Ministerie van Defensie

Ministerie van Defensie

Postbus 20701 2500 ES Den Haag Telefoon (070) 318 81 88 Fax (070) 318 78 88

De voorzitter van de Tweede Kamer
Aan der Staten-Generaal
Plein 2
2511 CR Den Haag
Datum 16 MEI 2007
Ons kenmerk HDAB2007014062
Onderwerp Kamervragen over het Defensiedeel van de geannoteerde agenda RAZEB 14 en 15 mei 2007

Hierbij bied ik u de antwoorden aan op de vragen van de vaste commissie voor Defensie over het Defensiedeel van de brief van de ministers van Buitenlandse Zaken en Defensie en de staatssecretaris voor Europese Zaken van 7 mei 2007, houdende de geannoteerde agenda van de Raad Algemene Zaken en Externe Betrekkingen (RAZEB) van 14 en 15 mei 2007 (Kamerstuknummer nog niet bekend).

DE MINISTER VAN DEFENSIE

Pagina 1/6

Ministerie van Defensie

Antwoorden op de vragen van de vaste commissie voor Defensie over het Defensiedeel van de brief van de ministers van Buitenlandse Zaken en Defensie en de staatssecretaris voor Europese Zaken van 7 mei 2007, houdende de geannoteerde agenda van de Raad Algemene Zaken en Externe Betrekkingen (RAZEB) van 14 en 15 mei 2007 (Kamerstuknummer nog niet bekend).

EDA-Bestuursraad
De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennis genomen van het feit dat het EDA een visie op de toekomst van de Europese Defensie Technologische en Industriële Basis heeft opgesteld, en dat Nederland de benadering van het EDA steunt. Wel stellen zij een meer uitgebreide reactie van de regering op deze visie op prijs. Worden alle conclusies en aanbevelingen onderschreven? Het is de leden van de CDA-fractie onduidelijk of bijvoorbeeld wordt aanbevolen om meer te investeren in Research & Technology en wat de regering hiervan vindt. Het is bovendien de vraag hoe de visie van het EDA zich verhoudt tot de visie van de regering op de strategie die het kabinet ontwikkelt op de toekomst van de Nederlandse defensie-industrie.

De leden van de SP-fractie blijven tegenstander van de opbouw van een eigen zelfstandige Europese defensie-industrie. Duidelijk is dat Europese landen verdeeld zijn over snelheid en wijze van uitvoering. De voorstanders lijken snelheid te willen maken. Dat betreft de strategische doelstellingen over investeringsniveau en onderzoek en technologie. Graag worden deze leden, die niets voelen voor deze Europeanisering van de defensie-industrie en Europeanisering van defensieplanning, nader geïnformeerd over de wijze waarop het onderscheid tussen collectieve doelstellingen en nationale doelstellingen wordt georganiseerd.

Verzoek om een meer uitgebreide reactie op de strategie van het EDA voor de Europese Defensie Technologische en Industriële basis (DTIB), bijvoorbeeld met betrekking tot investeringen in onderzoek en technologie.

Hoe verhoudt de visie van het EDA zich tot de visie van de regering op de strategie die het kabinet ontwikkelt op de toekomst van de Nederlandse defensie-industrie?

Pagina 2/6

Ministerie van Defensie

In de voorgestelde strategie wordt benadrukt dat een gezonde Europese DTIB de strijdkrachten van de Europese landen moet kunnen voorzien van de capaciteiten die zij in de toekomst nodig hebben. De regering deelt de visie van het EDA dat de operationele behoefte van de strijdkrachten voorop staat, ook als het gaat om een visie op de defensie-industrie. Daarnaast moet de Europese DTIB innovatief, kostenefficiënt en concurrerend zijn, zowel in Europa als op de wereldmarkt. Daardoor zou Europa op een aantal key technology areas minder afhankelijk moeten worden van bronnen buiten Europa. Dit betekent overigens geen gedwongen winkelnering in Europa en de Europese DTIB moet ook aantrekkelijk zijn voor niet-Europese landen. Het is niet de bedoeling een `fort Europa' te bouwen. Op de lange termijn vereist een gezonde Europese DTIB minder duplicatie en meer integratie en specialisatie, op alle niveaus in de supply chain. Daarbij wordt expliciet aandacht besteed aan het belang van eerlijke internationale concurrentie, ook voor kleine en middelgrote ondernemingen. Dit aspect is voor Nederland en andere EU lidstaten met een relatief kleine defensiegerelateerde industrie van belang. De lidstaten en industrie zullen samen met het EDA prioritaire technologiegebieden identificeren voor behoud en verdere ontwikkeling in Europa. De strategie voor de Europese DTIB omvat ook de aanbeveling van de bestuursraad van mei 2006 om meer en doelmatiger te investeren in defensie-onderzoek en technologie en om meer samen te werken op dat gebied. De start van het eerste gezamenlijke investeringsprogramma van het EDA voor force protection wordt verwelkomd. Nederland draagt 4 miljoen bij aan dit programma. De regering onderschrijft tevens het belang van initiatieven op de overige in de strategie genoemde terreinen, zoals het consolideren van de vraag en Europese materieelsamenwerking. Bij de totstandkoming van de visie van de regering op de toekomst van de Nederlandse defensie-industrie in genoemde Nederlandse Defensie Industrie Strategie worden internationale ontwikkelingen en ook de strategie voor de Europese DTIB meegenomen en andersom.

Hoe wordt het onderscheid tussen collectieve doelstellingen en nationale doelstellingen georganiseerd?

De transformatie en modernisering van de krijgsmachten vraagt om doelmatige investeringen in onderzoek, technologie en materieel. Thans lopen de investeringsniveaus tussen de EU lidstaten zeer uiteen. Het EDA stelt voor om in het najaar van 2007 een Europese benchmark vast te stellen voor investeringen in materieel, onderzoek en technologie en samenwerking op dat gebied. Lidstaten kunnen hun prestaties op die gebieden daaraan afmeten. Lidstaten

Pagina 3/6

Ministerie van Defensie

kunnen zich naast de Europese benchmark ook vrijwillig vastleggen op nationale doelstellingen als uitdrukking van een nationale ambitie. In Nederland worden nationale doelstellingen in de eerste plaats gebaseerd op behoeften van de krijgsmacht.

Military Rapid Response
De leden van de CDA-fractie merken op, dat aangegeven wordt dat het Duitse voorzitterschap naast de EU-battlegroups meer aandacht wil besteden aan de maritieme en luchtdimensie van snel inzetbare eenheden. De EU Militaire Staf onderzoekt thans de wijze waarop invulling gegeven kan worden aan de herziening van het Military Rapid Response Concept. De leden van de CDA-fractie delen de opvatting van de regering dat gewaakt moet worden voor het creëren van een kunstmatige behoefte en dat de aandacht zich in de eerste plaats moet richten op de tekorten en operationele risico's van de Headline Goal 2010. Duplicatie met de NAVO moet voorkomen worden, evenals onnodige belasting van eenheden van de Nederlandse krijgsmacht. Kan nader worden ingegaan op de denkrichting binnen de EU? Moet gedacht worden aan nieuwe eenheden ­ zowel maritiem als luchtstrijdkrachten, of aan toevoeging van een maritieme en luchtmachtcomponent aan de reeds bestaande Battlegroups? Wordt erover nagedacht om de Battlegroups, die bestaan uit 1500-1600 militairen, ook te voorzien van luchtsteun? Deze vraag wordt interessanter, nu de regering aangeeft het te vroeg te vinden om het Battlegroup-concept ter discussie te stellen. Kennelijk is daar sprake van. Kan de regering bevestigen dat er een protocol over de wijze van inzet van Battlegroups is vastgesteld (waaronder duur van inzet, afstand tot Brussel, etc.)? Kan hier nader op ingegaan worden?

Er lijkt onenigheid te bestaan over de inzet van zee- en luchtmacht voor de snelle inzetbare eenheden van de EU. De leden van de SP-fractie zouden graag vernemen wat de posities van de verschillende EU lidstaten zijn in dezen.

De leden van de SP-fractie zouden de reactie van de regering op deze schriftelijke inbreng graag ontvangen vóór de RAZEB vergadering van 14 en 15 mei aanstaande.

Pagina 4/6

Ministerie van Defensie

Moet gedacht worden aan nieuwe eenheden ­ zowel maritiem als luchtstrijdkrachten, of aan toevoeging van een maritieme en luchtmachtcomponent aan de reeds bestaande Battle Groups? Wordt erover nagedacht om de Battle Groups, die bestaan uit 1500-1600 militairen, ook te voorzien van luchtsteun? Kan nader worden ingegaan op de denkrichting binnen de EU?

De EU heeft in 2003 een Military Rapid Response Concept opgesteld, waarin staat dat de EU binnen dertig dagen een passend militair antwoord moet kunnen geven op een bedreiging, een bedreigende situatie of een schending van de internationale rechtsorde. De EU- battlegroups zijn opgericht om op zeer korte termijn in een aantal crisissituaties militair te kunnen optreden. Zij worden geacht binnen tien dagen na politieke besluitvorming in een crisisgebied te ontplooien. In het strategisch concept van de Battlegroups is deze ontplooiingstermijn gekoppeld aan een afstand van 6000 km vanaf Brussel. De Battlegroups kunnen tenminste dertig dagen en maximaal 120 dagen ingezet worden. Het Battlegroup- concept gaat uit van militair optreden op de grond; de maritieme en luchtcomponent - waaronder het leveren van luchtsteun - bevinden zich in een ondersteunende rol en worden in het Battlegroup-concept strategic enablers genoemd. De invulling van deze strategic enablers geschiedt afhankelijk van de behoefte van de specifieke operatie.

In het voorjaar van 2005 nam Spanje het initiatief om de maritieme dimensie van de Headline Goal 2010 nader te bezien. Na besprekingen over de aanpak van het Spaanse voorstel heeft de EU Militaire Staf (EUMS) met hulp van de lidstaten een studie uitgevoerd. Begin 2006 namen Frankrijk en Duitsland het initiatief om, in navolging van de maritieme dimensie, de airpower dimensie van de Headline Goal nader te bezien (Rapid Reaction Air Initiative). Ook naar dit initiatief heeft de EUMS een studie uitgevoerd. Beide studies hebben uiteindelijk geleid tot aanbevelingen die moeten leiden tot het stroomlijnen en versnellen van het aanbiedingsproces bij militaire operaties. De Nederlandse zorg, die werd gedeeld door het Verenigd Koninkrijk, dat deze nieuwe initiatieven zouden leiden tot een aanvullende behoeftestelling voor militaire capaciteiten is daarmee weggenomen.

Het Duitse voorzitterschap heeft begin dit jaar, in samenwerking met de twee volgende voorzitterschappen Portugal en Slovenië, een non-paper opgesteld over de aanpassing van het overkoepelende Rapid Response Concept, op basis van de maritieme- en lucht-studies. Duitsland was van mening dat het concept voor snelle inzetbare eenheden dat dateert uit

Pagina 5/6

Ministerie van Defensie

2003 nader moet worden bezien en dat de maritieme en luchtdimensies beter moeten worden belicht. De discussie die hierover het afgelopen half jaar is gevoerd, heeft ertoe geleid dat ook hier de EUMS een studie zal verrichten naar de noodzaak tot aanpassing van dit concept. Het Battlegroup-concept staat niet ter discussie.

Pagina 6/6


---- --