De Voorzitter van de Tweede Kamer Postbus 90801
der Staten-Generaal 2509 LV Den Haag
Anna van Hannoverstraat 4
Binnenhof 1 A Telefoon (070) 333 44 44
2513 AA S GRAVENHAGE Fax (070) 333 40 33
www.szw.nl
2513AA22XA
Contactpersoon Ons kenmerk AV/PB/2007/19021
Doorkiesnummer Datum 29 mei 2007
Onderwerp Modernisering uitvoeringsmodel pensioenen
Tijdens de behandeling van de Pensioenwet heeft uw Kamer een motie aangenomen met
betrekking tot de bestuursstructuur van pensioenfondsen (Kamerstukken II 2006/2007, 30 413,
nr. 68). Daarnaast heeft uw Kamer bij de behandeling van de Pensioenwet een motie ingediend
inzake de verruiming van de mogelijkheden voor zelfstandigen om pensioen in de tweede
pijler op te bouwen (Kamerstukken II 2006/2007, 30 413, nr. 78).
Bij brief d.d. 30 maart jl. (Kamerstukken II 2006/2007, 30 413, nr. 96) heb ik uw Kamer
geïnformeerd over de stand van zaken met betrekking tot deze moties. Tegelijkertijd heb ik
met deze brief de adviezen van de heren Drijber en Boot inzake de modernisering van het
uitvoeringsmodel aan u doen toekomen.
De discussie over de modernisering van het uitvoeringsmodel is enerzijds ingegeven door de
vraag of mede in het licht van de ontwikkelingen op de Europese markt voor
pensioenvoorzieningen het Nederlandse stelsel van tweede pijler pensioenen
toekomstbestendig is. Die vraag gold in het bijzonder de mogelijkheid van verplichtstelling.
Anderzijds is de discussie ingegeven door de uitdaging om vanuit Nederland de kansen die de
ontwikkelingen op de Europese markt bieden, te benutten. Bij eventuele aanpassingen van het
uitvoeringsmodel is het uitgangspunt voor het kabinet dat de verplichtstelling, waarmee
collectiviteit en solidariteit worden geschraagd, behouden kan blijven.
Conform mijn toezegging in de brief van 30 maart jl. wil ik u informeren over de verdere
aanpak die mij, mede naar aanleiding van de eerder genoemde adviezen, voor ogen staat ten
aanzien van de modernisering van het uitvoeringsmodel voor pensioenregelingen. Daarbij zal
ook in worden gegaan op de positie van de consument van producten die rondom de tweede
pijler kunnen worden georganiseerd. Onder andere in de adviezen wordt aandacht gevraagd
voor deze invalshoek.
Ons kenmerk
In de eerste plaats zal in het nieuwe uitvoeringsmodel geen sprake zijn van een verplichte
uitbesteding van vermogensbeheer en administratie. In een eerder stadium is een dergelijke
verplichte uitbesteding overwogen om het mogelijk te maken de domeinafbakening af te
schaffen. Daarvan wordt nu afgezien omdat uit de adviezen is gebleken dat een verplichte
uitbesteding geen instrument is dat naar zijn aard bij kan dragen aan de houdbaarheid van de
verplichtstelling. Bovendien zal van verplichte uitbesteding naar verwachting geen
noemenswaardig effect uitgaan op de marktwerking op de onderhavige terreinen, hetgeen wel
werd beoogd.
Zoals ik in de brief van 30 maart jl. heb gememoreerd, ontstaat er vanuit de adviezen over de
modernisering van het uitvoeringsmodel geen noodzaak om de huidige praktijk van de
verplichte deelneming in een bedrijfstakpensioenfonds te wijzigen. Essentieel voor de
houdbaarheid van de verplichtstelling zijn vooral de solidariteitskenmerken van de regeling.
Die solidariteit kan worden gewaarborgd via de verplichte deelname in een bedrijfstak-
pensioenfonds, doordat aan een fonds de eis van een doorsneepremie en de eis van één
financieel geheel zijn op te leggen. Het is dan ook niet mijn bedoeling om de huidige praktijk
van de verplichte deelneming in een pensioenfonds - zoals deze is geregeld in de Wet
verplichte deelneming in een bedrijfstakpensioenfonds 2000 (Wet Bpf 2000) thans te
wijzigen.
Ook de domeinafbakening blijkt toekomstbestendig te zijn. De domeinafbakening zal daarom
worden behouden. Zoals ik u heb toegezegd, onderzoek ik de nadere mogelijkheden voor een
verruiming van de mogelijkheid voor zelfstandigen om pensioen op te bouwen in de tweede
pijler. Hierover zal ik u medio juni nader informeren.
Zoals ik in de brief van 30 maart jl. heb aangegeven, is het in het licht van de ontwikkelingen
in het buitenland zinvol om de uitgangspositie van Nederland op de Europese markt voor
pensioenen te verstevigen. Nu ook de adviezen van de heren Drijber en Boot de gedachte
ondersteunen dat deze positie kan worden verbeterd door de introductie van een algemene
pensioeninstelling (API) zoals omschreven in de achtergrondnotitie behorende bij de brief van
19 december 2006 (Kamerstukken II 2006/2007, 30 413, nr. 93), zal het kabinet de introductie
van dit instituut ter hand nemen.
De introductie van de API vereist de nodige wet- en regelgeving, onder andere met betrekking
tot het toezicht dat op deze instelling van toepassing zal moeten zijn. Als de API eenmaal van
de grond is gekomen, zal opnieuw bezien worden of er aanleiding is de vormgeving van de
verplichtstelling te heroverwegen.
---
Ons kenmerk
Verder zijn de markt en overheidsbepalingen uit de Wet Bpf 2000 relevant. Uit het
mededingingsrechtelijke advies van de heer Drijber valt af te leiden dat deze artikelen niet
noodzakelijk zijn voor een - ook op termijn - houdbare verplichtstelling. Wel constateert de
heer Boot dat deze artikelen een marktordenende rol vervullen. Vanuit het belang van het
individu om goed geïnformeerd te kunnen worden over aanvullende verzekeringsproducten,
lijkt een aanpassing van artikel 5 mij evenwel wenselijk en ook mogelijk, zoals ik hieronder
nader zal toelichten.
Bij het kunnen aanbieden van op het individu toegesneden informatie en producten spelen de
pensioengegevens van deelnemers van een verplichtgesteld fonds een sleutelrol. Op grond van
de Pensioenwet heeft het pensioenfonds overigens de plicht om gehoor te geven aan een
verzoek van de deelnemer om gegevens over zijn pensioensituatie te verstrekken.
Als derden in aansluiting op het tweede pijlerpensioen producten ontwikkelen dan zullen zij,
voor een op het individu toegesneden informatie- of productaanbod, ook over deze gegevens
willen beschikken. Daarbij zal gewaarborgd moeten zijn dat sprake is van een gelijk speelveld
voor alle aanbieders van producten die rondom de tweede pijler kunnen worden aangeboden.
Praktisch gezien betekent dit dat alle aanbieders in gelijke mate toegang tot de betreffende
(pensioen)gegevens zouden moeten hebben. Bij de verdere uitwerking zal na worden gegaan
of een verdere detaillering binnen de kaders van de huidige markt en overheidsbepalingen in
de Wet Bpf 2000 hier een bijdrage aan kan leveren. Mogelijk kan ook het pensioenregister dat
thans door partijen wordt ontwikkeld, hierbij een nuttige rol vervullen. Wellicht ten overvloede
zij daarbij opgemerkt dat dergelijke gegevens pas door het pensioenfonds aan derden kunnen
worden verstrekt als de deelnemer het fonds daartoe heeft gemachtigd.
In het kader van een goede informatievoorziening zou het aanbieders ook vrij moeten staan om
in hun informatie aan te geven dat hun product aansluit op de pensioenregeling van een
specifiek (verplichtgesteld) bedrijfstakpensioenfonds. Dit is nu op grond van artikel 5 van de
Wet Bpf 2000 niet toegestaan, zodat op dit punt het betreffende artikel zal moeten worden
aangepast.
Het vorenstaande laat echter onverlet dat (het aangepaste artikel 5 en) de artikelen 6 en 7 uit de
Wet Bpf 2000 voor het verplichtgestelde pensioenfonds zélf en derden waaraan in verband met
de uitvoering van een verplichtgestelde pensioenregeling deelnemersgegevens zijn verstrekt,
van toepassing blijven. Pensioenfondsen en dergelijke derden blijven dus ook gehouden aan
het verbod om (behoudens het geven van algemene informatie) deelnemers op basis van de
voor de uitvoering van de verplichtgestelde pensioenregeling verkregen deelnemersgegevens
te informeren over andere producten dan over de regeling(en) die het pensioenfonds zelf
uitvoert. Het bedoelde verbod is vastgelegd in artikel 7 van de Wet Bpf 2000.
---
Ons kenmerk
De integrale informatievoorziening waarvan hierboven sprake is, zal dus gerealiseerd moeten
worden via anderen dan het verplichtgestelde pensioenfonds, waarvoor zij - mits de deelnemer
daarmee instemt - gebruik kunnen maken van de gegevens van die deelnemer.
De aanpassingen van de wet- en regelgeving die het bovenstaande met zich meebrengt zal ik
voortvarend ter hand nemen.
De Minister van Sociale Zaken
en Werkgelegenheid,
(J.P.H. Donner)
---
Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid