Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap

MINISTERIE VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP

Nr. WJZ/2007/15510 (4817)

(Hoofd) Afdeling

DIRECTIE WETGEVING
EN JURIDISCHE ZAKEN

Nader rapport inzake het voorstel van wet Den Haag, 9 mei 2007 tot wijziging van de Wet educatie en
beroepsonderwijs in verband met invoering van de leerlinggebonden financiering voor deelnemers in het beroepsonderwijs

Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw kabinet van 25 september 2006, nr. 06.003407, machtigde Uwe Majesteit de Raad van State zijn advies inzake het bovenvermelde voorstel van wet rechtstreeks aan mij te doen toekomen. Dit advies, gedateerd 24 november 2006, nr. W05.06.0396/III, bied ik U hierbij aan.


1. De Raad mist in de memorie van toelichting de ervaringen die met leerlinggebonden financiering (hierna: LGF) in het beroepsonderwijs zijn opgedaan door middel van de ministeriële regeling. Gezien de recente start in januari 2006 is het niet mogelijk om op dit moment uitspraken te doen over de ervaringen met LGF. Deze ervaringen worden in de loop van 2007 bekend. De memorie van toelichting is naar aanleiding van de opmerking van de Raad aangepast.


2. Voorts verzoekt de Raad in de memorie van toelichting aandacht te besteden aan de mogelijkheid om een openeinderegeling voor LGF te hanteren. Gevolg gevend aan het advies van de Raad is in de memorie van toelichting een passage hierover opgenomen.


3a. De Raad adviseert om de wettelijke grondslag voor de bevoegdheid van de commissie voor indicatiestelling voor LGF in het beroepsonderwijs op te nemen in artikel 28c, eerste lid, van de Wet op de expertisecentra (hierna: WEC). In de WEC wordt echter voor het primair en voortgezet onderwijs niet alleen de toekenning van LGF geregeld maar ook de toelaatbaarheid tot een WEC-school. Daarnaast regelt de WEC de inrichting van deze WEC- scholen. De sector beroepsonderwijs en educatie (hierna: BVE-sector) kent dergelijke speciale scholen niet. In het beroepsonderwijs gaat het, in tegenstelling tot het primair en voortgezet onderwijs, alleen om aanspraak op LGF in de vorm van extra middelen en niet om de toelating tot het speciaal onderwijs. In verband met het voorgaande zou het opnemen van 8
93 AAN DE KONINGIN
OCW 10

een grondslag voor het beroepsonderwijs in artikel 28c, eerste lid, van de WEC tot een onwenselijke doorkruising van de systematiek van de WEC leiden. Bovendien wordt in de WEC regelmatig naar artikel 28c, eerste lid, verwezen. Het opnemen van de bevoegdheid van de commissie voor de indicatiestelling met betrekking tot het beroepsonderwijs in dat artikel zou betekenen dat op diverse plaatsen in de WEC de BVE-sector uitgezonderd moet worden. Om deze redenen is gekozen voor het van overeenkomstige toepassing verklaren van artikel 28c van de WEC (met uitzondering van het eerste lid, onder b, en het derde lid) in artikel 2.2.5 van de WEB.

3b. In artikel 71a van de WEC is een grondslag opgenomen voor de bekostiging van de regionale expertisecentra (hierna: REC's). Elk REC heeft een commissie voor indicatiestelling. De bekostiging van een REC bestaat behalve uit een vaste voet en een bedrag voor elke aan het REC verbonden school voor (v)so uit een bedrag voor het aantal leerlingen dat op grond van artikel 28c, eerste lid, van de WEC een bevestigende beoordeling van een commissie voor indicatiestelling heeft gekregen. Het aantal leerlingen met bevestigende beoordeling wordt verhoogd met een bij algemene maatregel van bestuur vast te stellen percentage. Op deze manier wordt ook een gedeelte van de afwijzingen door de commissies voor indicatiestelling vergoed. Volgens deze systematiek krijgen de REC's ook bekostiging voor de beoordeling van deelnemers in het beroepsonderwijs door de commissies voor indicatiestelling. Door het van overeenkomstige toepassing verklaren van artikel 71a is overeenkomstig het advies van de Raad van State in de WEB een grondslag voor de bekostiging van de commissies van indicatiestelling ten behoeve van het beroepsonderwijs opgenomen.


4. Naar aanleiding van het advies van de Raad van State is in artikel 2.2.6 duidelijker aangegeven wanneer het bevoegd gezag een melding aan de minister doet en hoe het oude en vernieuwde leerlinggebonden budget op elkaar aansluiten indien een deelnemer binnen het beroepsonderwijs verandert. Tevens is de toelichting aangepast.


5. De Raad verzoekt aandacht te besteden aan de verplichte inkoop van ambulante begeleiding bij (v)so scholen. In paragraaf 7 van de memorie van toelichting was hier al enige aandacht aan besteed naar aanleiding van een opmerking van de MBO Raad (voorheen Bve Raad). Naar aanleiding van het verzoek van de Raad is de desbetreffende passage aangevuld.


6. De eerste redactionele kanttekening van de Raad van State is meegenomen in de nieuwe opzet van artikel 2.2.6. De tweede redactionele kanttekening van de Raad is verwerkt. Naar aanleiding van de derde redactionele kanttekening is aan artikel 2.2.6, derde lid, de mogelijkheid toegevoegd dat een deelnemer de beschikking krijgt over een leerlinggebonden budget op het moment dat de deelnemer al stond ingeschreven bij een instelling. Verder is het wetsvoorstel zowel inhoudelijk als qua terminologie waar mogelijk aangepast aan het in deze kanttekening van de Raad genoemde wetsvoorstel.

Van de gelegenheid is gebruik gemaakt om nog enkele wijzigingen aan te brengen.


---


7. Aan artikel 2.2.6. is een lid toegevoegd (het tweede lid) waarin duidelijker tot uitdrukking is gebracht dat een deelnemer die zich inschrijft aan een instelling, zijn nog geldige indicatie uit het primair of voortgezet onderwijs mag inzetten totdat deze zijn geldigheid verliest. De deelnemer is daarna verplicht een nieuwe indicatie dan wel herïndicatie aan te vragen. De doorlopende leerlijn wordt hierdoor optimaal bevorderd.


8. Er is een overgangsbepaling opgenomen waarin geregeld wordt dat bezwaarschriften die zijn ingediend ten tijde van de Subsidieregeling leerlinggebonden financiering MBO worden behandeld volgens het recht dat op het moment van de beslissing waartegen bezwaar is gemaakt, geldend was.


9. Een tweede overgangsbepaling is opgenomen waarin wordt bepaald dat een nog geldige indicatie afgegeven op grond van artikel 12 en 14 van de Subsidieregeling leerlinggebonden financiering MBO gelijkgeschakeld wordt met een indicatie op grond van artikel 2.2.6, eerste lid, van de WEB.


10. De inwerkingtredingsbepaling in het wetsvoorstel is aangepast waarbij de inwerkingtreding van 1 januari 2008 is gewijzigd in 1 augustus 2008. De reden hiervoor is van uitvoeringstechnische aard. Het LGF-budget wordt jaarlijks aan instellingen uitgekeerd aan het begin van het studiejaar. In verband met de wijziging dat er rechtstreeks een deel aan (v)so scholen wordt uitgekeerd, is inwerkingtreding per 1 augustus 2008 wenseljik. Ingewikkelde terugbetalingsregelingen worden op deze manier voorkomen.

Ik moge U, mede namens de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verzoeken het hierbij gevoegde gewijzigde voorstel van wet en de gewijzigde memorie van toelichting aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal te zenden.

De staatssecretaris van Onderwijs,
Cultuur en Wetenschap,

(Marja van Bijsterveldt-Vliegenthart)

---