ChristenUnie


Inbreng bij Wet algemene bepalingen omgevingsrecht

Inbreng bij Wet algemene bepalingen omgevingsrecht

woensdag 23 mei 2007 14:44

De leden van de ChristenUniefractie hebben met interesse kennis genomen van onderhavig wetsvoorstel. Het is een veelomvattend wetsvoorstel met verstrekkende gevolgen voor zowel de diverse overheden, bedrijfsleven en belanghebbende burgers. De doelstellingen van deze wet, te weten het verbeteren van de dienstverlening aan de burgers, de vermindering van de administratieve last van bestaande regelgeving, het versnellen van procedures en het vergroten van de transparantie van die procedures, spreken deze leden aan. Daarmee bouwt dit wetsvoorstel voort op een in algemene zin onderschreven streven van het Kabinetsbeleid.

Centraal in het wetsvoorstel staat de invoering van de zogeheten omgevingsvergunning, waarbij het voornemen is dat daarin 25 vergunningstelsels worden gebundeld. Het is de bedoeling dat de hiervoor genoemde doelstellingen worden bereikt door uit te gaan van één aanvraagformulier, één beoordeling door één bevoegd gezag en één bezwaar- en beroepsprocedure.

Deze leden constateren dat vanuit de diverse actoren en belanghebbende organisaties de doelstellingen over het algemeen worden onderschreven, maar dat over de gevolgen wanneer dit wetsvoorstel tot wet zal worden verheven, zeer divers wordt gedacht. De leden van de ChristenUniefractie zijn van mening dat nader dient te worden ingegaan op de in de diverse reacties uitgesproken verwachtingen en bedenkingen zodat op basis daarvan tot een verantwoorde eindafweging kan worden gekomen.

Voor de leden van de ChristenUniefractie is het van belang dat de bundeling van zoveel vergunningstelsels tot stand dient te worden gebracht zonder dat wordt ingeleverd op de door die stelsels beschermde waarden. De Raad van State legt hier in haar advies ook nadrukkelijk de vinger bij. De Raad vraagt zich zelfs af of dit wetsvoorstel wel het meest aangewezen middel is om de gewenste verbeteringen te bereiken.

Deze leden constateren ook dat de WABO als een tussenstap wordt gezien naar een zodanig geïntegreerde aanpak dat niet alleen de vergunningverlening en de procedures daaromtrent worden gebundeld, maar ook de onderliggende toetsingskaders. Kan het Kabinet op dit punt nog eens ingaan op haar toekomstvisie hoe op den duur een volledig integrale omgevingsvergunning tot stand kan worden gebracht zonder dat wordt ingeleverd op de kwaliteit van de bescherming van de te beschermen waarden? Hoe waardeert het Kabinet in dat licht de diverse benaderingswijzen voor de lange termijn. Enerzijds wordt door sommigen wel gepleit voor het min of meer afschaffen van de nu vigerende toetsingskaders, anderen bepleiten juist integratie van de bestaande toetsingskaders in een alomvattend nieuw toetsingskader waarbinnen alle huidige beschermde waarden ook in de toekomst afdoende zullen zijn beschermd.

Het betreft hier volgens deze leden een cruciaal onderdeel van de visie op dit hele wetgevingstraject. Zien deze leden het juist dat de doelstellingen en de te boeken winst vooral procedureel en administratief van aard zijn, maar dat die winst gepaard moet gaan met behoud van het niveau van de te beschermen publieke waarden? Hoe ziet het Kabinet in dat licht het geopperde pleidooi om op lange termijn één toetsingscriterium te hanteren, te weten `het belang van een duurzame leefomgeving'? Is de bescherming van al de huidige beschermde waarden in een dergelijk criterium te vangen en zo ja hoe zou dat volgens het Kabinet handen en voeten kunnen worden gegeven? Acht het Kabinet het een mogelijkheid om uiteindelijk alle huidige toetsingskaders te integreren, waarbij de slagvaardigheid wordt gegarandeerd door het bevoegd gezag, bij strijdige voorschriften, beslissingsbevoegdheid te geven?

De Raad van State wijst in haar advies ook nadrukkelijk op de centraliserende tendens die van dit wetsvoorstel zou uitgaan. Het Kabinet probeert in haar Nader Rapport die kritiek te weerleggen, maar de leden van de ChristenUnie vragen zich wel af of het niet inherent aan een operatie van een dergelijke omvang is dat bepaalde bevoegdheden, welke nu nog overwegend bij de gemeentebesturen liggen, als gevolg van dit wetsvoorstel uiteindelijk niet in overwegende mate bij de provinciebesturen komen te liggen? Als dat zo is dan vragen deze leden zich af in hoeverre het Kabinet dat wenselijk vindt en of het Kabinet mogelijkheden ziet om een dergelijke tendens te voorkomen?.

Zogeheten niet-plaatsgebonden activiteiten waarvoor een vergunning nodig is vallen niet onder de omgevingsvergunning. De leden van de ChristenUnie vragen zich in dit kader af welke relatie activiteiten in de ondergrond met de Wabo hebben en hoe het met het oog daarop met de bevoegdheidverdeling zit. Het Interprovinciaal Overleg (IPO) heeft voor deze problematiek nadrukkelijk aandacht gevraagd met hun pleidooi `Provincies kiezen 3D'. Deze leden verzoeken het Kabinet op dit punt nader in te gaan.

Het is mogelijk om voor verschillende vergunningonderdelen toch aparte aanvragen in te dienen. Daarmee worden de doelstellingen waarschijnlijk niet gehaald. De leden van de ChristenUniefractie vragen zich af of het Kabinet dit wenselijk vindt en zo nee, welke mogelijkheden het Kabinet dan ziet om een dergelijke werkwijze te ontmoedigen. Moet het bevoegd gezag in een dergelijke situatie niet de mogelijkheid hebben om toch een aanvraag over het totaal te verlangen? Kunnen er bijvoorbeeld financiële prikkels worden ingebouwd op grond waarvan het aantrekkelijk wordt aanvragen voor verschillende activiteiten ook daadwerkelijk zoveel mogelijk in één aanvraag te bundelen?

Zou een financiële prikkel ook niet kunnen worden ingezet om te voorkomen dat bevoegde gezagen beslistermijnen laten verlopen waardoor er sprake zou zijn van een fictief verleende vergunning (Lex silencio positivo). Kan in situaties waarbij het bevoegd gezag in dit opzicht nalatig is geweest bijvoorbeeld een korting op of kwijtschelding van de verschuldigde leges aan de vergunningaanvrager worden gegeven? Ziet het Kabinet andere preventieve mogelijkheden om het verschijnsel van de fictieve vergunningverlening zoveel mogelijk terug te dringen? Het Kabinet noemt de vergunningverlening van rechtswege bij termijnoverschrijding overigens een belangrijk instrument om de doelstelling van vereenvoudigde regelgeving te bereiken. De leden van de ChristenUnie vragen zich af of dit in dat kader wel een wenselijk instrument is, moet hier niet eerder in termen worden gesproken van het honoreren van traag handelen van een betreffend overheidsorgaan en zijn in dat licht de door ons gevraagde financiële prikkels niet eerder op zijn plaats?

De Vereniging van Nederlandse Gemeenten gaat uitgebreid op de Wabo in en komt momenteel tot de conclusie dat de aanvankelijke twijfels over de effectiviteit van de Wabo niet zijn afgenomen, maar juist zijn toegenomen! De VNG is van mening dat op basis van de bestaande- en bijna vigerende wet- en regelgeving, bedoeld wordt de coördinatieregeling Wro en de Wet samenhangende besluiten, de geformuleerde doelen eerder en efficiënter kunnen worden gehaald. De VNG is van oordeel dat de doelstellingen ook los van de Wabo te realiseren zijn en dat hiervoor het juridische instrument van de Wabo dus niet nodig is. Men verwacht zelfs dat de regeldruk met de Wabo verder zal toenemen! De VNG baseert zich daarbij op de verwachting dat het bevoegd gezag vaak niet het aanspreekpunt voor de cliënt zal zijn en dat het proces dus over meer schijven zal gaan lopen. Daarnaast voorziet men grote problemen m.b.t. de expertise die straks niet op de juiste plaatsen aanwezig zal zijn. Verder spreekt ook de VNG van een groot risico waar vergunningaanvragers, om risico's en kosten te spreiden, gebruik zullen gaan maken van het zogeheten `cafetariamodel' en dus niet van de integrale vergunningaanvraag. In de pilots die o.a. in een aantal Brabantse gemeenten zijn gehouden wordt dit vermoeden volgens de VNG bevestigd. Tenslotte benoemen de gemeenten het aspect van de hogere bestuurlijke lasten die een gevolg zijn van het onderhavige wetsvoorstel. Deze hogere lasten (twee á drie maal zo hoog) worden veroorzaakt door de verschuiving van bevoegdheden, maar vooral door de dreiging dat men twee processystemen overeind moet houden: één voor de integrale vergunningen en één voor de aanvragen uit het `cafetariasysteem'.

De leden van de ChristenUniefractie vinden de kritiek vanuit de gemeenten ernstig. Zij verzoeken het Kabinet dan ook uitgebreid in te gaan op de door de VNG en gemeenten naar voren gebrachte kritiek en verwachtingen. Deze leden zijn van mening dat op de door de gemeenten aangevoerde punten volstrekte helderheid moet ontstaan. Dit klemt temeer omdat rond de `pilots' ook is afgesproken dat de uitkomsten hiervan bepalend zouden zijn voor het verdere verloop van het traject. Ook zou één van de randvoorwaarden zijn dat de bestuurlijke lasten minimaal gelijk zouden moeten blijven. Deze leden verzoeken het Kabinet ook nader in te gaan op `het alternatief' dat de VNG voor de Wabo aan heeft gereikt en waarbij de Conceptwet samenhangende besluiten en de coördinatieregeling Wro als uitgangspunt zouden dienen.

De leden van de ChristenUniefractie vragen ook aandacht voor het feit dat steeds meer bedrijven worden vrijgesteld van de vergunningplicht en nog `slechts' behoeven te voldoen aan algemene maatregelen. Zij vragen zich af hoe het Kabinet op dit punt het evenwicht bewaart tussen de doelstelling van enerzijds de te beschermen waarden en anderzijds de verlichting van administratieve last.

Met betrekking tot het aspect coördinatieregeling Waterwet/Wvo-vergunning constateren de leden van de ChristenUniefractie dat de eisen m.b.t. indirecte lozingen uitsluitend in de omgevingsvergunning of het stelsel van algemene maatregelen op grond van de Wm worden gesteld en niet op grond van de Waterwet. Deze leden constateren ook dat de Unie van Waterschappen het hier fundamenteel mee oneens is. De regering stelt in de MvT (blz.90) dat ook in de huidige regelingen slechts in 5% van de gevallen op grond van de Wvo worden geregeld en dat deze over het algemeen ook zijn gesaneerd. De Unie van Waterschappen wijst hier echter vooral op het directe publieke belang van de bescherming van de Rioolzuiveringsinstallaties en op de beleidssamenhang op het gebied van het water. Indirecte lozingen zullen in de huidige gesaneerde situatie vooral illegale en dus plotseling optredende vervuilingen betreffen en dus een slagvaardig optreden van het betreffende Waterschap vereisen. Dient in dat licht niet tegemoet te worden gekomen aan de bezwaren van de UvW zo vragen deze leden zich af?

De leden van de ChristenUnie willen ook aandacht vragen voor de positie van de Rechterlijke macht. Deze leden begrepen dat een uitvloeisel van o.a. het onderhavige wetsvoorstel kan zijn dat tot concentratie van rechtsmacht wordt gekomen. De Raad voor de Rechtspraak is het echter niet met het Kabinet eens dat, met het oog op de kwaliteit van de rechtspraak, wettelijke concentratie bij één rechtbank per ressort nodig is. De Raad bepleit daarom eventuele zaken te blijven behandelen in hetzelfde arrondissement, waar kennis van de lokale situatie aanwezig is. Dat gebeurt momenteel naar tevredenheid. De Raad acht vormen van samenwerken tussen rechtbanken een veel meer aangewezen weg. De leden van de ChristenUnie verzoeken het Kabinet op deze benadering van de Raad voor de Rechtspraak te reageren.

De Raad van State betoogt dat hetgeen algemeen bestuursrechtelijk (Awb) is geregeld niet meer in bijzondere wetgeving behoeft te worden geregeld. De regering stelt in het Nader rapport (blz.13) dan zij ook zo veel mogelijk uitgaat van de Awb. Tijdens het Ronde Tafelgesprek dat de kamer heeft gehouden bleek, volgens de reactie van de Vereniging FME-CWM, dat in het wetsvoorstel Wabo `op tal van punten wezenlijk' van de Wwb wordt afgeweken en dat daar in de MvT `geen enkele reden' voor wordt gegeven. (genoemd worden art. 6.2, lid 2 en lid 3., art. 3.8, 3.15., 3.9,lid 4., 5.16., 5.17. en 5.18.) De leden van de ChristenUnie zijn benieuwd naar de nadere reactie van het Kabinet op dit punt. Het komt hen voor dat beide benaderingen niet tegelijkertijd waar kunnen zijn.

Tenslotte vragen de leden van de ChristenUniefractie zich af of de door VNG en IPO bepleite ICT-voorzieningen tijdig gereed zullen zijn voor de nu nog in de wet genoemde ingangsdatum van 1 januari 2008, opdat ook vanaf het begin op een adequate wijze invulling kan worden gegeven aan de met de Wabo samenhangende complexe administratieve procedure. Ook overigens willen de ze leden graag weten in hoeverre het Kabinet de ingangsdatum van 1 januari 2008 een reële datum vinden?