Datum
15 mei 2007
Van
Postbus 58285, 1040 HG AMSTERDAM dr. J.M. Linthorst
T (020) 687 51 50
Aan de Minister en de Staatssecretaris joop.linthorst@uwv.nl
van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Ons kenmerk
mr. J.P.H.Donner RvB/74361
A. Aboutaleb Bijlage:
Postbus 90801 Rapport Samen Beter
2509 LV DEN HAAG
Onderwerp
Adviesaanvraag optimalisatie SUWI-keten
Geachte heer Donner en heer Aboutaleb,
1. Inleiding
In uw brief van 24 april jongstleden heeft u mij gevraagd het voortouw te nemen om te
bereiken dat de ketenpartijen UWV, CWI en gemeenten voorstellen en/of scenario's opstellen
over de wijze waarop een verdergaande samenwerking tussen deze partijen kan bijdragen
aan het realiseren van de in het Coalitieakkoord aangekondigde ombuiging oplopend tot
190 mln vanaf 2012.
U heeft mij gevraagd dit advies op te stellen in samenwerking met de voorzitter van de Raad
van Bestuur van het CWI en de VNG/gemeenten. Ik ben dank verschuldigd aan mijn collega
de heer De Groot van het CWI, de heer Thissen van Divosa, de heren Wesemeal en
Schreuders van de G4 en de heren Kuiper en Spigt van de VNG. Zij zijn bereid geweest om
op heel korte termijn hun visie te geven op onderhavige problematiek en hebben zo
bijgedragen aan het tot stand komen van dit advies.
Uw verzoek aan mij behelst een omvangrijke en complexe vraagstelling die in de korte
periode tot 15 mei, waarin ook nog de meivakantie ligt, nog niet tot een gedegen en
gedragen afrondende advisering kan komen.
Ik heb daarom de keuze moeten maken om u hierbij een advies op hoofdlijnen aan te bieden
dat nog nader zal moeten worden uitgewerkt en onderbouwd en dat ook nog verder zal
moeten worden afgestemd met de ketenpartners. Ik kom later in deze brief nog terug op dit
noodzakelijke vervolgtraject. Ik hecht er aan om in deze aanbiedingsbrief de kern van mijn
advies in samenvattende zin te verwoorden. Een nadere toelichting en uitwerking treft u in
de bijgesloten rapportage aan. Voor de goede orde merk ik op dat het advies op onderdelen
niet door alle afzonderlijke partijen in gelijke mate gedeeld wordt en dus voor mijn
verantwoordelijkheid komt.
Bezoekadres
La Guardiaweg 68
1043 DK Amsterdam
www.uwv.nl
Ons kenmerk
Blad
2 van 12
2. Uitgangspunten
Om tot een richtinggevend advies te kunnen komen dat op een zo groot mogelijk draagvlak
binnen de keten kan rekenen, heb ik de volgende uitgangspunten gehanteerd:
1. Er is zoveel mogelijk aansluiting gezocht bij de in het afgelopen jaar sterk gegroeide
consensus over de gewenste ontwikkeling van de samenwerking in de keten Werk en
Inkomen. Geenszins uitputtend kan in dit verband worden verwezen naar:
- Eindrapport SUWI-evaluatie 2006; evaluatie wet SUWI 28 augustus 2006
- De Regio Centraal; advies over afstemming en samenwerking op regionale
arbeidsmarkten, 15 juni 2006 (RWI)
- Toekomst SUWI; brief AKO partijen, 19 oktober 2006
- Position paper CWI-UWV, december 2006
- Eindevaluatie Toonkamers, domein Werk, januari 2007
- AKO-visie ketensamenwerking, maart 2007
- Discussienota G4 Iedereen is nodig, 27 maart 2007
2. De voorstellen concentreren zich op de effectiviteit en efficiency van de keten. Dit kan,
zoals u in uw brief ook al opmerkt, tot aanpassingen in de SUWI-structuur en/of
wetgeving leiden. Ingrijpende wijzigingen van de materiewetgeving worden niet beoogd.
Zo wordt de bestaande taakverdeling en financiering van de wetten WAO/Wajong/WIA,
WWB en WSW als uitgangspunt genomen. Fundamentele veranderingen hierin zouden
niet alleen de SUWI partners in deze kabinetsperiode voor ingrijpende (organisatorische)
veranderprocessen plaatsen, met onvermijdelijk tijdelijk nadelige effecten op de
prestaties en de dienstverlening aan de klant. Maar ze zijn ook in afnemende mate
nodig, naarmate de ketenpartijen erin slagen de dienstverlening aan de klant voor al
deze wetten in één dienstverleningsconcept te organiseren. De Toonkamerevaluatie
toont aan dat dit mogelijk is en dat hierbij kan worden volstaan met beperkte
aanpassingen aan de (materie-)wetgeving.
3. De spanning in het Coalitieakkoord tussen enerzijds een verbetering in de
ketensamenwerking en prestaties, en anderzijds een forse structurele besparing van
190 mln euro is primair geprobeerd hanteerbaar te maken door een, deels ook al in het
akkoord voorziene, fasering. Daarbij ligt in de eerste helft van deze kabinetsperiode het
hoofdaccent op de verbeteringen van de prestaties met zoveel mogelijk de bestaande
capaciteit onder het motto "Alle hens aan dek" (het belang hiervan zal mogelijk door de
afspraken op de komende participatietop nog een extra gewicht krijgen) en op de
voorbereiding en implementatie van de hierna te bespreken voorstellen voor een
effectievere en efficiëntere ketensamenwerking. In de tweede helft van de
kabinetsperiode kunnen dan de daarmee te realiseren besparingen worden
geëffectueerd. Naar hun aard zullen dit zowel besparingen in de kleine als de grote
geldstroom zijn.
4. Per saldo betekenen mijn voorstellen een grotere rol voor de gemeenten in de keten
Werk en Inkomen. Deze voorstellen doen daarmee een groot beroep op het organiserend
vermogen van de gemeenten, niet alleen in `eigen huis', maar juist ook met
Ons kenmerk
Blad
3 van 12
nabuurgemeenten en door de gemeenten binnen één arbeidsmarktregio. Gezien de
positieve ontwikkelingen op dit gebied van de laatste jaren, ben ik er vanuit gegaan dat
de gemeenten dit kunnen en willen realiseren.
5. Mijn voorstellen doen geen uitspraken over hoe mogelijke besparingen, maar soms ook
uitgaven verhogingen, op het gemeentelijke niveau worden `verrekend'. Dit betreft een
onderwerp dat in breder verband aan de orde moet komen en gezien de staatsrechtelijke
verhouding tussen centrale en lokale overheid, een bij uitstek bestuurlijke aanpak en
oplossing vereist.
6. De voorstellen concentreren zich op de front office activiteiten van de ketenpartners voor
de dienstverlening aan klanten en werkgevers, inclusief bijbehorende overhead, staf en
landelijke faciliteiten. De back offices van de ketenpartijen (met name van gemeenten en
UWV) blijven dus vooralsnog buiten beschouwing. In een bijlage bij deze brief ga ik hier
nader op in. Daarbij komen ook andere zaken aan de orde die buiten beschouwing zijn
gebleven, maar die mogelijk toch aanleiding kunnen zijn om nader in de discussie te
betrekken.
3. Arbeidsmarktbeleid in relatie tot ketensamenwerking; stand van zaken1
De uitgangspunten van het arbeidsmarktbeleid in Nederland zijn en blijven primair gericht op
het opheffen en voorkomen van werkloosheid, het verbeteren van de match tussen vraag en
aanbod van werk en het vergroten van de participatiegraad. Het is en blijft belangrijk dat
iedereen deelneemt aan het arbeidsproces.
Om hieraan een adequaat vervolg te geven hebben de ketenpartners het uitgangspunt
gekozen om niet vanuit een eigen logica te werken, maar vanuit de vraag en het perspectief
van de klant. In het op elkaar afstemmen van onze werkzaamheden zijn de afgelopen jaren
diverse stappen gezet. Dit laat onverlet dat de uitvoering nog beter op elkaar afgestemd kan
worden. De resultaten van de zogenaamde Toonkamerexperimenten tonen dit ook aan.
De ketenpartijen zijn daarom van mening dat verdere optimalisatieslagen mogelijk zijn. In
de vorig jaar gepubliceerde SUWI-stelselevaluatie staan bruikbare aanbevelingen. Mede op
basis van deze aanbevelingen zijn in het `position paper' van UWV en CWI, in de `AKO visie
ketensamenwerking' en in de discussie nota van de G4 voorstellen ontwikkeld voor
verdergaande vormen van samenwerking2.
Deze voorstellen geven een antwoord op het verbeteren van de dienstverlening aan onze
klanten, rekening houdend met toekomstige ontwikkelingen. Ons gezamenlijk
klantenbestand zal de komende jaren aan verandering onderhevig zijn. Kort samengevat
zullen we in toenemende mate geconfronteerd worden met een kleinere populatie, die echter
1 De achterliggende rapportage schetst een breder kader rondom de stand van zaken, trends en
ontwikkelingen rondom het arbeidsmarktbeleid.
2 Zie Stelselevaluatie SUWI, 2006; Position paper UWV/CWI december 2006; discussienota G4 Iedereen
is nodig maart 2007.
Ons kenmerk
Blad
4 van 12
moeilijker naar arbeid bemiddelbaar is. Het zal een extra inspanning van de ketenpartijen
vragen om deze groep naar werk te re-integreren.
De reeds in gang gezette en voorgestelde verbeteringen in de samenwerking hebben tot op
heden vooral in het teken gestaan van een betere en effectievere dienstverlening aan de
klant, en kennen geen expliciete efficiencytaakstelling. Met uw verzoek komt dit laatste nu
wel in beeld en is daarmee onderdeel van mijn advisering.
4. Centrale uitdaging
Voor de partners in de keten blijft de uitdaging liggen in het blijvend vergroten van de
arbeidsparticipatie. De maatschappelijke opgave is om dit op een effectieve, efficiënte en
transparante manier te organiseren. Dit is de centrale uitdaging, die een samenvattende
aanpak vraagt waarin:
· met lokaal georganiseerde gemeenten en landelijk georganiseerde ZBO's invulling
wordt gegeven aan het arbeidsmarktbeleid dat in toenemende mate een regionaal
karakter krijgt;
· de dienstverlening aan, en de samenwerking met, regionaal georganiseerde partijen
(werkgevers, ROC's, RIB's, uitzendbranche etc.) gefaciliteerd wordt, zonder de
afstand naar werkzoekenden te groot te laten worden;
· het voor klanten (werkzoekende en werkgevers) nog ondoorzichtige SUWI-speelveld
verder wordt vereenvoudigd.
5. Stip op de kaart
Ik vind het van belang om bovenstaande uitdaging te benaderen vanuit een helder
gedefinieerd conceptueel toekomstperspectief. Deze "stip op de kaart" zie ik als een
wenkend perspectief om stappen te zetten die de efficiency en effectiviteit van de SUWI-
keten kunnen vergroten. In de "stip op de kaartsituatie" bieden de partners in de SUWI-
keten een geïntegreerd dienstverleningsconcept aan voor werkzoekenden en een
geïntegreerd dienstverleningsconcept voor werkgevers. Vanuit het vertrekpunt dat de klant
centraal staat, wordt deze dienstverlening op een schaal aangeboden, die optimaal aansluit
bij de behoefte van de klant; i.c. lokaal voor werkzoekenden en regionaal voor werkgevers
waarbij ondersteuning door bepaalde facilitaire diensten op landelijk niveau plaatsvindt. Een
succesvolle uitvoering van het beleid gericht op het vergroten van de participatiegraad
vereist een nauwe en op elkaar afgestemde samenwerking tussen deze niveaus.
Twee elementen vormen de kern van de stip op de kaart
1. Het stroomlijnen van activiteiten en processen zodat er één dienstverleningsconcept
voor werkgevers en één dienstverleningsconcept voor werkzoekenden wordt
gerealiseerd. In het contact met de klant presenteren partijen zich als één entiteit.
Door op maat gemaakte dienstverlening en op elkaar afgestemde werkprocessen
vindt continue onderlinge afstemming en gegevensuitwisseling plaats3. De klant
ervaart één dienstverlener (one stop shop).
3 In de rapportage die bij dit advies is gevoegd wordt op hoofdlijnen een overzicht gegeven welke
activiteiten in een gestroomlijnde wijze van werken kunnen worden aangeboden.
Ons kenmerk
Blad
5 van 12
2. Het op het juiste schaal aanbieden van de dienstverleningsconcepten. De basis voor
het netwerk komt te liggen in lokale werknemersloketten (front offices/BVG's) dicht
bij de burger. Voor de vormgeving van de dienstverlening in deze front offices zijn de
ervaringen van de Toonkamerexperimenten leidend. De op maatwerk gebaseerde
inzet van re-integratiemiddelen en de individuele matching naar vacatures of
maatschappelijke participatie maakt onderdeel uit van dit dienstverleningsconcept.
Om de dienstverlening aan de werkgevers te organiseren is een grotere schaal
gewenst. Deze dienstverlening wordt op regionaal niveau ingericht ter ondersteuning
van het regionale arbeidsmarktbeleid. Hiermee wordt de wens van werkgevers om in
een regio één aanspreekpunt te hebben, ingevuld. Op regionaal niveau wordt zo
vorm gegeven aan een doelgroep- en sectorsgewijze aanpak van de
arbeidsmarktondersteuning. Ook worden op dit niveau de netwerken onderhouden
(o.a. voor leer-werktrajecten) met andere betrokken partijen, zoals
scholingsinstituten en uitzendorganisaties, en kan de gezamenlijke inkoop van re-
integratietrajecten plaatsvinden. Ook voor deze regionale werkgeversaanpak wordt
één dienstverleningsconcept ontwikkeld, waarbij aangesloten wordt bij de ervaringen
van CWI, een aantal grote gemeenten en enkele toonkamers om zo vraag en aanbod
op de diverse niveaus te kunnen matchen. Het gaat hierbij niet zo zeer om het
organiseren van een fysiek loket, als wel om accountmanagement en bundeling van
expertise om partijen bij elkaar te brengen om zo vraag en aanbod op regionaal
niveau op elkaar te laten aansluiten. Daarnaast faciliteert dit regionale
dienstverleningsconcept de lokale BVG's in de regio ten behoeve van de individuele
matching op het lokale niveau.
Voor sommige activiteiten blijft een nationale schaal noodzakelijk. Het gaat hierbij
vooral om faciliterende diensten die vanuit efficiency overwegingen centraal voor het
hele land beschikbaar gesteld worden, zoals werk.nl, arbeidsmarktanalyses,
competentietestregisters en de ontwikkeling en beheer van landelijke ICT-
voorzieningen4 .
Schaalgrootte en locatiekeuze
Voor zowel de lokale als de regionale activiteiten geldt dat het van belang is om een optimale
schaalgrootte te bepalen. Deze wordt primair bepaald door de (toenemende) behoefte aan
bundeling van expertise en de (dalende) ontwikkeling van de caseload. Er moet daarom
gewaakt worden voor een te grote versnippering. Uiteindelijk lijkt er plek voor ca. 100 lokale
front offices en 30 tot 40 regionale arbeidsmarktgebieden van waaruit de dienstverlening aan
werkgevers wordt vormgegeven.
Het is voor de hand liggend de front offices in bedrijfsverzamelgebouwen (BVG's) te
vestigen. De gemeenten nemen het voortouw dit te realiseren. Waar dit nog niet het geval is
4 Zoals bijvoorbeeld SONAR (klantregistratiesysteem CWI, waarop ook UWV en gemeenten zijn
aangesloten), Digitaal Klant Dossier (DKD); voor een uitgebreidere toelichting van landelijke activiteiten
zie bijgesloten rapportage p 29.
Ons kenmerk
Blad
6 van 12
zullen de gemeenten moeten gaan samenwerken om op het juiste schaalniveau alsnog een
BVG te realiseren. Ook het regionale arbeidsmarktbeleid gericht op werkgevers kan het beste
vanuit een BVG in een grote stad of centrumgemeente worden georganiseerd. Deze BVG's
verlenen naar behoefte ondersteunende diensten aan de andere BVG's in hun
arbeidsmarktregio. Door deze werkwijze wordt een continue afstemming tussen de regionale
en lokale activiteiten geborgd. Op hun beurt maken de BVG's gebruik van de landelijke
faciliteiten en infrastructuur voor (de uitvoering van) het arbeidsmarktbeleid (werk.nl, DKD,
enz.).
In deze stip op de kaart wordt er vanuit gegaan dat in deze kabinetsperiode de beslissing
valt over een samengaan van UWV en CWI in één ZBO. Vooruitlopend hierop zullen UWV en
CWI, zoals voorzien in hun position paper, hun werkzaamheden zodanig integreren en
organiseren dat binnen de BVG's nog slechts sprake is van samenwerking tussen de
gemeente(n) en één aanspreekpunt namens UWV/CWI. Dit vergemakkelijkt de vormgeving
van de samenwerking. Waar mogelijk neemt de lokale overheid de leidende rol bij de
concretisering hiervan. In de lokale werknemersloketten zal dit nagenoeg uniform op basis
van het (Toonkamer-) dienstverleningsconcept en middels een vorm van gezamenlijk
management (team, roulerend of anderszins) kunnen plaatsvinden. Voor de BVG's met ook
een regionale arbeidsmarktfunctie gericht op werkgevers zal naar verwachting meer
behoefte bestaan aan maatwerk. Dit kan vormgegeven worden in een
samenwerkingsconvenant tussen de sociale dienst van de centrumgemeente en CWI/UWV.
Deze uitgangspunten beschouw ik als een set minimale eisen, zonder deze elementen lukt
het niet om voldoende te stroomlijnen in activiteiten en processen, en om de benodigde
besparingen te realiseren. Verder adviseer ik om geen al te knellende blauwdrukken neer te
leggen. Regionale verschillen in de mate van samenwerking moeten toegestaan worden, als
de specifieke regionale situatie daar om vraagt. Dit betekent dat bij het opzetten van de
regionale samenwerking partijen ruimte dienen te krijgen om de mate van samenwerking
zelf in te vullen. Ditzelfde adagium geldt bij de uitvoering van werkzaamheden.
6. Hoe het eindbeeld te bereiken?
Ik adviseer u om te kiezen voor een parallel traject. Om binnen de termijnen van deze
kabinetsperiode de genoemde stip op de kaart te realiseren, is een ambitieuze doelstelling
noodzakelijk. Dit vraagt om een taakstellend en planmatig uitrolscenario. Het parallelle
traject moet daaruit bestaan dat in de eerste helft van deze kabinetsperiode het accent ligt
op een extra inspanning bij het bevorderen van de arbeidsparticipatie. Eerder heb ik deze
aanpak omschreven als "alle hens aan dek". Deze inspanning heeft een mitigerend effect in
het volume en moet resulteren in een daling in de grote geldstroom. De bestaande capaciteit
bij UWV, CWI en gemeenten wordt hier op ingezet. Concreet betekent dit een additionele
inspanning in de tweede helft van 2007, in 2008 en in 20095.
Daarnaast is het van belang dit jaar te beginnen met het implementeren van het
Toonkamerconcept en het daarbij behorende geïntegreerde dienstverleningsconcept aan
5 Zie rapportage met toelichting op gehanteerde volumedaling.
Ons kenmerk
Blad
7 van 12
werkzoekenden. Dit is mogelijk omdat hiermee reeds ervaring is opgedaan en er een breed
draagvlak bestaat voor de essentiële kenmerken van dit dienstverleningsconcept. Indien de
gemeenten het gewenste voortouw nemen, moet het mogelijk zijn eind 2008/begin 2009 het
Toonkamerconcept in de lokale BVG's te hebben uitgerold.
Het regionale dienstverleningsconcept aan werkgevers zal nog moeten uitkristalliseren.
Hierbij is meer maatwerk mogelijk en gewenst en kan via een ontwikkelingsmodel in 2008
gestart worden met een landelijke implementatie, die eind 2009 / begin 2010 afgerond kan
zijn.
Gewaakt moet worden dat bij deze uitrolscenario's een verlammende discussie over de
aantallen BVG's ontstaat. Indien gewenst kan voor de regionale BVG's in eerste aanleg ook
aansluiting worden gezocht bij concrete initiatieven van samenwerkende gemeenten die
mogelijk tot een wat groter aantal kunnen leiden dan de voorgestelde 30 à 40. In een later
stadium zal dan een afrondende consolidatieslag kunnen plaatsvinden. Ook het voorgestelde
aantal van circa 100 lokale BVG's hoeft niet uit te sluiten dat een individuele gemeente
zonder BVG toch een eigen WWB- of burgerloket handhaaft. Daar zal dan alleen geen
dienstverlening door de ZBO's plaatsvinden en is samenwerking met een naburig BVG
gewenst.
In de tweede helft van de kabinetsperiode (i.c. vanaf 2009) kunnen de bij dit implementatie
scenario behorende besparingen geleidelijk worden geëffectueerd. Naar hun aard zullen dit
zowel besparingen in de kleine als de grote geldstroom zijn. In paragraaf 8 kom ik hier
uitgebreider op terug.
7. Flankerend beleid
Om de door mij geschetste aanpak mogelijk te maken, acht ik op vier onderwerpen
flankerend beleid noodzakelijk.
I. Optimalisatie en integratie van budgetten
Creëer 1 re-integratie budget binnen het UWV en creëer 1 participatiebudget (inclusief
het re-integratiebudget) binnen de gemeenten. Er zijn een aantal belangrijke
voordelen te behalen met deze wijze van werken. Zo wordt het mogelijk om vanuit
deze budgetten meer gezamenlijke inkoopkracht en daarmee onderlinge afstemming
tussen de inzet van re-integratiemiddelen te bereiken6. Een harmonisatie in het
beschikbare instrumentarium tussen UWV en gemeenten (bijvoorbeeld op het punt van
loonkostensubsidies) en van de daarvoor beschikbare budgetten7 werkt op dit punt
ondersteunend. Ook wordt het hierdoor beter mogelijk om bij de individuele re-
integratietrajecten meer vanuit schadelastbeperking te gaan werken.
II. Tempoversnelling in de voorgenomen integratie van activiteiten UWV en CWI
Het inrichten van de genoemde regio's en front offices wordt eenvoudiger indien er een
6 De uiteindelijke toewijzing van re-integratiemiddelen aan een werkzoekende blijft een individueel
maatwerktraject.
7 Zie rapportage over de omvang van de bij UWV en de gemeenten beschikbare re-integratiemiddelen.
Ons kenmerk
Blad
8 van 12
integratie van de activiteiten van UWV en CWI heeft plaatsgevonden. Een
tempoversnelling in het integreren van activiteiten van UWV en CWI, vooruitlopend op
een toekomstige volledige organisatorische integratie, is noodzakelijk. Dit betekent het
op korte termijn integreren van de activiteiten op de werkvloer tussen de kernfunctie
werk van het UWV en de taken van het CWI. Hiermee worden de condities gecreëerd
voor het volgende onderwerp (zie III). Door integratie van UWV en CWI krijgen
gemeenten één aanspreekpunt, dat regionaal en lokaal actief is.
III. Organiseren van optimale samenwerking tussen UWV/CWI en gemeenten
Om het geïntegreerde dienstverleningsconcept voor de werkgevers en de
werkzoekenden daadwerkelijk vorm en inhoud te geven, zullen ook de activiteiten
tussen UWV/CWI en de gemeenten op elkaar moeten worden afgestemd. De
gemeenten (met name de G4) geven aan een grotere verantwoordelijkheid rondom re-
integratieactiviteiten te ambiëren. Ook in mijn voorstel wordt de rol van de gemeenten
verzwaard. Er wordt mijn inziens al een aanzienlijke stap gezet indien het beschreven
dienstverleningsconcept landelijk kan worden geïmplementeerd. Ik kies ervoor om
maximaal in te zetten op wat bewezen heeft te werken. De ervaringen uit de
Toonkamerexperimenten leert dat samenwerking tussen partijen goed mogelijk is en
dat de klant dit waardeert. De partijen brengen hierbij vanuit hun eigen organisaties
mensen en middelen (budgetten) in, waarvoor zij formeel zelf verantwoordelijk zijn en
blijven. De gemeenten volledig verantwoordelijk maken voor alle re-
integratieactiviteiten is een zeer ingrijpende stelselherziening en daarmee strijdig met
mijn uitgangspunten. Het staat daarnaast op voorhand geenszins vast dat dit zou
bijdragen aan een effectievere en efficiëntere re-integratie.
IV. Doorontwikkelen van één gemeenschappelijke set prestatie-indicatoren
Het werken met geïntegreerde dienstverleningsconcepten door de ketenpartijen maakt
het mogelijk om de prestaties voor klanten en werkgevers op ketenniveau te
optimaliseren en te monitoren. Partijen dienen dan ook primair op deze gezamenlijke
prestaties te worden beoordeeld. Daartoe dienen met voorrang ketenprestatie-
indicatoren doorontwikkeld en geïmplementeerd te worden.
Bovenstaande onderwerpen vragen de nodige voorbereidende en organiserende activiteiten
van UWV, CWI en gemeenten. Dit vraagt om procesmatige en inhoudelijke ondersteuning,
bijvoorbeeld op het gebied van het ontwikkelen van dienstverleningsconcepten op basis van
best practices, tijdelijke procesmanagementondersteuning bij de uitrol en vormgeving van de
lokale en regionale BVG's, de ontwikkeling en implementatie van ketenprestatieindicatoren,
de verdere ontwikkeling van een gezamenlijke ICT-infrastructuur en last but not least de
investering in de kwaliteit van de medewerkers. Hiervoor zou een beroep moeten kunnen
worden gedaan op de in 2008 beschikbaar komende 50 mln euro conform het
Coalitieakkoord.
Ons kenmerk
Blad
9 van 12
8. Financiële consequenties
De door mij voorgestelde aanpak leidt tot onderstaande financiële consequenties.
Structurele besparing in regeerperiode naar jaren:
Uit bovenstaand overzicht wordt duidelijk dat de door u gevraagde besparing kan worden
gerealiseerd mits de grote geldstroom erbij wordt betrokken. Een deel van de besparing valt
daarbij bij de gemeenten en niet bij het Rijk. Verder teken ik aan dat het vanaf 2009
realiseren van de bezuinigingstaakstelling op de uitvoeringskosten op korte termijn een
ingreep in het uitvoerende apparaat vraagt. In lijn met het hoofdaccent van het
Coalitieakkoord (bevorderen van de arbeidsparticipatie) zou het naar achteren schuiven van
deze bezuinigingstaakstelling beter aansluiten bij mijn voorstel "alle hens aan dek". Graag
bespreek ik met u de mogelijkheden hiertoe.
Toelichting op besparingen
De besparingen uit het Coalitieakkoord worden op twee manieren gerealiseerd.
Ten eerste leidt de extra inspanning in het kader van "alle hens aan dek" tot een additionele
besparing in de grote geldstroom van 50 mln. ultimo 2012. De omvang van deze besparing
is door mij voorzichtig geraamd wegens het deels ontbreken van relevante en betrouwbare
gegevens en omdat ook op aanpalende beleidsterreinen/dossiers besparingsscenario's
worden opgesteld. Voorkomen moet worden dat dubbeltellingen gaan plaatsvinden.
Ten tweede zullen de inspanningen er op gericht zijn te komen tot het eerder genoemde
geïntegreerde dienstverleningsconcept. Hiertoe zullen 30-40 arbeidsmarktregio's worden
gevormd en zal in ongeveer 100 front offices/BVG's de dienstverlening aan de klant op basis
van de Toonkamerexperimenten worden ingericht. Dit leidt tot een efficiëntere inzet van
middelen en een geoptimaliseerde caseload per fte, waarmee minimaal een besparing op de
uitvoeringskosten van 40 mln. kan worden gerealiseerd. Tevens leidt een geïntegreerde
manier van werken tot een hogere uitstroom uit de uitkering naar werk en een kortere
verblijfsduur in een uitkeringssituatie. Dit beperkt de schadelast en zorgt daarmee tot een
daling in de grote geldstroom van 100 mln. ultimo 2012. In bijgevoegde rapportage
worden deze financiële cijfers nader toegelicht.
9. Vervolgstappen
Alvorens dit advies op hoofdlijnen, gebaseerd op de `stip op de kaart', verder kan worden
uitgewerkt is het van belang om uw politieke oordeel hierover te vernemen. Indien u
hiermee instemt kunnen op korte termijn concrete vervolgacties worden gezet:
Ons kenmerk
Blad
10 van 12
· Het met kracht starten van een landelijke uitrol van het Toonkamerconcept en het
verder ontwikkelen en implementeren van het regionale arbeidsmarkt- en
dienstverleningsconcept aan werkgevers. Hiervoor zou een tijdelijke
projectorganisatie door VNG/Divosa, CWI en UWV kunnen worden ingericht, onder
supervisie van het AKO.
· Het op korte termijn stroomlijnen van de re-integratiebudgetten bij UWV en bij de
gemeenten. SZW heeft hierbij het vertouw. Het streven zou erop gericht moeten zijn
om reeds in 2008 over de geïntegreerde budgetten te kunnen beschikken.
· Het versnellen van de voorgenomen stroomlijning van de activiteiten van het UWV-
werkdeel en de activiteiten van het CWI, vooruitlopend op een volledige integratie
van beide organisaties. Hierbij is het van belang dat u zich een oordeel vormt over
de contouren van deze geïntegreerde ZBO. Het is gewenst op korte termijn het
bestuurlijk overleg hierover met CWI en UWV te openen.
· Het met voorrang doorontwikkelen van een set uniforme ketenprestatie-indicatoren
ter bevordering van de effectiviteit van de beheersing en sturing van de
ketensamenwerking. Binnen de SUWI-keten zullen partijen met voorrang afspraken
moeten maken over de te gebruiken set prestatie-indicatoren. De binnen het AKO-
verband ontwikkelde aanpak biedt hiervoor een goed vertrekpunt.
· Om het werken vanuit de optiek van schadelastbeperking verder vorm en inhoud te
geven adviseer ik u om op korte termijn een pilot te beginnen in één van de regio's.
De ervaringen met deze manier van werken kunnen vervolgens bij gebleken
positieve effecten naar landelijk niveau worden opgeschaald.
Ik heb getracht u met dit advies op hoofdlijnen een samenhangend perspectief te bieden op
een effectievere, efficiëntere en transparantere dienstverlening in de keten Werk en
Inkomen. Voor een nadere toelichting verwijs ik graag naar het bijgevoegde rapport. Ik zou
het op prijs stellen dit advies op korte termijn mondeling aan u toe te lichten.
Met vriendelijke groet,
Dr. J.M. Linthorst
Voorzitter Raad van Bestuur UWV
Ons kenmerk
Blad
11 van 12
Bijlage 1: Alternatieve besparingsopties
1. Back offices
Besparingen in de back offices zijn voornamelijk door een drietal benaderingen te realiseren:
schaalgrootte, procesvereenvoudiging en -vernieuwing, en digitalisering. Daarbij zullen de
laatste twee vaak in onderlinge samenhang worden gerealiseerd.
Gemeenten
Er zijn geen exacte cijfers beschikbaar over de omvang van de gemeentelijke sociale
diensten, maar indicatieve cijfers van o.a. Divosa lijken het beeld te bevestigen dat er per
uitkeringsgerechtigde op gemeentelijk niveau voor de WWB meer fte werkzaam zijn dan in
de divisie WW van UWV. Dit geldt zowel voor de front office als voor de back office. Voor de
front office kan dit deels worden verklaard door de problematiek van het WWB-bestand en
voor de back offices zal vooral de (veel) kleinere schaalgrootte een rol spelen.
Er is een trend waarneembaar waarbinnen gemeenten streven naar meer regionale
samenwerking. Door de vorming van dergelijke regionale arbeidsmarktgebieden wordt in
samenhang het regionale arbeidsmarktbeleid ter hand genomen. Dit is zonder meer een
uitstekende ontwikkeling. Dit zal echter vooral een stimulans zijn voor de gewenste
kwaliteitsverbetering en voor de mogelijkheden in te spelen op de specifieke situatie van de
regionale arbeidsmarkt.
UWV
Middels het programma `De Vernieuwing' is UWV vorig jaar begonnen met een omvangrijk
verandertraject om de organisatie meer klantgericht en efficiënter te maken. Een ingrijpende
procesvernieuwing en digitalisering maakt hier onderdeel vanuit. Dit zal met name leiden tot
besparingen in de back office. Deze besparingen zijn echter al ingeboekt in de
meerjarenramingen van UWV en kunnen dus niet nog eens in beeld komen bij de
onderhavige exercitie.
Er wordt soms ook wel de suggestie gedaan dat een verdergaande schaalvergroting mogelijk
is door de betaalfunctie van UWV samen te voegen met andere betaal'straten' van
bijvoorbeeld SVB of de Belastingdienst. Daarbij past echter de kanttekening dat de
betaalfunctie bij complexe en vaak muterende uitkeringen als die van het UWV, slechts een
beperkt onderdeel van de back office activiteiten betreft. Bovendien is een afsplitsing hiervan
alleen mogelijk als de ICT-systemen dit ondersteunen. Bij UWV zal pas over enige jaren een
gemoderniseerde ICT omgeving zijn, die zo'n afzonderlijke betaalfunctie mogelijk maakt.
Daarom worden ook de hiermee mogelijk te realiseren besparingsmogelijkheden, nu niet in
de beschouwing betrokken.
Ons kenmerk
Blad
12 van 12
2. SUWI-omgeving
Naast de gemeenten, CWI en UWV wordt het SUWI-domein ook mede vormgegeven door
andere overheidsinstanties zoals het `moeder'departement SZW, IWI, RWI, BKWI en Rinis.
Hier liggen zeker ook nog mogelijkheden om tot ontdubbelingen en stroomlijningen te
komen. Zowel het aantal betrokken partijen kan worden beperkt als de overlap in
activiteiten. In het advies op hoofdlijnen wordt hier nu echter nog niet op ingegaan.
Bovendien zijn de meeste van deze instellingen al onderwerp van (forse)
bezuinigingsoperaties waardoor de mogelijkheden voor aanvullende besparingen beperkt
zullen zijn.
Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid