niet nodig
Euthanasiewet: wezenlijke veranderingen niet nodig
Toespraak, 10 mei 2007
De Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding,
beter bekend als de Euthanasiewet, voldoet over het geheel genomen aan
de gestelde doelen. Wezenlijke veranderingen in wet of beleid zijn dan
ook niet nodig. Dat blijkt uit de evaluatie van de wet, die
staatssecretaris Bussemaker vandaag in ontvangst nam. Zij zei blij te
zijn met de uitkomsten van de evaluatie. `Want dat geeft aan dat de
Euthanasiewet in zijn technische uitvoering adequaat is'. De volledige
tekst van haar reactie staat hieronder.
Allereerst natuurlijk hartelijk dank voor deze evaluatie. Het is de
eerste evaluatie van de Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en
hulp bij zelfdoding, beter bekend als de Euthanasiewet, na de
invoering ervan in 2002.
De belangrijkste uitkomst van deze evaluatie vind ik dat 80 procent
van de gevallen van euthanasie wordt gemeld. Dat is een duidelijke en
wat mij betreft ook verheugende stijging van het aantal geregistreerde
meldingen ten opzichte van zes jaar geleden, toen dat percentage op 54
lag. Artsen hebben in meerderheid aangegeven dat de wet hun
rechtszekerheid heeft verbeterd en bijdraagt aan zorgvuldigheid bij
het levensbeëindigend handelen. Ik concludeer daaruit dat de wet op
dit punt over het algemeen aan z'n doelstellingen en verwachtingen
voldoet.
Opvallend is ook dat het meldingspercentage zelfs 99 procent is als
artsen typische euthanasiemiddelen als barbituraten of
spierverslappers gebruiken. Dat neemt niet weg dat op dit moment nog
20 procent van alle uitgevoerde gevallen van levensbeëindiging op
verzoek niet wordt gemeld. Reden om niet te melden is bijna altijd dat
de arts vindt dat er eigenlijk vooral sprake is van verlichting van
het lijden bij een stervende patiënt. Kennelijk is nog niet voor alle
artsen duidelijk wanneer er precies sprake is van euthanasie en
wanneer niet.
Ik las ook dat het aantal keren dat de vijf Regionale
Toetsingscommissies de behandelend arts om een nadere toelichting
vroegen erg laag is. Dat gebeurt in zes procent van de gemelde
gevallen van euthanasie. En per jaar wordt het oordeel `onzorgvuldig'
slechts een enkele keer gegeven. Dat zegt wel iets over het zorgvuldig
handelen van artsen en ook over de conclusie dat de wet lijkt te
voldoen.
Verder viel mij op dat het aantal gevallen van euthanasie en hulp bij
zelfdoding is gedaald: van 3500 in 2001 naar 2325 in 2005. Dat heeft
deels te maken met een daling van het totale aantal sterfgevallen in
2005 ten opzichte van 2001, maar ook in percentages uitgedrukt is het
een daling van 2,6 naar 1,7.
Maar volgens een meerderheid van de geraadpleegde artsen is er ook een
duidelijke relatie met de verbetering van de palliatieve zorg in
Nederland. Dat sterkt mij in de overtuiging dat palliatieve zorg in
ons land op een hoog peil staat.
Dat heb ik zelf kunnen zien tijdens een aantal werkbezoeken aan
instellingen voor palliatieve zorg. Ik ben zeer onder de indruk
geraakt van het werk en de inzet van zowel professionals als
vrijwilligers bij het begeleiden van mensen in de laatste fase van hun
leven én bij hun sterven. Door mensen in de laatste fase van hun leven
bij te staan, vergroot je hun kwaliteit van leven.
Ik vind dat de kwaliteit van leven en van sterven van de patiënt
centraal moet staan. Het bestaan van palliatieve zorg is, hoe mooi en
belangrijk ook, in zichzelf daarom geen reden om iemand euthanasie te
weigeren. In de eindfase van het leven is het aan de patiënt in
samenspraak met de arts om vorm te geven aan het stervensproces.
Euthanasie kan voor sommige mensen in overleg met de arts een waardig
sluitstuk zijn. Al wijzen de onderzoekers er terecht en nadrukkelijk
op dat een patiënt op grond van de wet geen récht heeft op euthanasie,
al wordt dat wel vaak zo ervaren.
Hoewel er op onderdelen dus nog wel iets te verbeteren valt, zo
concluderen de onderzoekers, voldoet de wet over het geheel genomen
aan de gestelde doelen. Wezenlijke veranderingen in wet of beleid zijn
dan ook niet nodig, volgens de onderzoekers. Daar ben ik uiteraard
blij om. Want dat geeft aan dat de Euthanasiewet in zijn technische
uitvoering adequaat is. Er is dan ook, zoals de onderzoekers terecht
opmerken, in Nederland geen sprake van een `hellend vlak' als het gaat
om euthanasie en hulp bij zelfdoding. De maatschappelijke steun voor
de wet in ons land lijkt groot. Dat spoort ook met de uitkomsten van
de evaluatie.
Dat laat onverlet dat ik de aanbevelingen die in de evaluatie zijn
genoemd zeer ter harte neem. Later dit jaar komt er een
kabinetsstandpunt. Daarin zullen wij aangeven welke maatregelen wij
eventueel nemen naar aanleiding van deze evaluatie.
Het zou dan bijvoorbeeld kunnen gaan om meer scholing van artsen over
de effecten en neveneffecten van morfine en andere middelen bij
levensbeëindigend handelen. En misschien is het ook wel raadzaam om,
zoals de onderzoekers aanbevelen, meer aandacht te besteden aan de
Euthanasiewet tijdens de artsenopleiding. Daar valt volgens het
onderzoek nog het één en ander aan te verbeteren.
Ik wil er tenslotte, mede namens mijn collega Hirsch Ballin van
Justitie, nog even nadrukkelijk op wijzen dat de regeringspartijen in
het coalitieakkoord hebben afgesproken dat de huidige wetgeving en de
praktijk op het gebied van euthanasie ongewijzigd zal blijven.
Het kabinet heeft dan ook geen plannen om de wet of de
uitvoeringspraktijk op cruciale onderdelen aan te passen. Het is goed
om te weten dat het onderzoek bevestigt dat dat niet nodig is. Maar
als er op sommige punten nog iets te verbeteren of te verduidelijken
valt, dan zullen wij daar in een definitief standpunt zeker aandacht
aan besteden.
Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport