Kamerbrief inzake stand van zaken discussie EU-verdragswijziging (http://www.minbuza.nl:80/nl/actueel/brievenparlement,2007/05/Kamerbrief-inzake-stand-van-zaken-discussie-EU-ver.html) 21-05-2007 |
Samenvatting:
Inhoud:
In navolging op de hoofdlijnenbrief van het kabinet d.d. 19 maart 2007 over
de Nederlandse inzet ten aanzien van de wijziging van de Verdragen van de
Europese Unie, informeren wij uw Kamer, mede namens de minister-president, graag
over de stand van zaken.
Daartoe doen wij u bijgaande brief toekomen, waarin verslag wordt gedaan van
de bilaterale besprekingen die tot nu toe met de Europese partners zijn gevoerd.
Daarnaast bevat de brief informatie over de voornemens van het Duitse
voorzitterschap voor de Europese Raad van 21 en 22 juni 2007. Graag wijzen wij
erop dat, gezien de nog voortdurende consultaties, deze brief het karakter heeft
van een tussenstand.
De minister van Buitenlandse Zaken,
Drs. M.J.M. Verhagen
De staatssecretaris voor Europese Zaken,
Drs. F.C.G.M. Timmermans
Inleiding
Met deze brief willen wij uw Kamer nader informeren over de voortgang in de
discussie over verdragswijziging in Europa en over de komende Europese Raad in
juni 2007. De brief bevat informatie die beschikbaar is gekomen na het overleg
in de Eerste Kamer over de Staat van de Unie (13 maart 2007) en de
regeringsverklaring (3 april 2007) en na het overleg in de Tweede Kamer over de
hoofdlijnenbrief inzake verdragswijziging (21 maart 2007).
Het Duitse voorzitterschap gaat voortvarend te werk. Op de Europese Raad van
21 en 22 juni 2007 wil het voorzitterschap trachten een politiek akkoord te
bereiken over het tijdpad en het mandaat van een Intergouvernementele
Conferentie (IGC), waarin de regeringen van de EU-lidstaten zich zullen buigen
over wijziging van de EU/EG-Verdragen. Waar mogelijk wil het voorzitterschap op
de Europese Raad de richting van een oplossing vastleggen om de kans op een
tijdige en succesvolle afronding van een IGC te bevorderen. Nederland is bereid
aan een dergelijk uitgewerkt mandaat - mits in overeenstemming met de
Nederlandse inhoudelijke inzet - mee te werken teneinde de duur van een IGC te
beperken en de Unie zo snel mogelijk in staat te stellen op slagvaardige en
democratische wijze de resultaten te leveren die van haar worden verwacht.
Nederland acht het om die reden eveneens van belang het mandaat van een IGC zo
precies mogelijk te formuleren. Wel is het voor Nederland, net als voor andere
lidstaten, uiteraard zo dat inhoud boven het tijdpad gaat. Voor onderwerpen waar
de ER in juni inhoudelijk geen richting vastlegt, moet voldoende tijd en ruimte
op de agenda van een IGC worden vrijgemaakt.
In de periode tot de Europese Raad van juni zal het voorzitterschap het
informele consultatieproces met alle lidstaten voortzetten, zowel in de vorm van
gezamenlijke als individuele gesprekken met vertegenwoordigers van de lidstaten
op verschillende niveaus.
Bilaterale consultaties
Nederland onderhoudt nauw contact met het Duitse voorzitterschap. Daarnaast
voert de regering intensieve bilaterale besprekingen met de overige lidstaten om
medestanders te vinden voor de Nederlandse inzet, die is neergelegd in de
hoofdlijnenbrief aan de Kamers van 19 maart 2007. Er vinden gesprekken plaats
met lidstaten die het Grondwettelijk Verdrag hebben goedgekeurd of dat van plan
waren te doen, alsmede met lidstaten die dit verdrag niet kunnen of willen
goedkeuren. Die gesprekken worden gevoerd op een politiek niveau door de
minister-president en de bewindslieden van Buitenlandse Zaken, alsook op
hoogambtelijk en diplomatiek niveau in de Europese hoofdsteden en in het kader
van de Benelux.
Zo heeft de minister-president onlangs gesprekken gevoerd met bondskanselier
Merkel en met de regeringsleiders van Polen, Slovenië, het Verenigd Koninkrijk,
Luxemburg en Zweden. Ook sprak hij met EP-voorzitter Poettering. Op 23 mei a.s.
zal de minister-president het Europees Parlement in plenaire zitting toespreken
om de Nederlandse positie toe te lichten. De minister van Buitenlandse Zaken en
de staatssecretaris voor Europese Zaken onderhouden intensief contact met hun
Belgische en Luxemburgse evenknieën. Daarnaast hebben zij over verdragswijziging
gesproken in Berlijn, Parijs, Madrid, Lissabon, Rome, Warschau, Praag, Wenen,
Boedapest en vonden er gesprekken plaats met andere lidstaten in de marge van de
RAZEB en van de recente ministeriële bijeenkomst van de Raad van Europa in
Straatsburg. De staatssecretaris heeft twee bezoeken gebracht aan het Europees
Parlement voor besprekingen met de Nederlandse Europarlementariërs en met de
leden van de commissie constitutionele zaken. Voorts heeft de staatssecretaris
recentelijk commissaris Wallström van institutionele betrekkingen ontvangen.
In deze bilaterale gesprekken benadrukt Nederland de wijzigingen in de
huidige Verdragen die nodig zijn om gehoor te geven aan de zorgen achter het
'nee' in het referendum van 1 juni 2005. De doelstellingen die Nederland
nastreeft ten aanzien van de inhoud, omvang en benaming van een nieuw verdrag
zijn uw Kamer bekend. Nederland zet in op een regulier wijzigingsverdrag, dat
voortbouwt op het Verdrag van Nice, en dat zich richt op het verbeteren van het
democratische gehalte en de slagvaardigheid van de EU, de helderheid van de
bevoegdheidsverdeling en de strikte naleving van de uitbreidingsregels. Het
nieuwe verdrag moet niet een grondwet heten of andere grondwettelijke aspiraties
uitstralen. Verder bepleit Nederland de noodzaak van een duidelijker afbakening
van de bevoegdheden tussen de Unie en de lidstaten, waarbij o.a. rekening wordt
gehouden met de bijzondere positie van publieke voorzieningen.
Zoals gesteld in de brief van 19 maart streeft het kabinet ernaar de
institutionele verbeteringen in het Grondwettelijk Verdrag, die essentieel zijn
voor een slagvaardiger en democratischer EU te benutten in een nieuw verdrag.
Het pakket aan institutionele maatregelen in het Grondwettelijk Verdrag is
echter heel breed. Daartoe behoren o.a. de indeling van de bevoegdheden, de
stemmenweging in de Raad, de rol van nationale parlementen bij de toetsing van
subsidiariteit, de invoering van gekwalificeerde meerderheid op diverse
gebieden, de openbaarheid van Raadsvergaderingen, de vermindering van het aantal
commissarissen, de Europese minister van Buitenlandse Zaken (EMBZ) en de vaste
voorzitter van de Europese Raad. Hoewel, zoals ook is gebleken uit de eerdere
contacten met het parlement, Nederland het institutionele evenwicht uit het GV
niet ten principale ter discussie wil stellen, is het niet bereid het volledige
pakket in ongewijzigde vorm te accepteren.
Sommige institutionele elementen zijn zulke evidente verbeteringen in het
functioneren van de Unie, dat zij zonder veranderingen kunnen worden overgenomen
in het nieuwe Verdrag. Denk bijvoorbeeld aan de introductie van de
bevolkingssleutel bij de stemmenweging in de Raad, de bepalingen over
transparantie, het burgerinitiatief en de vereenvoudiging van de
wetgevingsprocedures. Er zijn tevens elementen, zoals het verkleinen van de
Commissie, waar het kabinet ongewijzigde overname mogelijk acht omdat over dat
principe al in het Verdrag van Nice afspraken zijn gemaakt en de gelijkheid van
lidstaten is gewaarborgd. Andere onderdelen van het institutionele pakket kunnen
als een goed uitgangspunt worden beschouwd, maar dienen in verbeterde vorm in
een nieuw verdrag te worden opgenomen. In dit kader kan o.a. het streven naar
een verdergaande betrokkenheid van nationale parlementen en verdere
verduidelijking van de bevoegdheidsverdeling worden geplaatst. Weer andere
onderdelen, vaak gerelateerd aan het beeld van staatsvorming op Europees niveau,
wil het kabinet niet terugzien in het nieuwe verdrag. Het kabinet hoopt op
begrip van het parlement voor het feit dat lopende de onderhandelingen niet op
alle punten in detail kan worden ingegaan op de Nederlandse inzet.
In eerdere debatten heeft het kabinet aangegeven de invoering van
besluitvorming met gekwalificeerde meerderheid in beginsel als een belangrijk
middel te beschouwen om de slagvaardigheid van de EU te verbeteren. Het kan de
handelingsbekwaamheid van de Unie aanzienlijk verbeteren op terreinen waar de
burger resultaten verwacht. Daarbij moet het gaan om terreinen waar het 'poolen'
van soevereiniteit op Europees niveau noodzakelijk is, omdat de nationale
soevereiniteit een onvoldoende middel is om de problemen op te lossen. Wel is
het voor het vertrouwen in de Unie van groot belang dat 'sluipende'
communautarisering van beleidsterreinen wordt voorkomen en tegengegaan. 'Meer
Europa' is op sommige terreinen nodig, maar moet niet een automatisme zijn.
Sterker nog: de overgang naar meerderheidsbesluitvorming dient limitatief en
zeer nauwkeurig omschreven te zijn. Het moet gaan om precies afgebakende
beleidsterreinen en het verdrag moet de garantie bieden dat hiermee nimmer een
opening kan worden geboden voor een sluipend proces van verdere
bevoegdheidsuitbreiding van de EU.
Wat betreft de betrokkenheid van de nationale parlementen zoekt Nederland
steun voor de gedachte dat een nader te bepalen meerderheid van de nationale
parlementen een Europees wetgevingsvoorstel kan tegenhouden indien zij van
oordeel zijn dat het niet voldoet aan de beginselen van subsidiariteit en/of
proportionaliteit. Dat laat onverlet het scenario van een kleiner aantal
parlementen dat de Commissie kan opdragen haar voorstel te heroverwegen, zoals
werd voorzien in het Grondwettelijk Verdrag ('gele kaart'). De opties die
besproken worden met het voorzitterschap en met de lidstaten doen geen afbreuk
aan de institutionele balans in de EU, waar het initiatiefrecht bij de Commissie
berust en het Europees Parlement medebeslisser is.
Eerste reacties van de geconsulteerde lidstaten en instellingen
Uit de bilaterale gesprekken die tot nu toe zijn gevoerd komt een gemengd
beeld naar voren. De aanvankelijke kritiek op Nederland heeft plaats gemaakt
voor een beter begrip van de achtergronden van de verwerping van het
Grondwettelijke Verdrag in ons land. Veel lidstaten geven echter aan dat zij zo
dicht mogelijk bij de vorm en inhoud van het Grondwettelijk Verdrag willen
blijven, inclusief de grondwettelijke symboliek. Een niet onaanzienlijke groep
lidstaten benadrukt daarnaast dat de substantie van het Handvest van de
Grondrechten in het nieuwe verdrag opgenomen moet worden. Voorts blijkt een
grotere betrokkenheid van de nationale parlementen bij de beoordeling van
subsidiariteit en proportionaliteit voor sommige lidstaten aanvaardbaar en voor
andere een brug te ver. Ook de voorstellen over het verduidelijken van de
bijzondere status van diensten van algemeen belang ten opzichte van de regels
van de Interne Markt vallen zowel een mate van belangstelling als scepsis ten
deel. Voor een verduidelijkte verdeling van bevoegdheden bestaat enige
belangstelling, maar over de wijze waarop dit het beste kan geschieden, lopen de
meningen tussen de lidstaten behoorlijk uiteen. Andere Nederlandse punten die
uiteenlopende reacties oproepen zijn het voorstel de uitbreidingscriteria van
Kopenhagen een rechtsgrondslag in de Verdragen te geven en het streven naar een
verdragsbasis voor samenwerking op voor de burger relevante gebieden als
energie, milieu, klimaat, asiel, immigratie en de bestrijding van terrorisme en
grensoverschrijdende criminaliteit.
De eerste reacties roepen dus een gemengd beeld op en geven daarmee geen
grote verrassingen te zien. Het kabinet ziet zich gesterkt in de gekozen lijn en
zal die in de komende periode met kracht voort zetten.
---
Ministerie van Buitenlandse Zaken