Ministerie van Economische Zaken


Geannoteerde agenda Raad voor Concurrentievermogen 21-22 mei 2007


Aan

De Voorzitter van de Tweede Kamer

der Staten-Generaal

Binnenhof 4

2513 AA `s-GRAVENHAGE


Datum Uw kenmerk Ons kenmerk Bijlage(n)
8 mei 2007 EP/EIS 2
7056248
Onderwerp

Geannoteerde agenda Raad voor Concurrentievermogen 21-22 mei 2007


Mede namens de Minister voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen wordt u hierbij de
geannoteerde agenda van de Raad voor Concurrentievermogen van 21-22 mei aanstaande
(bijlage 1) en het verslag van de informele Raad voor Concurrentievermogen van 26-28
april jl. (bijlage 2) aangeboden. In de bijlagen vindt u een toelichting per onderwerp.
Hieronder volgt een korte impressie van de meest interessante onderwerpen op de agenda
van de Raad in mei.


Na de aanname van het Actieplan voor de reductie van administratieve lasten door de
Europese Raad van maart jl., rapporteert het voorzitterschap over de implementatie van
het plan. De screening van de geselecteerde prioritaire gebieden op onnodige
administratieve lasten zal deze zomer beginnen. Daarnaast heeft de Commissie tien `fast-
track' voorstellen uitgebracht die tot concrete reducties moeten leiden. Gezien het belang
dat Nederland hecht aan communautaire actie in aanvulling op het nationale beleid, zal
Nederland in de Raad nogmaals het belang van voortvarende implementatie benadrukken.


Ook het pakket voorstellen ter verbetering van het vrij verkeer van goederen is
geagendeerd. Het Duitse voorzitterschap zal rapporteren over de voortgang van de
onderhandelingen. Nederland steunt in grote lijnen de voorstellen van de Commissie;
deze kunnen bijdragen aan transparante afspraken over markttoegang. Nederland hecht in
het bijzonder aan duidelijke regels over productnormen en procedures voor producenten,
waarbij tevens een hoog beschermingsniveau voor de consument wordt gewaarborgd.


Op de Raad zullen ook conclusies over het Europese industriebeleid voorliggen. Via deze
conclusies wil de Raad het belang onderstrepen van een goed industriebeleid voor het
verbeteren van de concurrentiekracht van Europa. De conclusies verwijzen naar lopende


Bezoekadres Doorkiesnummer Telefax
Bezuidenhoutseweg 30 070-379 6031 070-379 7014
Hoofdkantoor Telefoon (070) 379 89 11 Behandeld door
Bezuidenhoutseweg 30 Telefax (070) 347 40 81 Anne-Mieke den Teuling
Postbus 20101 Email ezpost@minez.nl

2500 EC 's-Gravenhage Website www.minez.nl Verzoeke bij beantwoording van deze brief ons kenmerk te vermelden


initiatieven en trajecten. Die initiatieven hebben betrekking op ontwikkelingen die de
gehele industrie raken, zoals het klimaat- en energievraagstuk en ICT. Daarnaast lopen er
trajecten die zich richten op belangrijke sectoren als de automobielindustrie, de
scheepsbouw en de biotechnologie.


Het Finse voorzitterschap probeerde in december vorig jaar tevergeefs een politiek
akkoord te bereiken over een nieuwe richtlijn voor consumentenkrediet. Het Duitse
voorzitterschap doet nu een hernieuwde poging tot een politiek akkoord te komen. Het
voorstel is inmiddels licht verbeterd. Zo wordt bijvoorbeeld de vergelijkbaarheid van
kredietproducten bevorderd. Hiermee zijn echter de eerdere bezwaren van Nederland en
een groot aantal andere lidstaten niet weggenomen. Of een politiek akkoord haalbaar is, is
daarom vooralsnog niet zeker.


De Commissie zal aan de Raad de langverwachte voorstellen voor twee verordeningen
voor Gemeenschappelijk Technologie Initiatieven (JTI's) presenteren. Concrete
voorstellen voor de zes te ontwikkelen JTI's zijn al lange tijd in voorbereiding. Tijdens
deze Raad worden de eerste voorstellen gepresenteerd, te weten voor een JTI voor
Innovative Medicines en een JTI voor Embedded Computing Systems (ARTEMIS).
Nederland heeft herhaaldelijk aangedrongen op het spoedig uitbrengen van de voorstellen
en is dan ook verheugd dat nu kan worden begonnen met de behandeling.


En marge van de Raad komt de zgn. Joint Space Council bijeen. Doel van de bijeenkomst
is het gezamenlijk met ESA-ministers (EU-27 + Noorwegen en Zwitserland) vaststellen
van het European Space Programme (ESP) in de vorm van een resolutie. Het
ruimtevaartprogramma is gebaseerd op de 26 april jl. verschenen mededeling van de
Commissie. In de resolutie wordt het strategische belang benadrukt van ruimtevaart voor
Europa en politieke sturing gegeven aan de implementatie van het ESP in de komende
jaren. Als een nieuwe ambitie bevat de resolutie het streven naar meer synergie in de
toepassing van ruimtevaart voor civiele en militaire veiligheid. Ik ben momenteel
voorzitter van de Europese ruimtevaartorganisatie (ESA) en zal de Joint Space Council
tezamen met het Duitse voorzitterschap voorzitten.


Overige onderwerpen op de agenda betreffen de Financiële Perspectieven van het Office
for Harmonisation in the Internal Market (OHIM), het groenboek over de Europese
Onderzoeksruimte, het Duitse initiatief voor een IPR Handvest en de routekaart van het
Europese strategieforum voor onderzoeksinfrastructuren (ESFRI). Over deze routekaart
worden raadsconclusies aangenomen. Onder het punt `Diversen' zal de stand van zaken
worden gemeld over de besluitvorming over diverse richtlijnen en over de verordening tot
oprichting van het European Institute for Technology (EIT). Tevens wordt onder dit punt
een terugkoppeling gegeven van een aantal conferenties en bijeenkomsten, waaronder de
informele Raad voor Concurrentievermogen te Würzburg.


2


De informele lunchbespreking zal op de eerste vergaderdag van de Raad gaan over de
actuele economische situatie in de EU. De tweede vergaderdag zal tijdens de lunch
worden gesproken over de EU-onderzoeksinfrastructuur, gerelateerd aan het formele
agenda punt over de routekaart van het Europese strategieforum voor
onderzoeksinfrastructuren (ESFRI).


(w.g.) Maria J.A. van der Hoeven


---


Bijlage 1: Agenda van de Raad voor Concurrentievermogen van 21-22 mei


· Betere Regelgeving Voortgangsrapportage
· Vrij verkeer van goederen ­ Niet Gemeenschappelijke benadering /
geharmoniseerde goederen voortgangsrapportage
· Vrij verkeer van goederen ­ Voortgangsrapportage
Geharmoniseerde goederen

· Industriebeleid Raadsconclusies
· Financiële Perspectieven OHIM Raadsconclusies
· Richtlijnvoorstel consumentenkrediet (Mog.) Politiek akkoord
· Europees Ruimtevaartbeleid / Joint Space Voorbereiding JSC / Vaststellen
Council resultaten van de JSC
· Joint Technology Initiative ARTEMIS Presentatie Commissie
· Joint Technology Initiative Innovative Presentatie Commissie
Medicine Europe

· Groenboek Europese Onderzoeksruimte Voortgangsrapportage Commissie /
Gedachtewisseling
· Mededeling Kennisuitwisseling tussen Voortgangsrapportage Commissie /
kennisinstellingen en industrie / IPR Gedachtewisseling
Charter

· Routekaart ESFRI Gedachtewisseling / Raadsconclusies
· Diversen Informatie Commissie /
- Externe aspecten van de Interne Markt, voorzitterschap
terugkoppeling inf. RvC

- Richtlijn rechtsbescherming aanbesteden

- Richtlijn broeikasemissie systeem en

luchtvaart

- Richtlijn nominale hoeveelheden

- European Institute of Technology

- Voorstellen art. 169-initiatieven

- Verordening GHS

- Div. conferenties


Betere regelgeving / Administratieve lasten

Voortgangsrapportage


Het voorzitterschap zal rapporteren over de voortgang van het Actieplan voor de reductie
van administratieve lasten. Dit Actieplan werd in maart jl. aangenomen door de Europese
Raad. In het Actieplan staat onder meer een reductiedoelstelling van administratieve
lasten die voortvloeien uit communautaire regelgeving van 25%. Deze doelstelling moet
in 2012 zijn behaald door een aantal prioritaire sectoren zoals BTW, financiële diensten
en milieu,aan te pakken. Uit diverse bronnen blijkt dat de administratieve lasten in deze
4


in deze sectoren als hoog worden ervaren door het bedrijfsleven. In de komende maanden
begint de Commissie met een screening van deze sectoren. Daarnaast kondigde de
Commissie in het Actieplan aan direct met een aantal concrete voorstellen te zullen
komen die tot concrete reducties moeten leiden, de zgn. `fast track'-voorstellen
(laaghangend fruit). Inmiddels heeft de Commissie een tiental `fast track'-voorstellen
ingediend, o.a. op het gebied van vennootschapsrecht en transport. De voorstellen zullen
onder Duits en Portugees voorzitterschap worden afgerond.


Nederland is groot voorstander van de initiatieven die in het kader van Betere
Regelgeving worden ondernomen. De nationale inspanningen, onlangs nog
geïntensiveerd in het coalitieakkoord, worden nu aangevuld met actie op communautair
niveau. Dit is noodzakelijk om alle onnodige administratieve lasten te kunnen aanpakken.
Bij de bespreking van het voortgangsrapport in de Raad zal Nederland dan ook
aandringen op een voortvarende implementatie van het Actieplan.


Vrij verkeer van goederen / wederzijdse erkenning

Gemeenschappelijke benadering / voortgangsrapportage


Het voorzitterschap zal rapporteren over de voortgang van de onderhandelingen over het
verordeningsvoorstel tot vaststelling van procedures voor de toepassing van bepaalde
nationale technische voorschriften op goederen die in een andere lidstaat legaal in de
handel zijn gebracht (zie BNC-fiche Tweede Kamer 22 112, nr. 514, fiche 5). Dit voorstel
heeft betrekking op dat deel van het goederenverkeer waarvoor op Europees niveau geen
technische normen zijn vastgesteld, de zgn. niet-geharmoniseerde goederen. Het
voorzitterschap streeft tevens naar de vaststelling van een `gemeenschappelijke
benadering', om hiermee richting te geven aan het vervolg van de onderhandelingen over
dit voorstel.


De concept-verordening is onderdeel van het pakket aan voorstellen ter verbetering van
de werking van de Interne Markt voor goederen dat op 14 februari jl. door de Commissie
is gepubliceerd. Dit pakket omvat naast de voorgestelde verordening voor een verbeterde
toepassing van het beginsel van wederzijdse erkenning, voorstellen voor het
geharmoniseerd goederenverkeer. Ook deze voorstellen zijn geagendeerd voor
behandeling in de Raad (zie onder).


Het doel van de voorgestelde verordening is om het beginsel van wederzijdse erkenning
in het vrij verkeer van goederen in de praktijk beter te laten werken. Het beginsel van
wederzijdse erkenning houdt in dat goederen die rechtmatig op de markt zijn gebracht in
één lidstaat in principe in de hele EU verhandeld mogen worden. Uitzonderingen mogen
slechts worden gemaakt indien dit noodzakelijk is voor de bescherming van bijv.
openbare orde of gezondheid of vanwege andere dwingende redenen van algemeen
belang. Deze uitzonderingen moeten dan wel proportioneel zijn en niet discriminerend. In
5


de praktijk is gebleken dat het vaak schort aan de juiste toepassing van dit beginsel en de
mogelijke uitzonderingen hierop.


In de verordening wordt een procedure vastgelegd die nationale autoriteiten dienen te
volgen wanneer zij een product willen weren dat al rechtmatig in een andere lidstaat op
de markt is gebracht van hun markt. Tevens wordt per lidstaat een contactpunt gecreëerd,
waar marktdeelnemers o.a. informatie kunnen verkrijgen over de in die lidstaat geldende
productnormen.


Nederland hecht zeer aan een goed functionerende interne markt. De voorgestelde
verordening draagt bij aan een betere werking in de praktijk van het al jarenlang geldende
beginsel van wederzijdse erkenning en verdient dan ook een positieve grondhouding van
Nederland. Het is van belang op te merken dat de verordening niet afdoet aan het
bestaande beschermingsniveau van de Nederlandse productregelgeving. Uiteraard is voor
Nederland van belang dat dit alles het bestaande beschermingsniveau onaangetast laat.


Vrij verkeer van goederen / Nieuwe Aanpak

Voortgangsrapportage


Het voorzitterschap informeert de Raad over de voortgang van de besprekingen over het
voorstel voor een verordening tot vaststelling van de eisen inzake accreditatie en
markttoezicht betreffende het in de handel brengen van producten (zie ook BNC-fiche
Verordening accreditatie en markttoezicht, Kamerstuk 22 112, nr. 514, fiche 2). Het gaat
hierbij om producten waarvoor de eisen op Europees niveau zijn geharmoniseerd.


De producten vallen onder Europese productrichtlijnen die in nationale regelgeving zijn
geïmplementeerd, zoals bijvoorbeeld de Machinerichtlijn. Het grootste gedeelte van deze
goederen valt onder de zgn. Nieuwe Aanpak voor productregelgeving. De Nieuwe
Aanpak houdt in dat de essentiële vereisten voor veiligheid, gezondheid en milieu in
richtlijnen door middel van doelvoorschriften op Europees niveau worden vastgelegd. De
wijze waarop aan de vereisten voor producten wordt voldaan, wordt overgelaten aan
marktpartijen op basis van een mandaat van de Europese Commissie. De Nieuwe Aanpak
heeft uitvoerbare regelgeving opgeleverd en een groot draagvlak voor de naleving. Het
wordt gezien als hét voorbeeld van Betere Regelgeving. Ondanks het succes is er
aanleiding voor verbetering. Het vertrouwen tussen lidstaten in elkaars aanpak moet
worden versterkt. Daarom zet de verordening een structuur neer voor de accreditatie van
keuringsinstanties door één Nationale Accreditatieorganisatie per lidstaat met
overheidsverantwoordelijkheid voor haar functioneren Daarnaast voorziet het voorstel in
de informatie-uitwisseling tussen toezichtautoriteiten (incl. douane) bij het houden van
toezicht op de producten. Nederland onderschrijft de inzet op maatregelen ter verbetering
van het vrije verkeer van goederen. Bij de uitwerking van de voorstellen is het wel van
6


belang om eventuele bureaucratie in de uitvoering tot een minimum te beperken. Enkele
kanttekeningen die Nederland bij het voorstel heeft: .
· Overheidsverantwoordelijkheid voor de nationale accreditatieorganisatie niet
noodzakelijk wanneer deze actief is in een markt waar geen wettelijke eisen
worden gesteld aan producten (niet-gereguleerde domein).
· Het voorstel moet het bestaansrecht van alternatieve accreditatieorganisaties die
actief zijn in het niet-gereguleerde domein niet aantasten.
· Ten aanzien van toezicht acht Nederland het niet nodig dat in de verordening
betrekkingen tussen de verschillende diensten binnen éénzelfde lidstaat worden
geregeld (te weten douane en toezichtautoriteit).


Europees industriebeleid

Raadsconclusies


De Raad wordt verzocht conclusies aan te nemen over het Europese industriebeleid. Deze
conclusies sluiten aan op de conclusies van de Europese Raad van maart jl. en eerdere
mededelingen die over het onderwerp zijn verschenen.1


Doel van de Raadsconclusies is het belang van het industriebeleid als onderdeel van de
Lissabonagenda te benadrukken. In de conclusies wordt aandacht besteed aan een aantal
aspecten die van belang zijn voor het concurrentievermogen van de industrie. De
belangrijkste aspecten zijn: het opstellen van een geïntegreerde strategie voor milieu,
energie en industriebeleid en het voorzetten van de werkzaamheden op het gebied van
betere regelgeving. Verder wordt aandacht geschonken aan de verbetering van de
werking in de praktijk van de interne markt voor goederen en het verbeteren van de
toegang tot internationale markten. Op het gebied van onderzoek, ontwikkeling en
innovatie roept de Raad de Commissie op om een goede aansluiting tussen programma's
zoals het Concurrentievermogen en Innovatieprogramma (CIP), het Zevende
Kaderprogramma voor Onderzoek en Technologieontwikkeling (KP7) en de
Structuurfondsen te verzekeren. Daarnaast roept de Raad op tot het verbeteren van de
werking van de bescherming van intellectueel eigendom en het verbeteren van de
beroepskwalificaties binnen diverse sectoren.


Nederland kan instemmen met de conclusies over het Europese industriebeleid. Het
Europese industriebeleid sluit goed aan bij het nationale industriebeleid. Nederland
ondersteunt dan ook de urgentie die spreekt uit de conclusies op een aantal belangrijke
thema's zoals het inzetten op een geïntegreerde strategie voor milieu, energie en
industriebeleid en het bevorderen van synergie tussen de Europese programma's op het


1 "Industrial Policy in an Enlarged Europe" COM(2002) 714 final, "Fostering Industrial Change: an Industrial Policy for an
Enlarged Europe" COM(2004) 274 final, "Implementing the Community Lisbon Programme: A policy framework to
strengthen EU manufacturing ­ towards a more integrated approach for industrial policy" COM (2005) 474 final.
---


gebied van onderzoek, ontwikkeling en innovatie. Nederland verwelkomt een tussentijdse
evaluatie van het Europese industriebeleid.


Financiële Perspectieven van OHIM/Europees Merkenbureau
Raadsconclusies


De Raad zal naar verwachting de mededeling van de Commissie over de financiële
vooruitzichten van het Office of the Harmonisation in the Internal Market (OHIM) en de
verdere ontwikkeling van het Gemeenschapsmerken-systeem bespreken en tevens
Raadsconclusies hierover aannemen.


Het EU-agentschap OHIM is belast met de verlening van communautaire merken en
tekeningen of modellen. Voor het deponeren, inschrijven of verlengen van een merk of
een model is de aanvrager een tarief verschuldigd, de zgn. taks. Het agentschap is
dermate succesvol dat het grote overschotten op de begroting heeft. De Commissie stelt
nu voor om de taksen van het bureau te verlagen, zodat de prijs voor de gebruiker lager
wordt. Dat voorstel ligt gevoelig bij de nationale merkenbureaus; een taksverlaging voor
de EU-wijde bescherming van een merk betekent dat een nationaal merk
verhoudingsgewijs duurder wordt met lagere opbrengsten voor de lidstaten tot gevolg.


Nederland is voorstander van een directe verlaging van de taksen. Doel van deze
verordening is om een goed werkend Gemeenschapsmerk te creëren tegen een redelijke
prijs voor de gebruiker. Gezien het aanzienlijke overschot, is het redelijk de prijs voor de
gebruiker te verlagen. Ook moeten structurele criteria worden vastgesteld om eventuele
toekomstige aanpassingen van de OHIM-taksen te vergemakkelijken. Nederland is geen
voorstander van automatische aanpassingen van de taksen, noch van de instelling van een
OHIM-fonds ten bate van de nationale bureaus als mogelijke bestemming voor het
overschot. Immers, het beheer door OHIM van een dergelijk fonds heeft geen wettelijke
basis in de verordening betreffende het Gemeenschapsmerk.


Richtlijn consumentenkrediet

Politiek akkoord


Het Duitse voorzitterschap zet in op een politiek akkoord over het gewijzigd
Richtlijnvoorstel inzake Consumentenkrediet ter vervanging van de huidige Richtlijn
Consumentenkrediet uit 1987 (zie BNC-fiche, Kamerstuk 22112, nr. 424, fiche 6).


De onderhandelingen om te komen tot een herziene richtlijn consumentenkrediet
verlopen moeizaam. De Commissie deed een eerste voorstel voor herziening van de
richtlijn in 2002, maar trok dit mede op basis van opmerkingen van het Europees
Parlement weer in. In het najaar van 2005 is een herzien voorstel uitgebracht waarover
sindsdien wordt onderhandeld. Het Finse voorzitterschap probeerde in december 2006
8


een politiek akkoord te bereiken, maar het voorstel kon niet op voldoende steun van de
lidstaten rekenen. Onder het Duitse voorzitterschap zijn de onderhandelingen voortgezet
met het oog op het bereiken van een politiek akkoord tijdens deze Raad. Of dit haalbaar
is, is vooralsnog niet duidelijk.


Het richtlijnvoorstel beoogt de Europese regelgeving te moderniseren zodat deze beter
aansluit bij de huidige marktomstandigheden. De voornaamste wijzigingen van het
voorstel ten opzicht van de richtlijn uit 1987 betreffen:
· het invoeren van een herroepingsrecht voor consumenten;
· uitbreiding van het aantal kredietsoorten dat onder de richtlijn valt, zoals korte
termijn kredieten en voorschotten in rekening courant;
· het bevorderen van transparantie via harmonisatie van
informatieverstrekkingsvereisten waaronder reclame, pre-contractuele informatie
en contractuele informatie;

· het harmoniseren van vervroegde afbetalingen en de mogelijke compensatie voor
kredietgever daarbij;

· het onder de reikwijdte van de richtlijn brengen van kredietbemiddelaars.


Nederland heeft er belang bij dat Nederlandse consumenten meer kunnen profiteren van
kredietaanbiedingen van kredietgevers uit andere lidstaten en dat aan Nederlandse
kredietgevers een reëlere mogelijkheid wordt geboden om hun producten ook in andere
lidstaten te verkopen. Daarom zou het richtlijnvoorstel voldoende moeten bijdragen aan
de creatie van een gemeenschappelijke markt voor consumentenkrediet. Voorwaarde
daarbij is dat het richtlijnvoorstel voorziet in een adequaat geharmoniseerd niveau van
consumentenbescherming. Nederland heeft zich er in de onderhandelingen voor ingezet
dat het richtlijnvoorstel aan deze beide criteria zou voldoen.
Nederland betreurt het dat bij dit voorstel de better regulation principes van de Europese
Commissie niet zijn gevolgd. Zo is er bijvoorbeeld geen kosten-batenanalyse van het
voorstel gemaakt. De belangrijkste meerwaarde van het voorstel zou moeten liggen in de
aanpak van belemmeringen voor grensoverschrijdende kredietverlening. In de
Nederlandse optiek wordt deze meerwaarde in de nu voorliggende tekst onvoldoende
bereikt. Nederland vreest dat uit het voorstel voornamelijk lasten zullen voortvloeien voor
kredietgevers doordat zij werkprocessen en informatiebronnen moeten aanpassen. Terwijl
het voorstel weinig zal bijdragen aan het tot stand komen van een interne markt voor
consumentenkrediet, noch de consumentenbescherming beduidend zal verhogen.


Onder het Duitse voorzitterschap zijn lichte verbeteringen tot stand gekomen zoals het
invoeren van een standaard format voor precontractuele informatie. De vergelijkbaarheid
van kredietproducten neemt hierdoor toe. Deze lichte verbeteringen betekenen echter niet
dat de bovengeschetste bezwaren zijn weggenomen. Nederland zal zijn kritische houding
dan ook handhaven.


9


Europees Ruimtevaartbeleid / Joint Space Council

Resolutie van de Joint Space Council


De Raad wordt verzocht in te stemmen met de mededeling over het Europees
Ruimtevaartbeleid (ESP). Aangezien het ruimtevaartbeleid gezamenlijk wordt uitgewerkt
met de Europese Ruimtevaartorganisatie (ESA) is hiervoor een resolutie van de Joint
Space Council (JSC) opgesteld. De JSC bestaat uit de Raad voor Concurrentievermogen
(incl. Commissaris Verheugen) gezamenlijk met ESA-Ministerraad (Ministers EU-27 +
Noorwegen en Zwitserland). De bijeenkomst van de JSC vindt en marge van de Raad
plaats.


Belangrijke elementen van de resolutie zijn:

· Noodzaak van efficiëntere inzet van publieke Euro's door betere afstemming tussen
nationale en internationale ruimtevaartprogramma's;
· Meer integratie van space & security;

· Verlenging van de duur van de huidige raamwerkovereenkomst tussen de EU en
ESA met tenminste 4 jaar;

· Versterken van de concurrentiekracht van de Europese ruimtevaartindustrie.


De op 26 april jl. verschenen mededeling van de Commissie over Europees
ruimtevaartbeleid (ESP) is de basis van de resolutie. De resolutie benadrukt het
strategisch belang van ruimtevaart voor Europa en geeft de politieke sturing voor de
implementatie van het ESP in de komende jaren. Als nieuwe ambitie bevat de resolutie
het streven naar meer synergie in de toepassing van ruimtevaart voor civiele en militaire
veiligheid. Ook ondersteunt de resolutie een verlenging van de duur van de huidige
raamwerkovereenkomst tussen de EU en ESA met tenminste 4 jaar. Het Duitse
voorzitterschap en Nederland, als voorzitter van de ESA-ministersconferentie, hadden
gezamenlijk het voortouw in het opstellen van de resolutie; in nauw overleg met de
Commissie en de Directeur-Generaal van ESA.


De verwachting is dat de JSC de resolutie zal aanvaarden. Nederland heeft aan de wieg
gestaan van de resolutie en kan zich hierin inhoudelijk goed vinden. De resolutie is een
goede leidraad voor de uitwerking van het ESP in een concreet Europees
ruimtevaartprogramma.


Gemeenschappelijke Technologie Initiatieven

Presentatie van de Commissie


De Commissie zal een presentatie geven over voorstellen voor twee Raadsverordeningen
voor Gemeenschappelijk Technologie Initiatieven (Joint Technology Initiatives - JTI).
Het betreft een JTI voor Innovative Medicines (IMI) en een JTI voor Embedded
Computing Systems (Artemis).

10


JTI's zijn publiek-private initiatieven ter uitvoering van onderdelen van door de industrie
opgestelde strategische onderzoeksagenda's op een bepaald technologiegebied. De
publieke financiële bijdrage komt uit het KP7 (Zevende Kaderprogramma); ook nationale
cofinanciering behoort tot de mogelijkheden. KP7 voorziet vooralsnog in zes JTI's: naast
IMI en Artemis betreft dit Nano-elektronica, Aeronautics/Clean Sky, Hydrogen and Fuel
Cells en Global Monitoring of the Environmental System (GMES). De Commissie, de
industrie en de nationale overheden werken inmiddels geruime tijd aan de voorbereiding
van JTI's voor deze onderwerpen.


JTI's moeten leiden tot nieuwe producten en processen en versterking van de mondiale
positie van de betreffende industrie. De JTI Artemis richt zich op ingebedde of
geïntegreerde systemen (in bijvoorbeeld ziekenhuisapparatuur, mobiele telefoons,
pinautomaten en auto's). Bij dit JTI is naast bijdragen van de Commissie (ca. 17%) en
industrie ook sprake van nationale bijdragen. Het doel van IMI is het ontwikkelen van
veiliger en beter werkzame medicijnen en het verbeteren van het proces van
geneesmiddelenontwikkeling. Bij dit JTI is geen sprake van nationale bijdrages.


Beleidsmatig en budgettair zijn JTI's onderdeel van KP7, maar ze vereisen afzonderlijke
raadsverordeningen op basis van art. 171 EG. De Commissievoorstellen voor IMI en
Artemis worden medio mei verwacht. Afronding van de besluitvorming kan dan in de
tweede helft van dit jaar plaatsvinden. Voor de overige JTI's volgen voorstellen in de
loop van dit jaar.


Nederland heeft in de Raad steeds aangedrongen op spoedige presentatie van Commissie-
voorstellen voor de JTI's. De JTI's zijn samen met de Europese Onderzoeksraad en
artikel 169-initiatieven belangrijke nieuwe elementen van KP7 om de Europese
onderzoeksruimte verder gestalte te geven. JTI's zullen met name bijdragen aan
verhoogde participatie van het bedrijfsleven in KP7 en een versterkte concurrentiepositie
van Europa. Nederland kan de voorstellen voor IMI en Artemis van harte verwelkomen.
Nederland zal de definitieve voorstellen beoordelen op de mate waarin zij werkbaar zijn
voor de industrie en recht doen aan het financiële aandeel van de betrokken partijen:
industrie, Commissie en, in geval van Artemis, de nationale overheden.


Groenboek over de Europese onderzoeksruimte

Voortgangsrapportage van de Commissie / Gedachtewisseling


Na de eerdere bespreking tijdens de informele Raad van 26-28 april jl. heeft het
voorzitterschap een gedachtewisseling voorzien over het groenboek over de Europese
Onderzoeksruimte (ERA). Het groenboek is op 4 april jl. gepubliceerd. De consultatie
van de Commissie loopt tot eind augustus 2007. De Commissie heeft het voornemen om
op basis van de uitkomsten hiervan begin 2008 te komen met concrete voorstellen.
11


Tijdens de informele Raad hebben de lidstaten aangegeven dat de prioriteiten van het
groenboek een goede basis bieden voor het verder ontwikkelen van de ERA. Daarnaast
hecht de Raad belang aan een sterke focus op de rol van fundamenteel onderzoek, de
betrokkenheid van het bedrijfsleven en goede randvoorwaarden voor loopbanen voor
onderzoekers.


Nederland heeft tijdens informele Raad met name gewezen op het belang van de rol van
bedrijfsleven, het belang van vertaling van kennis naar innovatie en de noodzaak van een
goede beoordeling van bestaande instrumenten alvorens nieuwe instrumenten te lanceren.
In het kader van de verdere ontwikkeling van de European Research Council zal de
relatie tussen de Europese en nationale instrumenten die zich richten op fundamenteel
onderzoek nader moeten worden bezien. Nederland zal dit aandachtspunt zo nodig
herhalen, vooruitlopend op de kabinetsreactie op het groenboek. Zoals aangegeven tijdens
het Algemeen Overleg ter voorbereiding op de informele Raad van 26-28 april jl. zal de
kabinetsreactie op het groenboek, na consultatie met diverse betrokkenen, medio juni
verschijnen.


Kennisuitwisseling tussen kennisinstellingen en bedrijfsleven / IPR handvest
Voortgangsrapportage Commissie


Het Duitse voorzitterschap heeft op de informele Raad haar voorstel voor de
ontwikkeling van een handvest voor het beheer van intellectueel eigendom door
kennisinstellingen (IPR handvest) gepresenteerd. Dit voorstel sluit aan op de recent
verschenen Commissiemededeling over het verbeteren van de kennisoverdracht tussen
kennisinstellingen en bedrijfsleven en beoogt het belang te onderstrepen van het beheer
van intellectueel eigendom. Mogelijk zullen er tijdens de Raad in juni as. conclusies
voorliggen over de mededeling, met daarin een formele oproep aan de Commissie om een
IPR handvest te ontwikkelen.


Het bevorderen van de exploitatie van onderzoekresultaten en het beschermen van
intellectueel eigendom wordt steeds belangrijker in het kader van de wereldwijde
concurrentie. Ook op vrijwillige basis kan een handvest grote politieke impact hebben.
Een IPR handvest kan een helder signaal afgeven aan derde landen en internationale
onderzoekspartners dat de EU algemene principes en standaarden voor het beheer van
intellectueel eigendom in onderzoek heeft. Goed gebruik hiervan kan leiden tot een betere
exploitatie van onderzoeksresultaten en een betere omzetting van creatief potentieel in
makkelijk te verkopen producten en diensten.


Nederland verwelkomt, in lijn met de tweede pijler van het regeerakkoord, discussie over
de verbetering van kennisoverdracht tussen universiteiten, kennisinstellingen en het
bedrijfsleven. Nederland ziet de verdere uitwerking van het Duitse voorstel en de
Commissiemededeling dan ook met belangstelling tegemoet. Voor Nederland is van
12


belang dat een Europees IPR handvest vrijwillig van karakter is, gedragen wordt door alle
stakeholders en aansluit bij bestaande nationale behoeften en richtsnoeren.


Onderzoeksinfrastructuren in de Europese Onderzoeksruimte (ESFRI)
Gedachtewisseling / Raadsconclusies


De Raad zal debatteren over de Europese coördinatie op het vlak van grootschalige
onderzoeksinfrastructuren en hierover raadsconclusies aannemen. Het Europese
strategieforum voor onderzoeksinfrastructuren (ESFRI) werd in 2002 ingesteld en bestaat
uit hoge vertegenwoordigers van onderzoeksministeries en -instellingen. De informele
Raad voor Concurrentievermogen van juli 2004 verzocht dit forum, op voorstel van het
Nederlandse voorzitterschap, een eerste Europese `roadmap' oftewel routekaart op te
stellen voor de bouw van grootschalige faciliteiten voor wetenschappelijk onderzoek. De
in oktober 2006 verschenen `roadmap' bevat een lijst van 35 onderzoeksfaciliteiten op 7
wetenschapsgebieden, die een levensduur van verschillende decennia zullen hebben.


In de voorliggende Raadsconclusies wordt allereerst gewezen op het belang van
uitvoering van de ESFRI-roadmap in het licht van de forse investeringen die de
belangrijkste mondiale partners van de EU plegen in grootschalige onderzoeksfaciliteiten.
Daarnaast wordt de ondersteuning vanuit het KP7 ten behoeve van de voorbereiding van
de geïdentificeerde faciliteiten verwelkomd. Lidstaten worden opgeroepen nationale
routekaarten op te stellen of te verbeteren. Ook wordt gewezen op de mogelijke
financiering vanuit Structuurfondsen en de nieuwe Risicodelende faciliteit (RSFF), op
grond waarvan de Europese Investeringsbank leningen kan verstrekken. Lidstaten worden
opgeroepen na te gaan welke landen geïnteresseerd zijn in samenwerking bij de
realisering van specifieke projecten op de ESFRI-lijst.


Nederland zal in de Raad het belang benadrukken van de ESFRI-roadmap voor de
verdere ontwikkeling van de Europese Onderzoekruimte. Daadwerkelijke uitvoering
hiervan is van groot belang om als EU aansluiting te behouden bij de wetenschappelijke
ontwikkeling elders in de wereld, en aantrekkelijk te zijn voor de beste onderzoekers.
Gezien de beperkte financiële bijdrage van de EU vanuit KP7, zullen de lidstaten zelf dus
bij de realisering van projecten een leidende rol moeten blijven vervullen. Nederland
vindt het dan ook een goede zaak dat de ESFRI-roadmap inmiddels geleid heeft tot de
nodige nationale plannen en meer investeringen door de lidstaten. Ook in Nederland zelf
wordt momenteel gewerkt aan een nationale routekaart voor grootschalige
wetenschappelijke onderzoeksfaciliteiten. Nederland zal de raadsconclusies over
grootschalige onderzoeksinfrastructuren in het licht van het voorgaande verwelkomen.


13


Diversen ­ Richtlijn rechtbescherming aanbesteden

Informatie voorzitterschap


Het voorzitterschap zal een toelichting geven op de stand van zaken over het voorstel
voor een wijziging van de rechtsbeschermingsrichtlijnen. Deze richtlijnen bepalen welke
middelen een ondernemer heeft om zijn recht te halen in geval van een
aanbestedingsgeschil. Momenteel onderhandelt het voorzitterschap met het Europees
Parlement (EP) over een akkoord in eerste lezing. Naar aanleiding van recent door het EP
ingediende amendementen lijkt een gemeenschappelijk akkoord in eerste lezing niet
haalbaar.


Diversen ­Richtlijn over het broeikasemissiehandelssysteem en de luchtvaartsector
Informatie van de Duitse delegatie


De Europese Commissie heeft op 20 december jl. een wijziging van richtlijn 2003/87
voorgesteld waarbij emissies door luchtvaartuigen onder het stelsel van de Europese
emissiehandel voor CO2 worden gebracht (ETS luchtvaart). De Commissie stelt voor om
vanaf 2011 vluchten tussen luchthavens binnen de EU onder ETS te laten vallen. Vanaf
2012 moeten ook vluchten die vertrekken vanaf of aankomen op een luchthaven in de EU
onder ETS vallen. De beschikbare rechten worden verdeeld op basis van een benchmark
en het voorstel is een klein deel (3%) te veilen.


Diversen ­ Richtlijn nominale hoeveelheden van voorverpakte materialen
Informatie van het voorzitterschap


Het voorzitterschap zal een terugkoppeling geven van de onderhandelingen met het
Europees Parlement over de richtlijn nominale hoeveelheden van voorverpakte
materialen. Dit ten behoeve van het bereiken van een compromis in tweede lezing met
betrekking tot voorstel tot intrekken van twee richtlijnen, waardoor vaste reeksen van
voorverpakkingen (per nominale hoeveelheid) worden afgeschaft.


Diversen ­ European Institute of Technology (EIT)

Informatie van het voorzitterschap


Het Duitse voorzitterschap zal de Raad informeren over de voortgang van de
onderhandelingen over het EIT. Het Duits voorzitterschap beoogt in lijn met conclusies
van de Europese Raad van maart jl. tijdens de Raad voor Concurrentievermogen in juni
as. een politiek akkoord te bereiken. Gelet op de nog openstaande vragen is het onzeker
of dit haalbaar is.


14


Diversen - Artikel 169 initiatieven

Informatie van de Commissie


De Commissie zal een presentatie geven over de stand van zaken met betrekking tot
Commissievoorstellen voor verordeningen voor artikel 169-intiatieven. Het betreft naar
verwachting een 169-initiatief voor Eurostars en één voor Ambient Assisted Living. Het
doel van de initiatieven is publieke middelen van de diverse lidstaten op een bepaald
onderzoeksthema te bundelen waardoor meer kritische massa bereikt wordt en
versnippering en duplicatie wordt verminderd. De Commissie zal de artikel 169-
initiatieven cofinancieren uit KP7.


De initiatieven voor Eurostars en Ambient Assisted Living zijn inmiddels het meest
ontwikkeld. Eurostars, een initiatief gestart onder het Nederlands Eureka-voorzitterschap,
richt zich specifiek op de onderzoeksbehoeften van het hightech MKB met een hoog
groeipotentieel. Ambient Assisted Living is gericht op de behoeften van een vergrijzende
bevolking, in het bijzonder door ontwikkeling van ICT mogelijkheden die ouderen in
staat stellen langer zelfstandig in hun omgeving te laten wonen. Nederland is van mening
dat de artikel 169-initiatieven door het coördineren en bundelen van nationaal
onderzoeksbeleid bijdragen aan de Europese Onderzoeksruimte. Nederland steunt
inhoudelijk de initiatieven voor Eurostars en Ambient Assisted Living en zal dan ook zelf
als lidstaat deelnemen.


Diversen - Globally Harmonised System (VN-GHS)

Informatie van de Commissie


In 2003 heeft de VN een resolutie over het Globally Harmonised System (VN-GHS) voor
de indeling en etikettering van chemische stoffen en mengsels van stoffen (preparaten)
aangenomen. Deze indeling en etikettering vinden plaats op basis van de
gevaarseigenschappen van stoffen en preparaten. Tot op heden wordt de indeling en
etikettering geregeld in de Europese Stoffen- en Preparatenrichtlijn. Deze richtlijnen
zullen nu worden omgezet in een EU-GHS verordening, om zo aan te sluiten bij VN-
afspraken over GHS, door dezelfde symbolen en waarschuwingszinnen te hanteren op
chemische stoffen en preparaten. Dit vergroot de transparantie en versterkt de interne
markt. Naar verwachting zal de Commissie een toelichting geven op een voorstel en het
bijbehorend tijdpad van het uitbrengen van het voorstel en de verdere behandeling.


15


Diversen ­ Terugkoppeling diverse conferenties

Informatie van het voorzitterschap


Het voorzitterschap zal een korte terugkoppeling dan wel vooruitblik geven van de
volgende bijeenkomsten en conferenties:

· Informele Raad voor Concurrentievermogen van 26-28 april jl.
· Europese Conferentie `Innovation and Market Access through Standardisation'
van 16-17 april jl.

· Europese Conferentie over Toerisme van 15-16 mei as.
· Conferentie over Global Monitoring for Environment and Security (GMES) van
17 april jl.

· Bijeenkomst van de Euromed bijeenkomst van Onderwijs- en
Onderzoeksministers van 18 juni as.


16


Bijlage 2: Verslag informele Raad voor Concurrentievermogen 26-28 april 2007


De informele Raad voor Concurrentievermogen van 26 tot en met 28 april jl. bestond uit
twee delen: een onderzoek- en een interne marktdeel. Tijdens beide delen vond een vrije
gedachtewisseling zonder besluitvorming plaats.


Tijdens het onderzoekdeel heeft een gedachtewisseling plaatsgevonden over de volgende
concrete onderwerpen: het groenboek over de Europese onderzoeksruimte (ERA), het
Europees Technologie Instituut (EIT) en een voorstel van het Duitse voorzitterschap voor
de ontwikkeling van een handvest voor intellectuele eigendomsrechten (IPR handvest).
Tijdens het concurrentiekrachtdeel is in algemene zin gesproken over de interne markt in
wereldwijde concurrentie en meer specifiek over de rol van staatsteun bij de vestiging van
bedrijven.


Europese onderzoeksruimte


Het Duitse voorzitterschap leidde de discussie in door het belang van verdere
ontwikkeling van de kennisinfrastructuur in Europa te benadrukken. Tegen de
achtergrond van de mondiale concurrentie is een nieuw debat over de Europese
onderzoeksruimte essentieel. Commissaris Potocnik wees in dit kader op de noodzaak
voor de EU om haar concurrentievermogen op het gebied van onderzoek, ontwikkeling en
innovatie te bevorderen. De huidige versnippering van het Europese onderzoekslandschap
is daarbij één van de aangrijpingspunten. Commissaris Potocnik benadrukte het draagvlak
bij de Europese burgers voor meer coördinatie op het gebied van onderzoek. Volgens de
recente Eurobarometer is hiervan 83% voorstander. Als ideaal zag hij de realisatie van
een `vijfde vrijheid', een vrij verkeer van kennis. Om deze toekomstvisie te realiseren
dient volgens Commissaris Potocnik ten eerste aandacht uit te gaan naar het slechten van
de praktische barrières voor mobiliteit van onderzoekers in de sfeer van pensioen en
sociale zekerheid. Daarnaast is er een breed besef nodig dat nationale belangen op
onderzoeksgebied vaak samenvallen met het Europees belang. Bovendien moet Europa
aantrekkelijker moet worden voor het bedrijfslevendoor het ondersteunen van
investeringen in onderzoek en ontwikkeling.


Tijdens de discussie bleken de meeste lidstaten de prioriteiten in het groenboek te kunnen
onderschrijven. Ten aanzien van de taakverdeling tussen lidstaten en de EU werd het
belang van meer kritische massa veelal onderschreven, maar werd ook benadrukt dat
acties op Europees niveau duidelijk toegevoegde waarde moeten hebben. De oprichting
van de Europese onderzoeksraad en de coördinatie op het gebied van grootschalige
onderzoeksfaciliteiten werden door veel delegaties als voorbeeld gesteld. Ook noemden
veel delegaties activiteiten die bijdragen aan een betere opleiding en mobiliteit van
onderzoekers. Voor een streven naar meer coördinatie van onderzoeksbeleid toonden
delegaties zich terughoudender. Het belang van het vrijwillige karakter werd
verschillende malen benadrukt.

17


Nederland heeft met name gewezen op de belangrijke rol van het bedrijfsleven en het
belang van omzetting van onderzoekresultaten in innovatie. Daarnaast heeft Nederland
benadrukt dat een nieuwe fragmentatie van onderzoeksbeleid moet worden voorkomen.
Daarvoor is een goede beoordeling noodzakelijk van bestaande instrumenten alvorens
nieuwe instrumenten te lanceren. In het kader van de verdere ontwikkeling van de
Europese onderzoeksraad zal de relatie tussen de Europese en nationale instrumenten
gericht op fundamenteel onderzoek nader moeten worden bezien. Mede in reactie op de
Nederlandse interventie, verduidelijkte Commissaris Potocnik dat in het groenboek
bewust minder uitgebreid was ingegaan op de investeringen door het bedrijfsleven en de
vertaling van onderzoek naar innovatie. De Commissie heeft haar ideeën op dit punt
immers recent in een geïntegreerde innovatiestrategie gepresenteerd (Kamerstuk 22 112,
nr. 470, BNC-fiche 14). Het groenboek concentreert zich daarom op betere
onderzoekscoördinatie door de lidstaten, waardoor Europa als geheel meer investeringen
zou kunnen aantrekken.


Het Duitse voorzitterschap concludeerde dat de prioriteiten van het groenboek een goede
basis bieden voor het verder ontwikkelen van de Europese onderzoeksruimte. Bij de
verdere uitwerking van het groenboek zou nadrukkelijker aandacht moeten worden
geschonken aan de rol van fundamenteel onderzoek, de betrokkenheid van het
bedrijfsleven bij het realiseren van de 3% R&D doelstelling en goede randvoorwaarden
voor de mobiliteit en loopbanen van onderzoekers. Het is de eerste keer dat een
gedachtewisseling in raadskader plaatsvindt over het groenboek over de Europese
onderzoeksruimte. Een eerste formele discussie zal plaatsvinden op de Raad voor
Concurrentievermogen van 21 en 22 mei a.s.


Europees Instituut voor Technologie


Het Duitse voorzitterschap benadrukte, in lijn met de oproep van de Europese Raad van 8
en 9 maart jl. om de diepgaande bespreking omtrent het EIT in de eerste helft van 2007 af
te ronden, de wens om te komen tot een politiek akkoord op de Raad voor
Concurrentievermogen van 21 en 22 juni a.s. Het voorzitterschap gaf ter inleiding het
belang aan van een aantal bekende elementen. Het EIT beoogt een samenbundeling van
bestaande excellente instellingen te zijn en moet bestaande Europese initiatieven zoals de
Joint Technology Initiatives aanvullen. Daarnaast moeten de Knowledge and Innovation
Communities (consortia van bestaande excellente Europese universiteiten, bedrijven en
onderzoeksinstellingen uit verschillende lidstaten die met een contract aan het EIT
verbonden worden) leiden tot publiek private partnerships van 10 tot 15 jaar. Deze KIC's
worden geselecteerd op basis van competitie en excellentie. Bovendien krijgen de KIC's
veel autonomie en de kennisinstellingen binnen de KIC's geven (op basis van
vrijwilligheid) diploma's uit met een EIT label.


18


Commissaris Figel prees het Duitse voorzitterschap voor de getoonde betrokkenheid bij
het EIT. De Commissaris meende dat de compromistekst een goede basis vormt voor een
politiek akkoord in juni a.s. Figel ging niet inhoudelijk in op de in Raadskader eerder
benoemde essentiële vraagstukken zoals de wijze van financieren, het bestuur, de
betrokkenheid van het bedrijfsleven en de beperking van de bureaucratie.


Slechts weinig lidstaten, waaronder Nederland, waren kritisch tijdens de discussie. Wel
leidde de onvoldoende financiële onderbouwing door de Commissie tot een groot aantal
vragen. Kritiek richtte zich op de bereidheid van de private sector om deel te nemen in
een EIT en onduidelijkheden in de tweefasen aanpak. Oostenrijk, Polen en Hongarije
benadrukten hun kandidatuur voor de vestigingsplaats van het EIT en waren in dat licht
dan ook bijzonder positief in hun reactie. Opvallend is dat er een discussie werd gestart
over mogelijke thema's van de KIC's. Energie en klimaatverandering werd door
verschillende lidstaten genoemd als een uitstekend eerste thema.


Nederland wees tijdens haar interventie op de noodzaak van duidelijkheid over de
financiering van het EIT en over de bereidheid van de private sector om deel te nemen.
Verder vroeg Nederland om meer duidelijkheid ten aanzien van de tweefasen aanpak.
Vooral het mandaat van de Raad van Bestuur en de rol van de Raad en het Europees
Parlement bij de besluitvorming in de tweede fase zijn nog onduidelijk.


Het Duitse voorzitterschap toonde zich na afloop tevreden met de positieve discussie en
acht politiek akkoord in juni mogelijk. Commissaris Potocnik ging ter afsluiting nog kort
in op de begrijpelijke twijfels van een aantal lidstaten. Hij verdedigde de stelling dat
succes inderdaad niet verzekerd is, maar dat in aanloop naar de discussie over een
Europese onderzoeksraad destijds eveneens twijfels zijn gerezen en die zijn ook
ongegrond gebleken. Tijdens de Raad voor Concurrentievermogen van 21 en 22 mei a.s.
zal het voorzitterschap rapporteren over de voortgang van het EIT. Tijdens de Raad voor
Concurrentievermogen van 21 en 22 juni zal de volgende formele discussie plaatsvinden.


IPR handvest


Commissaris Potocnik gaf in lijn met de recent verschenen Commissiemededeling (BNC-
fiche is in voorbereiding) een toelichting op de noodzaak van een meer transnationale
benadering van de kennisuitwisseling tussen kennisinstellingen en het bedrijfsleven.
Verschillende lidstaten hebben weliswaar al richtsnoeren of modelcontracten, maar die
zijn vormgegeven vanuit een nationale context. Uitwisseling en bescherming van kennis
is echter een vraagstuk dat niet bij de grens ophoudt. Ook verdient het aanbeveling dat
goede praktijken in de lidstaten, zoals bijvoorbeeld het gezamenlijke beheer van
intellectueel eigendom door groepen van universiteiten of het certificeren van
'kennisuitwisselingsofficieren' beter verspreid worden.


19


In aansluiting daarop presenteerde het Duitse voorzitterschap haar voorstel voor de
ontwikkeling van een handvest voor het beheer van intellectueel eigendom door
kennisinstellingen (IPR handvest). Het voorzitterschap ziet een IPR handvest als een
belangrijk middel om onderzoekssamenwerking tussen publieke onderzoeksinstellingen
en bedrijven te bevorderen, en tegelijk ook beter te voorkomen dat kennis weglekt naar
derde landen. Een IPR handvest kan een helder signaal afgeven aan derde landen en
internationale onderzoekspartners dat de EU algemene principes en standaarden voor het
beheer van intellectueel eigendom in onderzoek heeft. Goed gebruik hiervan kan leiden
tot een betere exploitatie van onderzoeksresultaten en een betere omzetting van creatief
potentieel in makkelijk te verkopen producten en diensten. Een handvest zou moeten zijn
gebaseerd op vrijwilligheid, zoals in het verleden ook effectief is gebleken bij het
handvest voor onderzoekersloopbanen.


De lidstaten verwelkomden over het algemeen de discussie over de verbetering van
kennisoverdracht tussen universiteiten, kennisinstellingen en het bedrijfsleven en gaven
aan de verdere uitwerking van het Duitse voorstel en de Commissiemededeling met
belangstelling tegemoet te zien. De meeste lidstaten gaven daarbij aan dat het handvest
vrijwillig van karakter zou moeten zijn. Sommige lidstaten wezen op de noodzaak van
prikkels voor onderzoekers om kennis te beschermen.


Nederland heeft verder benadrukt dat een Europees IPR handvest vrijwillig van karakter
moet zijn en blijven, gedragen moet worden door alle stakeholders en aan moet sluiten bij
bestaande nationale behoeften en richtsnoeren. Minister van der Hoeven verwelkomde
tevens de Commissiemededeling over een Europese octrooistrategie en sprak de hoop uit
op spoedige voortgang.


Het Duitse voorzitterschap concludeerde dat er brede steun bestond voor de ontwikkeling
van een IPR handvest. Commissaris Potocnik sloot daarbij aan en benadrukte dat een
initiatief op het gebied van intellectueel eigendomsrechten goed past in de brede
innovatiestrategie waartoe eerder dit jaar werd besloten (Kamerstuk 22 112, nr. 470,
BNC-fiche 14) en zou kunnen bijdragen aan hogere investeringen in onderzoek. In reactie
op kritiek van sommige lidstaten erkende hij dat er meer aandacht in het
Kaderprogramma moet komen voor de exploitatie van kennis. Een eerste formele
discussie zal plaatsvinden op de Raad voor Concurrentievermogen van 21 en 22 mei a.s.
Het voorzitterschap streeft naar raadsconclusies op de Raad van 25 en 26 juni a.s. Het
voorzitterschap beoogt met deze raadsconclusies een formele oproep aan de Commissie te
doen tot de ontwikkeling van een IPR handvest.


De interne markt in wereldwijde concurrentie


Tijdens het interne marktdeel van de informele Raad voor Concurrentievermogen was
"De interne markt in wereldwijde concurrentie' het thema.
20


Allereerst vond een discussie plaats over Europa als vestigingsplaats voor bedrijven. Het
consultantbureau Ernst&Young presenteerde in opdracht van het Duitse voorzitterschap
een `expert opinion paper' over de belangrijkste vestigingsfactoren voor bedrijven. De
EU blijft de aantrekkelijkste regio van de wereld om zich te vestigen, maar die
aantrekkingskracht is tanende. Om de concurrentie aan te kunnen met landen als de VS,
India en China moet Europa haar positie blijven verbeteren. Als belangrijkste
vestigingsfactoren noemde Ernst&Young: een flexibele arbeidsmarkt, een aantrekkelijk
fiscaal klimaat, goede infrastructuren, een hoog niveau van R&D, transparante en
betrouwbare regelgeving, en hoog gekwalificeerd personeel. Commissaris Verheugen
sloot zich aan bij de bevindingen van Ernst&Young. Daarnaast benadrukte hij het belang
van de versterking van de concurrentiekracht van de EU, het belang van de dienstensector
en het midden- en kleinbedrijf en het belang van uitgaven aan R&D voor de economische
positie van de Europese Unie.


Tijdens de discussie waren de meeste lidstaten het eens dat tijdens de 15 jaar dat de
interne markt bestaat, de EU zich heeft ontwikkeld tot een aantrekkelijke locatie voor
investeringen en dat zij zich reeds goed gepositioneerd heeft in de internationale
economie. Het feit dat de Europese markt 500 miljoen consumenten huisvest speelt daar
een grote rol in. De EU moet echter verdere stappen ondernemen om bij te kunnen blijven
bij de mondiale concurrentie.


Nederland benadrukte tijdens haar interventie dat voor een sterke economische rol van de
EU in de wereld het belangrijk is dat Europa intern wordt versterkt. De sleutel hiervoor
ligt in de verdere versterking van de interne markt. Essentieel voor de concurrentiekracht
van Europa en voor het vestigingsklimaat is ook de Lissabonstrategie. Het onderzoek van
Ernst&Young onderschrijft dit. Daarnaast is een open houding tegen over de rest van de
wereld van belang.


Commissaris Verheugen sloot zich daar in zijn conclusie bij aan. Het antwoord van
Europa op de uitdagingen van globalisering zit in zowel de Lissabonstrategie als in het
versterken van de interne markt. Bij de Lissabonstrategie is het belangrijk dat de
boodschap beter wordt overgebracht aan de burgers en dat bedrijven concurrentie goed
aankunnen. Bij het versterken van de interne markt zal de interne markt review van de
Commissie een grote rol gaan spelen.


Rol staatssteun bij de vestiging van bedrijven


Tijdens het laatste gedeelte van de informele Raad stelde het Duitse voorzitterschap de rol
die staatssteun kan spelen bij de vestiging van bedrijven aan de orde. Het antwoord ligt in
de multilaterale handelspolitieke aanpak. Dit is echter een aanpak van de lange adem. Om
die reden bracht het Duitse voorzitterschap voor de tussenperiode de mogelijkheid van
21


matching naar voren. Bij matching mag bij bewijs van steunverlening vanuit derde landen
dat bedrag tot hetzelfde bedrag in euro's gematched worden (dit valt te vergelijken met
het systeem dat bij de scheepsbouw wordt gehanteerd).


Commissaris Kroes wees in haar interventie op de onwenselijkheid van matching is
onwenselijk. Het brengt risico's met zich mee. Staatssteun is daarnaast
concurrentievervalsend. Het ondermijnt de cohesie van de EU. Bovendien staat
staatssteun slechts op de 16e plaats in de reeks van vestigingsfactoren van het
onderzoeksbureau Ernst&Young. Andere factoren spelen een grotere rol zoals het fiscaal
klimaat, flexibele arbeidsmarkt, afzetmarkt, hoog gekwalificeerde arbeid. Commissaris
Kroes benadrukte verder het belang van de multilaterale handelpolitieke aanpak. Deze
aanpak zal enige tijd in beslag nemen. Voor de tussentijd is van belang dat de EU werkt
aan de interne versterking. Commissaris Kroes pleitte voor `Lissabonisering' van de
staatssteun, met andere woorden staatssteun die de Lissabondoelstellingen onder meer op
het terrein van R&D ondersteunt in plaats van ondermijnt. De EU kan voor bedrijven
aantrekkelijker worden door meer gebruik te maken van het staatssteunkader voor
onderzoek, ontwikkeling en innovatie, door meer discipline van lidstaten bij toepassen
WTO-regels en bij het verstrekken van informatie richting de Commissie.


De inbreng van Commissaris Kroes kon op brede steun van de lidstaten rekenen.
Nederland bracht naar voren dat met het oog op globalisering de aandacht gericht moet
zijn op de multilaterale handelspolitieke aanpak en op de interne versterking van de EU.
Nederland steunde Commissaris Kroes in haar pleidooi om staatssteun verder terug te
dringen en om te buigen naar steun voor horizontale doelen (zoals milieu en onderzoek,
ontwikkeling en innovatie), die de Lissabondoelstellingen ondersteunt. Nederland
benadrukte voorts nog dat matching niet alleen concurrentievervalsend is, maar ook de
afstand vergroot tussen de armere en de rijke lidstaten.


22



---- --