmaals op dat deze studenten in aanmerking komen voor het betalen van het wettelijk collegegeld.
Bovendien verwacht ik dat naar Nederland komende Europese studenten in toenemende mate gebruik zullen kunnen maken van ondersteuning uit het eigen land, zoals in het onderhavige voorstel wordt voorgesteld dat studenten met aanspraak op Nederlandse studiefinanciering deze kunnen gebruiken om in het buitenland te studeren.

Studenten van buiten de Europese Economische Ruimte worden nu nog afzonderlijk bekostigd, maar het voornemen is dat vanaf 1 januari 2009 niet langer te doen. Ik bereid hiertoe een wijziging van het Bekostigingsbesluit voor, die ik met de Tweede Kamer zal bespreken. De middelen die hiermee tot dan toe gemoeid zijn, blijven een onderdeel van de lumpsum van de instellingen vormen onder de noemer Kennisbeurzen. Er is dus sprake van een budgettair-neutrale invoering van deze wijziging in de bekostiging, en geen bezuiniging. De achtergrond van deze maatregel is dat de focus van het beleid moet liggen op het aantrekken van kwalitatief goede studenten van buiten de Europese Economische Ruimte en niet op het aantal studenten.

Dit past bij een beleid waarbij de instellingen zelf in staat zijn afweging te maken over de beste inzet van middelen en in voorkomende gevallen om de doelstellingen van het internationaliseringsbeleid te bereiken. Dit wil niet zeggen dat ik dit niet controleer. De inzet en de effecten van het beleid zal ik monitoren. Instellingen die de middelen niet doelmatig inzetten, c.q. de gewenste doelstellingen niet realiseren lopen het risico een deel van de middelen te verliezen. De doelstellingen voor de middelen die onder de noemer Kennisbeurzen onderdeel vormen van de lumpsum, zijn als volgt:

· het aantrekken van talentvolle, kwalitatief goede buitenlandse studenten;
· het aantrekken van studenten die een meerwaarde hebben voor het hoger onderwijs in Nederland;
· duurzame armoedebestrijding in ontwikkelingslanden;
· het aantrekken van studenten uit de markt- en innovatielanden zoals die in de internationaliseringsbrief genoemd zijn;

· het aantrekken van studenten uit Bologna-landen die niet tot de Europese Economische Ruimte behoren.

blad 3/3

Daarbij ga ik ervan uit dat ten minste 25% van de middelen die voor Kennisbeurzen zijn gereserveerd aan studenten uit Official Development Assistance (ODA) -landen wordt besteed. Om brain drain te voorkomen dient dit bedrag te worden besteed aan studenten die binnen 2 jaar terugkeren naar het land van herkomst.

Overigens bestaat naast de decentrale Kennisbeurzen voor het aantrekken van excellente studenten het Huygens Scholarship Programme (HSP) en zijn er speciaal voor studenten uit ontwikkelingslanden de Netherlands Fellowship Programmes (NFP).

Gelet op het feit dat de studenten van buiten de Europese Economische Ruimte nu nog in aanmerking genomen worden voor de bekostiging is het voor een goed inzicht in de effecten van de ontwikkeling van de collegegelden die deze studenten in rekening worden gebracht nog te vroeg.

In het voorafgaande heb ik een aantal voorzieningen genoemd die ondersteuning bieden aan studenten uit ontwikkelingslanden die in Nederland komen studeren. Het is niet mijn indruk dat het hiermee moeilijker is geworden voor studenten uit die landen om naar Nederland te komen voor het volgen van een studie. Een oormerking van de middelen is derhalve niet nodig.

Tijdens de behandeling van het wetsvoorstel in de Tweede Kamer heb ik evenwel toegezegd voor de zomer met een inventarisatie te komen van de aanvragen van studenten uit ontwikkelingslanden om in Nederland te kunnen studeren, waarbij gekeken wordt of de vraag mogelijk groter is dan het huidige aanbod. Ik zal u ook van mijn bevindingen op de hoogte brengen.

De minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

dr. Ronald H.A. Plasterk

cc. Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal