Ministerie van Economische Zaken


Regeling toegang tot LNG-installaties: antwoorden aan Vaste Commissie EZ


Aan

De Voorzitter van de Tweede Kamer

der Staten-Generaal

Binnenhof 4

2513 AA `s-GRAVENHAGE


Datum Uw kenmerk Ons kenmerk Bijlage(n)
29 mei 2007 ET/EM / 7063008
Onderwerp

Regeling toegang tot LNG-installaties: antwoorden aan Vaste Commissie EZ


Hierbij treft u de antwoorden aan op vragen van de Vaste Commissie Economische Zaken
die gesteld zijn naar aanleiding van de ontwerp-regeling toegang tot LNG-installaties. Er
wordt opgemerkt dat de vragen 36 tot en met 39 geen betrekking hebben op genoemde
ontwerp-regeling. De vragen heb ik ontvangen op 20 maart 2007.


1.

Kan de regering verduidelijken wanneer het voor opslag bestemde gedeelte van een
LNG-installatie moet worden beschouwd als een `gasopslaginstallatie' dan wel als een
onderdeel van een `LNG-installatie'?


Voor zover gasopslag slechts tijdelijke opslag betreft die nodig is voor het proces van
hervergassing en de daaropvolgende levering aan het transportsysteem maakt het
onderdeel uit van de LNG-installatie (definitie in artikel 1, eerste lid, onderdeel h
Gaswet). De regelgeving voor opslaginstallaties is dan niet van toepassing. Alle overige
opslag valt wel onder deze regelgeving. Het is mogelijk dat op één installatie twee
verschillende toegangsregimes van toepassing zijn.


2.

Kan de regering aangeven hoeveel LNG-installaties zich momenteel in Nederland
bevinden? Is het in de Gaswet opgenomen gereguleerde regime van LNG-installaties op
al deze installaties van toepassing? Zo neen, waarom niet?


Momenteel bevindt zich één installatie op de Maasvlakte, waarin LNG wordt opgeslagen.
De installatie wordt door de netbeheerder van het landelijk gastransportnet (GTS) ingezet
ten behoeve van de uitvoering van haar taken als bedoeld in art. 10a van de Gaswet en
met name voor de taak voorzieningen te treffen in verband met de leveringszekerheid (de


Bezoekadres Doorkiesnummer Telefax


Hoofdkantoor Telefoon (070) 379 89 11 Behandeld door
Bezuidenhoutseweg 30 Telefax (070) 347 40 81 Halsema
Postbus 20101 Email ezpost@minez.nl

2500 EC 's-Gravenhage Website www.minez.nl Verzoeke bij beantwoording van deze brief ons kenmerk te vermelden


zogenoemde pieklevering aan vergunninghouders tussen -9 en -17 graden celsius). Omdat
de LNG-installatie uitsluitend gebruikt wordt voor opslag, is er geen sprake van een
LNG-installatie als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel h, van de Gaswet. Omdat de
installatie uitsluitend ten dienste staat van de netbeheerder van het landelijk
gastransportnet, is er ­ in juridische zin ­ ook geen sprake van een gasopslaginstallatie in
de zin van artikel 1, eerste lid, onderdeel f, van de Gaswet. De regels van artikel 13 van
de Gaswet gelden dus niet voor deze installatie.


3.

Hoe moet de LNG-installatie die zich op de Maasvlakte bevindt op grond van de Gaswet
worden geduid? Moet bij deze juridische duiding onderscheid worden gemaakt tussen de
`opslagfunctie' en de overige functies (vloeibaar maken gas, invoer, verlading,
hervergassing) van de betreffende installatie? Is het regime van gereguleerde toegang tot
LNG-installaties op de installatie, dan wel specifieke delen daarvan, van toepassing?


De LNG-installatie die zich op de Maasvlakte bevindt moet worden geduid als een
installatie die uitsluitend ten dienste staat van de netbeheerder van het landelijk
gastransportnet bij de uitvoering van zijn wettelijke taken (ex artikel 10 en 10a van de
Gaswet). Gelet op het vorenstaande komt men niet toe aan de vraag of er onderscheid
gemaakt moet worden gemaakt tussen de 'opslagfunctie' en de overige functies van deze
installatie.


4.

Wanneer is sprake van een LNG-installatie die wordt gebruikt voor gasproductie? Zijn er
momenteel in Nederland of het Nederlandse deel van het continentaal plat LNG-
installaties die worden gebruikt voor gasproductie?


De LNG keten bestaat uit een aantal schakels, namelijk: aardgaswinning (productie), het
vloeibaar maken van gas (liquefactie), transport (via schepen), hervergassing
(verdamping) en tot slot de distributie (als aardgas) aan eindgebruikers. Een LNG-
installatie is een installatie die wordt gebruikt om aardgas vloeibaar te maken, of voor de
invoer, verlading of de hervergassing van dit vloeibare gas, met inbegrip van
ondersteunende diensten en tijdelijke opslag die nodig zijn voor het proces van
hervergassing en de daaropvolgende levering aan het transportsysteem. Een LNG-
installatie wordt dus niet gebruikt voor gasproductie. Er bevinden zich in Nederland
derhalve geen LNG-installaties die worden gebruikt voor gasproductie.


5.

De wettelijke definitie van LNG-installatie spreekt over `ondersteunende diensten'. Wat
moet worden verstaan onder `ondersteunende diensten'? Aan welke `ondersteunende
diensten' moet worden gedacht bij LNG-installaties?


Ondersteunende diensten bij LNG-installaties, zijn die diensten die nodig zijn voor de
toegang tot of de werking van de LNG-installatie. Deze diensten zijn nodig bij het proces
van hervergassing en de daarop volgende levering aan het transportsysteem.
2


Hierbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan het toevoegen van stikstof aan het gas om
het gas op de juiste kwaliteit te brengen.


6.

Welke doelstellingen zijn met deze regulering van LNG-installaties beoogd? Is deze
regulering enkel gericht op het bevorderen van een investeringsklimaat voor LNG-
installaties? Zo neen, welke andere belangen moeten dan door de regulering worden
gediend?


Met de MR LNG wordt met name beoogd de toegang tot LNG-installaties te bevorderen.
In algemenere zin is gereguleerde toegang tot LNG-installaties bedoeld om bij marktfalen
het alloceren van een gegeven hoeveelheid LNG hervergassingscapaciteit efficiënter te
maken, ter bevordering van de concurrentie op de gasmarkt.
Het is van belang dat concurrentiebevordering niet dermate ten koste gaat van het
investeringsklimaat, dat de beschikbare LNG capaciteit als gevolg van deze bevordering
niet voldoende wordt uitgebreid. In de Europese richtlijn 2003/55/EG (hierna: de
Gasrichtlijn) is daarom naast gereguleerde toegang een mogelijkheid opgenomen om af te
wijken van regulering, als investeren in nieuwe infrastructuur (waaronder LNG-
installaties) niet zou plaatsvinden onder het reguliere regime. Uit het feit dat er in de EU
een aantal ontheffingen is verleend, blijkt dat gereguleerd toegang en investeren in
nieuwe LNG-installaties soms op gespannen voet met elkaar staan.


7.

Voor LNG-installaties kan een ontheffing (als bedoeld in artikel 18h Gaswet) van de
regulering worden verleend. Welk beleid staat de regering voor ten aanzien van het
verlenen van ontheffingen? Welke beleidsdoelen hanteert de regering bij het verlenen van
ontheffingen? Kan worden ingegaan op de voorwaarden die de regering verbindt aan een
te verlenen ontheffing voor LNG-installaties? Welke doelen wenst de regering met deze
aan de ontheffing te verlenen voorwaarden te bereiken?


De ontheffingsmogelijkheid strekt ter een implementatie van artikel 22 van de
Gasrichtlijn. Een belangrijk doel van de ontheffingsmogelijkheid is om investeringen
mogelijk te maken die de leveringszekerheid en concurrentie versterken, maar niet
mogelijk zouden zijn onder het gereguleerde regime. Ontheffing kan dus alleen worden
verleend, als een investering de publieke belangen leveringszekerheid en efficiëntie
(middels concurrentie) dient.

Iedere ontheffingsaanvraag wordt beoordeeld op de eigen merites. Elk potentieel
investeringsproject is uniek, bovendien zijn de laatste marktontwikkelingen van belang.
Als besloten wordt een ontheffing te verlenen, zullen de eventuele voorwaarden dus ook
uniek zijn. Het doel van dergelijke voorwaarden is echter voor alle aanvragen hetzelfde:
de voorwaarden dienen ertoe te voldoen aan de ontheffingcriteria uit artikel 18h Gaswet.
Overigens sta ik positief tegenover de komst van LNG-installaties in Nederland, omdat
dit de gasaanvoer diversificeert en daarmee zowel de voorzieningszekerheid als de
efficiëntie (middels concurrentie) bevordert.


3


8.

In de toelichting wordt aangegeven dat `LNG-initiatiefnemers in Nederland' allen opteren
voor een ontheffing. Hoeveel aanvragen voor ontheffing zijn al ingediend respectievelijk
worden door de regering verwacht? Kan worden ingegaan op de procedure (inclusief
tijdsbeslag) voor behandeling van ontheffingen voor LNG-installaties?


Recent is de eerste ontheffing verleend aan Gate Terminal BV (Vopak/Gasunie op de
Maasvlakte). Verder zijn er op dit moment twee aanvragen in behandeling, te weten
LionGas (bedrijf 4Gas, eveneens op de Maasvlakte) en Eemshaven (bedrijven Essent en
ConocoPhillips in Eemshaven).

Ten slotte heb ik uit de media vernomen dat het bedrijf Taqa plannen heeft voor een
hervergassingsinstallatie op zee gecombineerd met ondergrondse opslag. Indien deze
installatie buiten de territoriale wateren wordt gebouwd, is de Gaswet ­ en daarmee ook
het gereguleerde regime ­ niet op deze installatie van toepassing.
De procedure van ontheffing volgens artikel 18h van de Gaswet is de volgende:
In principe beslis ik binnen vier maanden op een aanvraag. Eerst wordt de Raad van
Bestuur van de Nederlandse Mededingingsautoriteit (hierna: NMa) om advies gevraagd.
Vervolgens beslis ik of de ontheffing wordt verleend. Aan deze ontheffingsbeschikking
kan ik voorwaarden verbinden. Mijn beslissing wordt in de Staatscourant gepubliceerd en
tevens aan de Europese Commissie toegezonden. De Europese Commissie kan ten slotte
bepalen dat de ontheffingsbeschikking moet worden gewijzigd of ingetrokken. In dat
geval wordt de nieuwe ontheffingsbeschikking opnieuw gepubliceerd in de Staatscourant.


9.

Hoe verhoudt de voorgestelde regeling toegang tot LNG-installaties zich tot het in de
Gaswet opgenomen `ontheffingenregime'?


Het uitgangspunt voor nieuwe infrastructuur in Nederland, waaronder LNG installaties, is
artikel 13 van de Gaswet, gebaseerd op artikel 18 van de gasrichtlijn. Artikel 13 schrijft
voor dat de voorwaarden voor toegang tot de LNG-installatie redelijk, transparant en niet-
discriminatoir zijn en dat de tariefberekeningsmethodiek en voorwaarden voor toegang
tot LNG-installatie jaarlijks ter goedkeuring aan de NMa worden voorgelegd en
vervolgens gepubliceerd moeten worden. Art. 18h (ter implementatie van artikel 22 van
de Gasrichtlijn ) biedt onder bepaalde voorwaarden de mogelijkheid om ontheffing te
verlenen van het gereguleerde regime van artikel 13 van de Gaswet. Deze voorwaarden
betreffen:

a. de aanleg van het net of de installatie versterkt de mededinging bij de levering van gas
en de leveringszekerheid,

b. het risico van de investering nodig voor de aanleg van het net of de installatie is zo
groot dat de aanleg niet zal plaatsvinden als geen ontheffing wordt verleend,
c. de eigendom van het net of de installatie berust bij een ander dan de beheerder van het
net of de installatie waarop het nieuwe net of de nieuwe installatie zal worden
aangesloten,

d. de gebruikers van het net of de installatie wordt een tarief in rekening gebracht, en
4


e. de ontheffing belemmert niet de mededinging op of de doelmatige werking van de
interne gasmarkt of de doelmatige werking van het net of de installatie waarop het nieuwe
net of de nieuwe installatie wordt aangesloten.


10.

De regeling toegang tot LNG-installaties zal pas gaan gelden voor LNG-installaties als de
ontheffingsperiode is afgelopen, hetgeen naar verwachting niet voor 2020 het geval zal
zijn. Hoe moet tegen de achtergrond van dit feit de uitspraak worden gezien dat de
regeling toegang tot LNG-installaties op dit moment de mogelijkheden voor LNG-
installaties niet mag inperken? Moet de uitspraak van de regering zo worden uitgelegd dat
LNG-bedrijven de garantie krijgen dat de regeling toegang tot LNG-installaties niet
tussentijds zal worden gewijzigd?


De voorliggende regeling gaat naar verwachting praktisch effect krijgen op het moment
dat de ontheffingsperiodes voor eventuele LNG-installaties zal verlopen, hetgeen
waarschijnlijk niet voor 2020 het geval zal zijn. Ik ben van mening dat bij een dergelijke
tijdshorizon een flexibele regeling past die de concrete invulling van de voorwaarden en
tariefberekeningsmethodiek aan de LNG-bedrijven zelf overlaat. Tegen deze achtergrond
moet dan ook de uitspraak worden gezien dat de voorliggende regeling de mogelijkheden
voor LNG-installaties niet mag inperken. Dit betekent overigens niet dat voorliggende
regeling niet tussentijds zal kunnen wijzigen.


11.

Welke waarborgen bevat de voorgestelde regeling toegang tot LNG-installaties ter
voorkoming van het ontstaan van of het versterken van economische machtsposities?


De voorliggende regeling geeft uitvoering aan artikel 13 van de Gaswet. Doel van dit
artikel is ervoor zorg te dragen dat een ieder die daarom verzoekt, gelijke toegang heeft
tot een LNG-installatie. De regeling bevat geen extra waarborgen om het ontstaan of
versterken van een economische machtspositie van het LNG-bedrijf of een gebruiker
tegen te gaan.

Overigens wordt ingevolge deze regeling wel door de NMa getoetst of de
berekeningsmethodiek van de tarieven en voorwaarden marktconform, redelijk,
transparant en niet discriminerend zijn. Bovendien geldt ook onverkort het verbod op
misbruik van een economische machtspositie op grond van de Mededingingswet.


12

Zou de regeling, zoals de naamgeving ook al aangeeft, zich niet tevens moeten richten op
het bevorderen van toegang tot de LNG-installaties?


Het primaire doel van voorliggende regeling is het bevorderen van de toegang tot LNG-
installaties, zoals aangegeven in antwoord op vraag 6.


13.

Is het bevorderen van investeringen evenwel niet een doelstelling die bij uitstek met het
verlenen van ontheffingen (als bedoeld in artikel 18h Gaswet) moet worden gerealiseerd?
5


Zou de regeling toegang tot LNG-installaties niet primair moeten dienen als een
instrument om de toegang tot LNG-installaties te bevorderen en het ontstaan dan wel
versterken van economische machtsposities te voorkomen?


De regulering die artikel 13 voorschrijft en die voorliggende regeling nader invult, heeft
primair als doel de non-discriminatoire toegang tot LNG-installaties te bevorderen, zoals
aangegeven in antwoord op vraag 6 en 12. Een onderscheid bij deze toegang op basis van
het aan- of afwezig zijn van een economische machtspositie is daarbij niet aan de orde.
Overigens geldt onverkort dat misbruik van een economische machtspositie bij wet (de
Mededingingswet) verboden is.

Binnen bovenstaand primaire doel is het zinnig om zoveel mogelijk vrijheid aan LNG-
ondernemers te laten, mede met het oog op het investeringsklimaat.
Daar waar artikel 13 en voorliggende regeling investeringen onmogelijk maakt, biedt
artikel 18h de mogelijkheid tot ontheffing van regulering. Uit de Europese praktijk blijkt
dat ontheffing regelmatig nodig is om nieuwe LNG-investeringen van de grond te krijgen.


14.

Leidt de grote beleidsvrijheid van de NMa als toezichthouder niet tot rechtsonzekerheid
(en een daarmee gepaard gaande `regulatory risk') bij investeerders in LNG en afnemers
die contracten willen sluiten met de beheerders van LNG-installaties? Op welke wijze
wordt met de voorgestelde regeling deze problematiek ondervangen?


Er is inderdaad invullingsruimte van de toezichthouder, die toeneemt naarmate de MR
minder in detail zaken voorschrijft. Deze toezichtsonzekerheid is aanwezig. Het proberen
te verminderen van die onzekerheid betekent echter dat in voorliggende regeling de focus
verschuift. Het bevorderen van de non-discriminatoire toegang voor gebruikers van een
LNG-installatie met niet meer regels dan nodig wordt dan verstoord door de wens tot
minimaliseren van de toezichtsonzekerheid voor LNG-bedrijven. Deze focusverschuiving
beperkt de flexibiliteit voor gebruikers van LNG-installaties en LNG-bedrijven zonder
dat de non-discriminatoire toegang beter wordt gediend. Dit acht ik minder gewenst.


15.

In de toelichting wordt gesteld dat artikel 13, lid 1, Gaswet uitdrukkelijk de ruimte laat de
concrete invulling van de voorwaarden aan het LNG-bedrijf over te laten. Hoe verdraagt
deze uitspraak zich tot het feit dat de in artikel 13, lid 1, Gaswet oorspronkelijk
voorgestelde `kan-bepaling' door de wetgever (bij amendement Hessels cs.) is gewijzigd
in een verplichting tot het stellen van regels? Is de bedoeling van artikel 13, lid 1, Gaswet
niet veeleer het bevorderen van duidelijke uitgangspunten en criteria ter bevordering van
de rechtszekerheid van investeerders en afnemers en ter vermindering van het `regulatory
risk'?


In antwoord op deze vraag wil ik analyseren waarin de rechtsonzekerheid zou kunnen
liggen. Allereerst is er het risico dat de MR wijzigt, maar dit risico is niet zozeer
afhankelijk van de inhoud van de MR. Daarnaast is er de invullingsruimte van de
toezichthouder, die toeneemt naarmate de MR minder in detail zaken voorschrijft. Deze
toezichtsonzekerheid is aanwezig. Zoals ik reeds bij de beantwoording van vraag 14 heb
6


aangegeven, beperkt de vermindering van deze toezichtsonzekerheid ­ door het stellen
van meer gedetailleerde voorschriften ­ de mogelijkheden voor de gebruikers van LNG-
installaties en LNG-bedrijven, terwijl daarmee de non-discriminatoire toegang tot de
installaties niet wordt verbeterd. Dit acht ik minder gewenst.


16.

Kan de regering toelichten wanneer sprake is van een `transparante'
tariefberekeningsmethodiek?


Ik acht een tariefsberekeningsmethodiek transparant indien deze bekendgemaakt is, zodat
potentiële gebruikers van een LNG-terminal daarvan kennis kunnen nemen, voordat zij
eventuele contractuele afspraken maken met het LNG-bedrijf. Op deze manier kunnen
potentiële gebruikers verschillende LNG-installaties op het gebied van tariefberekening
met elkaar vergelijken. De bekendmakingsprocedure van de voorwaarden en tarieven
zoals beschreven in artikel 13, dient de transparantie.


17.

In artikel 2 ontwerpregeling is bepaald dat een LNG-bedrijf een `marktconforme
berekeningsmethodiek' moet hanteren, wat wordt in dit verband verstaan onder een
`marktconforme berekeningsmethodiek'? Anders gezegd, wanneer is een door het LNG-
bedrijf opgestelde berekeningsmethodiek niet `marktconform'?


De MR geeft enkele methoden aan om tot een marktconforme berekeningsmethodiek te
komen. Zij is daarbij niet limitatief, omdat niet alle mogelijkheden om tot een
marktconforme methodiek te komen overzien kunnen worden. Daarom kan ook van
tevoren niet uitputtend worden aangegeven wanneer een methode niet marktconform is.
Een voorbeeld kan wel worden gegeven: als een LNG-bedrijf significant hogere of lagere
tarieven rekent dan gepubliceerde tarieven van andere terminals , zonder dat daar hogere
of lagere kosten aan ten grondslag liggen, is de methode niet marktconform. In het
tegenovergestelde geval is de methodiek wel marktconform.


18.

Geldt die marktconforme berekeningsmethodiek ook voor een LNG-bedrijf dat beschikt
over een economische machtspositie? Zo ja, hoe verhoudt deze vast te stellen regeling
zich tot het verbod op misbruik van een economische machtspositie dat met zich
meebrengt dat een bedrijf met een economische machtspositie kostengeoriënteerde
tarieven moet toepassen?


De MR LNG is niet onderscheidend naar marktaandeel van een LNG-bedrijf. Ook als een
LNG-bedrijf beschikt over een economische machtspositie moet zij een marktconforme
berekeningsmethodiek gebruiken. Dit laat onverlet dat misbruik van een economische
machtspositie beboet kan worden.

Overigens is een onderneming met een economische machtspositie niet verplicht om
kostengeoriënteerde tarieven toe te passen. Wel is het zo dat de NMa naar de kosten van
7


een onderneming kijkt bij de beoordeling of een onderneming misbruik maakt van een
economische machtspositie door excessieve tarieven te hanteren.


19.

De bepaling genoemd in artikel 3, onderdeel b, impliceert een met het kartelverbod
strijdige `onderlinge afgestemde gedraging', is een dergelijke bepaling op grond van de
Gasrichtlijn en het Europese mededingingsrecht wel toegestaan? De regeling `beoogt'
weliswaar niet prijsafspraken te bevorderen, maar de vraag is evenwel of de regeling
bedoelde prijsafspraken voorkomt?


Artikel 3, onderdeel b van voorliggende regeling staat toe dat een LNG-bedrijf een
tariefberekeningsmethodiek hanteert die op marktconforme wijze is gerelateerd aan de
tarieven van andere LNG-bedrijven binnen de Europese Unie die hun LNG-installaties
voor een ieder tegen gelijke voorwaarden en tarieven openstellen. Op grond van deze
regeling mag een LNG-bedrijf rekening houden met de bekendgemaakte tarieven van
andere LNG-installaties. Het gaat dus om publieke informatie, onderlinge prijsafspraken
zijn niet aan de orde. Deze regeling laat het verbod op prijsafspraken en onderling
afgestemde feitelijke gedragingen dan ook onverlet. Naar aanleiding van deze vraag zal
wel artikel 3, onderdeel b, zodanig worden verduidelijkt dat de lijn van dit antwoord ook
ondubbelzinnig volgt uit de tekst van de regeling.


20.

Wat is de achterliggende reden voor het opnemen van artikel 4, lid 2, ontwerpregeling? In
hoeverre is een verschillend gebruik van bijvoorbeeld de hoeveelheid
hervergassingscapaciteit te beschouwen als een voor de tariefberekeningsmethodiek
relevant en objectief onderscheid?


De berekeningsmethodiek van de tarieven voor de toegang tot een LNG-installatie kan,
zoals artikel 3, onderdeel a aangeeft gebaseerd zijn op kosten vermeerderd met een
marktconform rendement op een investering. Deze kosten kunnen per afnemersgroep
verschillen. Zo zullen de kosten per eenheid hervergassingscapaciteit lager worden,
naarmate de hoeveelheid hervergassingscapaciteit toeneemt. Er is daarom aangegeven dat
onderscheid mag worden gemaakt tussen verschillende capaciteitscategorieën. Dit is een
relevant objectief onderscheid.


21.

Waarom is in artikel 11 ontwerpregeling bepaald dat de voorwaarden kunnen toestaan dat
een contractant de gecontracteerde capaciteit doorverkoopt. Waarom is in dit artikel niet
vastgelegd dat een contractant de door hem gecontracteerde capaciteit altijd (onder nader
door de LNG-beheerder te bepalen voorwaarden, als financiële garantie) mag
doorverkopen?


Voorliggende regeling dient primair om de non-discriminatoire toegang tot LNG-
installaties te bevorderen. In dat kader moet het voor (potentiële) gebruikers duidelijk zijn
of zij de gecontracteerde capaciteit kunnen doorverkopen. Het verplicht opnemen van een
doorverkooprecht in genoemde voorwaarden zou alleen de toegang tot LNG-installaties
8


bevorderen als zeker is dat alle potentiële klanten een dergelijk recht wensen, én dat het
niet in het belang is van de LNG-beheerder om een dergelijk recht toe te staan. Aangezien
er ook klanten kunnen zijn die geen prijs stellen op een doorverkooprecht, en een
doorverkooprecht niet indruist tegen de belangen van een LNG-beheerder, is een
dergelijke verplichting niet opgenomen. Potentiële contractanten zijn daarmee vrij om
wel of niet een doorverkooprecht overeen te komen met de LNG-beheerder.


22.

Is de in artikel 12, lid 2, ontwerpregeling bedoelde termijn van twee dagen in de praktijk
niet te kort? Heeft de regering over deze termijn marktpartijen (waaronder potentiële
contractanten) geconsulteerd?


De termijn van twee werkdagen is de termijn waarop de LNG-beheerder, nadat een
contractant heeft aangegeven capaciteit op de secundaire markt te willen verkopen via de
LNG-beheerder, de capaciteit te koop moet aanbieden. Het is van belang dat deze termijn
kort is, omdat de inkoper op de secundaire markt nog tijd moet hebben om LNG binnen te
varen. De NMa adviseerde een nog kortere termijn (24 uur), maar omwille van de
haalbaarheid voor de LNG-beheerder is twee werkdagen gehanteerd.


Een contractant moet minstens 4 weken van tevoren aangeven aan de LNG-beheerder dat
hij capaciteit via de LNG-beheerder wil verkopen op de secundaire markt. In het meest
nadelige geval, als deze wens tot verkoop vlak voor een weekend wordt aangeven, blijven
nog 24 dagen (28 minus 2 werkdagen minus een weekend) over tussen het moment dat
inkopers op de secundaire markt een aanbod te zien krijgen en de geplande datum voor
hervergassing in de LNG terminal.


Consultatie met contractanten was niet nodig, omdat de termijn van 2 werkdagen niet
geldt voor hen, maar voor de LNG-beheerder.


23.

De goedkeuring van de NMa strekt zich uit tot de artikelen 5 en 8. Hoe verhoudt de
toelichting zich op dit punt tot de goedkeuringsbevoegdheid van de NMa?


In paragraaf 3.5 van de toelichting wordt gesteld dat de beoordeling van de NMa zich niet
uitstrekt over het moment waarop capaciteit door het LNG-bedrijf aan de markt wordt
aangeboden. De artikelen 5 en 8 verplichten het LNG-bedrijf evenwel redelijke
voorwaarden en redelijke termijnen voor bekendmaking van beschikbare capaciteit toe te
passen. De goedkeuring van de NMa strekt zich mede uit tot deze artikelen. Daarom is
gevraagd hoe de toelichting zich op dit punt verhoudt tot de goedkeuringsbevoegdheid
van de NMa.


Inderdaad bepaalt de onderhavige regeling dat bij het aanbieden van capaciteit aan de
markt redelijke termijnen in acht moeten worden genomen. Wat een redelijke termijn is,
is voor de initiële capaciteit niet voorgeschreven. De NMa kan echter wel haar
goedkeuring onthouden indien de termijn onredelijk kort is. Voor de verkoop van
secundaire capaciteit (artikel 12 van de regeling) zijn de minimale termijnen wel
9


kwantitatief voorgeschreven. Ook op die termijnen zal de NMa toezien. De toelichting zal
op dit punt worden verduidelijkt.


24.

Kan de regering ingaan op de verenigbaarheid van de ontwerpregeling en de
Dienstenrichtlijn?

Kan tevens hierbij uitdrukkelijk worden ingegaan op de verenigbaarheid van de vereisten
opgenomen in artikel 7, onderdelen b, c en d van de ontwerp-regeling met de
Dienstenrichtlijn?


Bij de vraag naar de verenigbaarheid van de dienstenrichtlijn, spelen de artikelen 7 en 12
een rol. Naar aanleiding van deze vraag zijn deze artikelen nog eens nauwkeurig
beschouwd. Dit heeft in de eerste plaats geleid tot het schrappen van artikel 7 van deze
regeling. Niet uit te sluiten is dat artikel 7 strijd op kan leveren met de Dienstenrichtlijn.
Echter, aangezien artikel 7, onderdelen a tot en met e, rechtstreeks voortvloeien uit artikel
13, eerste lid, onderdelen a tot en met e, van de Gaswet, kan een eventuele strijdigheid
met de Dienstenrichtlijn niet via deze regeling worden opgelost, maar zal dit een
wijziging van de Gaswet vergen. Om echter niet de eventuele strijdigheid met de
Dienstenrichtlijn ook in deze regeling te introduceren, zal ik artikel 7 schrappen. De reden
om artikel 7 op te nemen, was dat door de redactie van artikel 13, vierde lid, niet
rechtstreeks door de raad van bestuur van de NMa getoetst kan worden aan de vraag of
aan de eisen van het eerste lid is voldaan. Echter, uiteraard staat buiten discussie dat de
voorwaarden wel moeten voldoen aan het eerste lid.


Artikel 12 van onderhavige regeling hangt samen met artikel 8, eerste lid van de
Gasrichtlijn . Hierin staat onder meer de verplichting voor LNG-beheerders om aan
gebruikers de informatie te verstrekken die nodig is voor een efficiënte toegang tot het
systeem. Deze efficiënte toegang tot het systeem wordt bevorderd door het voorschrift dat
capaciteit die niet gebruikt zal worden, opnieuw aan de markt wordt aangeboden. In dit
geval is er geen sprake van eventuele strijd met de Dienstenrichtlijn.


25.

Kan de regering een overzicht geven hoeveel LNG-installaties er naar schatting zullen
komen in de komende 5 jaar, in Nederland en in Europa? Hoeveel zullen er naar
verwachting vallen onder het niet-gereguleerde regime, en hoeveel onder het regime van
de voorliggende regeling?


Er is (zie ook vraag 8) één ontheffing verleend aan Gate (Vopak en Gasunie op de
Maasvlakte) en verder zijn er nog twee in behandeling van LionGas (bedrijf 4Gas,
eveneens op de Maasvlakte) en van Eemshaven (bedrijven Essent en ConocoPhilips in
Eemshaven). Indien deze ook worden goedgekeurd is het mogelijk dat er over een paar
jaar drie LNG installaties in gebruik zijn genomen. Dat is echter nog niet gezegd, omdat
deze bedrijven de definitieve investeringsbeslissing nog moeten nemen.
In de media wordt vermeld dat het bedrijf Taqa onderzoekt of een
hervergassingsinstallatie op zee gecombineerd met ondergrondse opslag aantrekkelijk is.
Indien een dergelijke installatie buiten de territoriale wateren wordt gebouwd, is de
10


Gaswet ­ inclusief artikel 13 en onderliggende regeling ­ niet op deze installatie van
toepassing.

Volgens gegevens van de Europese Commissie zijn momenteel in Europa 12 LNG
installaties operationeel, waarvan de meeste in Spanje en Italie, die geen van allen vallen
onder het gereguleerde regime. De komende vijf jaren worden binnen de EU tenminste
twee LNG installaties buiten Nederland verwacht, te weten Wilhelmshaven en La
Verdon.


26.

Hoeveel ontheffingsaanvragen zullen er naar verwachting ingediend worden op basis van
artikel 18h van de Gaswet, waaraan werd gerefereerd in de motie-De Krom? Welke
criteria zullen daarbij worden gehanteerd?


In november 2006 is ontheffing verleend aan Gate (Vopak/Gasunie op de Maasvlakte).
Deze ontheffing is recent goedgekeurd door de Europese Commissie. Daarnaast zijn er op
dit moment twee aanvragen in behandeling, één van het bedrijf 4Gas (die ook plannen
heeft op de Maasvlakte) en één van een samenwerkingsverband tussen Essent en
ConocoPhilips (beoogde installatie in Eemshaven).

Ten slotte heb ik uit de media vernomen dat het bedrijf Taqa plannen heeft voor een
hervergassingsinstallatie op zee, zoals vermeld in antwoord op vraag 25.


Alle ontheffingsaanvragen zullen worden getoetst aan de criteria van artikel 18h, eerste
lid van de Gaswet:

a. de aanleg van het net of de installatie versterkt de mededinging bij de levering van gas
en de leveringszekerheid,

b. het risico van de investering nodig voor de aanleg van het net of de installatie is zo
groot dat de aanleg niet zal plaatsvinden als geen ontheffing wordt verleend,
c. de eigendom van het net of de installatie berust bij een ander dan de beheerder van het
net of de installatie waarop het nieuwe net of de nieuwe installatie zal worden
aangesloten,

d. de gebruikers van het net of de installatie wordt een tarief in rekening gebracht, en
e. de ontheffing belemmert niet de mededinging op of de doelmatige werking van de
interne gasmarkt of de doelmatige werking van het net of de installatie waarop het nieuwe
net of de nieuwe installatie wordt aangesloten.


27.

Hoe reageren de potentiële klanten van de LNG-installaties op deze regeling en op de
tariefberekeningsmethodiek?


Voorafgaand aan de regeling heeft een marktconsultatie plaatsgevonden. Hierin is naar
voren gekomen dat men de bouw van LNG-installaties belangrijk vindt om zowel de
concurrentie als ook de diversificatie op de gasmarkt te vergroten.
De reacties van respondenten hebben een belangrijke bijdrage gevormd voor deze
regeling. Op basis van de reacties is daarom gekozen voor een regeling die enerzijds de
11


aanwezige LNG-capaciteit zo goed mogelijk aan de gehele markt ter beschikking stelt en
anderzijds geen onnodige belemmeringen opwerpt voor het doen van investeringen.


28.

Ervaren potentiële investeerders knelpunten bij hun investeringsbeslissing? Welke
vergunningen zijn er nodig en hoe lang duurt het voordat met de bouw van een installatie
begonnen kan worden? Hoe staat het met de voorgenomen pogingen van de regering om
dergelijke procedures te verkorten, zoals de bedoeling was in het kader van de
interconnectiecapaciteit voor stroom?


Het traject van de ontheffing duurt minimaal 6 maanden, maar kan langer duren als de
aanvraag niet volledig is. Ik heb tot nu toe geen signalen dat deze periode door
investeerders als een knelpunt wordt ervaren.

Voor de bouw van een installatie zijn ook vergunningen nodig op het gebied van
Ruimtelijke Ordening. Per geval heeft dit invloed op de aanlooptijd voordat met de bouw
begonnen kan worden; een uniforme tijdsduur voor deze aanloopperiode kan niet worden
gegeven.

Bij brief van TK 2006-2007,29023 en 30800 XIII, nr 35. over de nieuwe
hoogspanningsverbinding TenneT-RWE heb ik aangegeven dat een concept-
wetsvoorstel voorbereid wordt waarin wordt voorgesteld de rijkscoördinatieregeling
automatisch van toepassing te verklaren op energieprojecten van een bepaalde omvang of
complexiteit. Hierbij moet ook gedacht worden aan grote LNG-installaties. Rond de
zomer ontvangt u dit concept-wetsvoorstel. Het zal hier overigens altijd moeten gaan om
projecten van nationaal belang. Per individueel LNG-initiatief zal worden bekeken of het
gaat om een project van dergelijk belang.


29.

Waarom verschillen de eisen die gesteld worden aan de tarieven (moeten marktconform
zijn) van de eisen die aan de voorwaarden (moeten redelijk zijn) gesteld worden? Is het
waar dat er tot nu toe geen LNG-gasinstallaties zijn, en dat één van de redenen hiervoor
is, dat dergelijke installaties zeer duur zijn? Is het waar dat de mogelijkheid bestaat dat er
geen echte markt zal zijn voor LNG-gasinstallaties, maar meer een monopoloïde situatie?
Wat zou in een dergelijke situatie verstaan moeten worden onder marktconforme
tarieven? Wat wordt er verstaan onder een marktconforme tarieven?


Volgens artikel 13, tweede lid, en artikel 14a, derde lid, Gaswet moeten de voorwaarden
van een LNG-bedrijf redelijk zijn (naast transparant en niet-discriminatoir). Voor de
tariefberekeningsmethode is gekozen om niet het begrip `redelijk' te hanteren, maar het
iets specifiekere begrip `marktconform'. Marktconformiteit is objectiever te toetsen dan
redelijkheid, zonder dat de eis aan de tariefberekeningsmethode onnodig smal wordt. De
betekenis van redelijkheid is vaak afhankelijk van de vraag voor wie (aanbieders, vragers)
iets redelijk moet zijn. Het begrip marktconform kent deze complexiteit niet.


Het is juist dat er op dit moment geen ontvangsthavens voor LNG zijn in Nederland. Eén
van de redenen is dat vóór de marktopening er een wettelijk monopolie was voor de
toenmalige N.V. Nederlandse Gasunie, die effectief vanuit Nederlandse gasvelden
12


afnemers in Nederland beleverde. Voor gas uit verre bronnen dat bijvoorbeeld als LNG
de Nederlandse markt zou kunnen bereiken was er geen ruimte. De prijs van LNG-
ontvangsthavens is, alhoewel die in de ordegrootte honderden miljoenen kosten, gezien
de investeringsbereidheid in het verleden (Japan, Verenigde Staten, Zuid-Europa) geen
belemmering gebleken. De kans dat qua LNG-ontvangsthavens een monopolie ontstaat,
acht ik zeer klein. Aan de zeezijde van LNG-havens is een monopolie zeer
onwaarschijnlijk omdat LNG-schepen eenvoudig naar een andere LNG-haven kunnen
varen, binnen of buiten Europa. En aan de landzijde evenzo omdat gebruikers keuze
hebben om het gas elders te kopen (uit een lokaal gasveld of een importpijpleiding
bijvoorbeeld). Daarom kan er ook sprake zijn van marktconforme tarieven. Onder
marktconforme tarieven wordt verstaan: tarieven die in lijn zijn met de tarieven in de
markt.


30.

Zijn er ook initiatieven te verwachten waarbij Gasunie Transport of GasTerra, beide
gelieerd aan de overheid, investeert in LNG-gasinstallaties? Zo neen, waarom niet? Is het
waar dat monopoloïde infrastructuur het beste ondergebracht kan worden bij de landelijke
beheerder van het hoge gasdruknetwerk, omdat dan betere synergievoordelen behaald
kunnen worden?


Eén van de initiatieven voor het bouwen van een LNG-terminal is dat van Gate terminal
B.V. Gate terminal B.V. is opgericht door Gasunie LNG Holding B.V. en Vopak LNG
Holding B.V. Gasunie LNG Holding B.V. is een volle dochter van de N.V. Nederlandse
Gasunie. Ook Gas Transport Services B.V. (de beheerder van het landelijk
gastransportnet) is een volle dochter van N.V. Nederlandse Gasunie. Echter GTS staat
volledig los van Gate terminal B.V. en investeert niet in een LNG-installatie. Het is GTS
volgens de Gaswet en Gasrichtlijn slechts toegestaan te investeren in een lng-installatie
indien dit noodzakelijk is als ondersteunende dienst voor het transport.
Er zijn mij geen initiatieven bekend waarbij Gasterra zal investeren in een LNG-
installatie. Zoals aangegeven bij vraag 29 is er qua LNG-ontvangsthavens geen sprake
van een monopolie. Ik zie dan ook geen reden dat dergelijke installaties het beste
ondergebracht zouden kunnen worden bij de beheerder van het landelijke gasnet.
Overigens is, zoals eerder opgemerkt, het onderbrengen van een LNG-installatie bij de
beheerder van het landelijk gastransportnet volgens de Gaswet en de Gasrichtlijn niet
zonder meer toegestaan.


31.

Waarom worden de regels voor de tarieven en voorwaarden, waaronder de verdeling van
schaarse capaciteit, zo vaag omschreven in de ontwerpregeling? Waarom is het advies
van de NMa niet opgevolgd om het één en ander veel specifieker uit te werken? Waarom
wordt er niet meer rechtszekerheid geboden aan toekomstige gebruikers? Zijn de
uiteindelijke tarieven en voorwaarden ook nog onderworpen aan een vorm van
parlementaire controle?


De regeling voor tarieven en voorwaarden regelt niet meer dan noodzakelijk is en legt
alleen de randvoorwaarden vast. Hierbij is het de taak van de NMa om te toetsen of aan
13


deze randvoorwaarden wordt voldaan. Er is om een aantal redenen voor gekozen om
slechts de randvoorwaarden vast te leggen en de regeling niet specifieker uit te werken.
Zo opteren alle mogelijke LNG-initatiefnemers in Nederland voor ontheffing van de
regulering (artikel 18h van de Gaswet) om hun financieringsrisico's te minimaliseren. Dit
betekent dat de voorliggende regeling dus vooral zal gelden voor bestaande installaties
waarvan de ontheffingsperiode is afgelopen. Naar verwachting zal dit niet voor 2020 zijn.
Ik ben van mening dat bij een dergelijke tijdshorizon een flexibele regeling past die de
concrete invulling van de voorwaarden en tariefberekeningsmethodiek aan de LNG-
bedrijven overlaat.

Daarnaast ben ik van mening dat de rechtszekerheid van toekomstige gebruikers middels
voorliggende regeling voldoende is geborgd. Zo moet een LNG-bedrijf vooraf zijn
berekeningsmethode van de tarieven en voorwaarden voor de toegang tot zijn installatie
vaststellen en ter goedkeuring aan de NMa zenden. De Raad zal vervolgens toetsen of
deze berekeningsmethodiek van de tarieven en de voorwaarden redelijk dan wel
marktconform, transparant en niet discriminerend zijn. Het LNG-bedrijf moet vervolgens
de goedgekeurde berekeningsmethodiek van de tarieven en voorwaarden, voorafgaand
aan de inwerkingtreding hiervan, publiceren. De uiteindelijke tarieven en voorwaarden
zijn niet onderworpen aan een vorm van parlementaire controle.


32.

Hoe hoog zal de in artikel 12 bedoelde vergoeding voor verkoopwerkzaamheden zijn? Is
het mogelijk dat doorverkoop van gecontracteerde capaciteit die niet gebruikt wordt,
rendabel zal blijken te zijn? Welk risico is er dat er bedrijven actief zullen worden die
slechts capaciteit reserveren, en daarna handelen in de door henzelf gecreëerde schaarste?
Welke mogelijkheden krijgt Dte/NMa om dit tegen te gaan?


De vergoeding voor verkoopwerkzaamheden is onderdeel van de voorwaarden die de
LNG-beheerder hanteert en moet dus (artikel 13, tweede lid) redelijk zijn.
Doorverkoop kan op 2 manieren: bilateraal of via de LNG-beheerder. Het is aan de LNG-
beheerder om een doorverkoopvergoeding voor te leggen aan NMa, die deze vergoeding
al dan niet goedkeurt.


Het risico dat bedrijven capaciteit hamsteren, is alleen aanwezig als zij daarop meer
kunnen verdienen dan het hamsteren zelf kost. Dit is alleen het geval als een contractant
in staat is de marktprijs voor gas te manipuleren, en dus misbruik te maken van een
economische machtspositie. En dit wordt sowieso tegengegaan door de NMa op basis van
de Mededingingswet. Extra bevoegdheden in het kader van deze MR zijn dus niet nodig
en zouden overigens ineffectief zijn. Marktprijsmanipulatie gaat over de gasmarkt in z'n
geheel, niet de deelmarkt LNG.


33.

In welke mate kan de aanvoer van gas met LNG-schepen qua kosten concurreren met de
aanvoer van gas via pijpleidingen? Welke vorm van vervoer is kostenefficiënter? Zal de
aanvoer van gas met LNG-schepen naar verwachting van de regering, een grote vlucht
nemen?


14


Pijpleidingen zijn over het algemeen concurrerend op korte afstanden. LNG is
concurrerend bij een afstand van minimaal 6500 km. Naarmate de afstand groter wordt is
LNG meer concurrerend. De regering kan niet inschatten of de aanvoer werkelijk een
grote vlucht gaat nemen, maar gebaseerd op de aanvragen voor ontheffingen om te
investeren in LNG installaties wordt wel een groei in LNG import verwacht.


34.

Wat is de stand van zaken met betrekking tot de speciale LNG-hervergassingsschepen,
waarmee de Belgische gastankrederij Exmar het aardgas dat zij in vloeibare vorm
aanvoert, rechtstreeks in het Belgische gasnet pompen? Is het waar dat dit bedrijf
daarvoor lospunten wil bouwen voor de kust van Zeebrugge en op de Schelde vlakbij de
Zandvlietsluis? Zijn voor de Nederlandse kust dergelijke LNG-hervergassingsschepen
met bijbehorende lospunten denkbaar? Welke vergunningen zouden daarvoor nodig zijn?


Diverse media melden dat Exmar plannen heeft om in Belgie LNG
hervergassingsschepen te gaan gebruiken. Exmar gaat vergunningen aanvragen voor een
lospunt tussen de Thornton-bank en de kust van Zeebrugge en voor een losterminal ten
noorden van de Antwerpse Zandvlietsluis, vlak onder de Nederlandse grens. Deze
aanvraag van vergunningen in België zou nog in 2007 plaatsvinden, aldus de media


In Nederland wordt in de media melding gemaakt dat het bedrijf Taqa plannen heeft om
offshore LNG te hervergassen, offshore hervergassing in Nederland is dus denkbaar.
Afhankelijk van exacte locatie en omvang van het project, zijn onder andere de Gaswet,
de Mijnbouwwet, de Wet Beheer Rijkswaterstaatwerken, de Wet Milieubeheer en de
Natuurbeschermingswet van toepassing.


35.

Zal de installatie die Taqa van plan is aan te leggen ten Noorden van de Maasvlakte onder
deze regeling vallen? Wanneer zal deze gasopslaginstallatie operationeel zijn? Kunnen
andere kleine velden op zee en op land ook gebruikt worden voor gasopslag? Welke
hindernissen zouden daarvoor overwonnen moeten worden?


De installatie waar Taqa plannen voor zou hebben ligt buiten de territoriale wateren en
valt om deze reden niet onder de betreffende regeling. Of en wanneer deze installatie
operationeel wordt is niet bekend.


Andere kleine velden op zee en land kunnen worden gebruikt voor gasopslag, maar
moeten daarvoor wel technisch geschikt zijn. Alvorens met opslagactiviteiten te kunnen
starten moet eerst een opslagvergunning worden aangevraagd waarvoor de Mijnbouwwet
regels stelt.


36.

Kan de regering ingaan op de berichtgeving op de voorpagina van het Financieel Dagblad
van 26 februari 2007, waarin gesteld wordt dat de overheid voor 30 miljard euro aan
gasbaten dreigt mis te lopen? Kan de regering nader ingaan op de stelling van GasTerra
15


dat 150 miljard m3 onder de grond zou blijven als gevolg van een tekortschietend kleine
veldenbeleid? Waarom schiet het kleine veldenbeleid tekort?


Zoals ik heb aangegeven bij de beantwoording van de kamervragen van dhr. Hessels op
28 maart jl. is er volgens berekeningen van TNO (Jaarboek Olie en Gas 2006) nog 88 mrd
m3 aan niet ontwikkelde reserves aardgas (aangetoonde maar nog niet in productie
gebrachte voorraden) aanwezig op het Nederlandse deel van het Continentaal Plat.
Daarnaast zijn er in dit gebied (offshore) nog aardgasvoorraden die op basis van
seismische gegevens worden verwacht maar nog niet zijn aangetoond. Dit zijn de
zogenaamde futures en deze hebben een omvang van 120-290 mrd m3.


In beginsel mag worden verwacht dat alle economisch winbare reserves door
mijnbouwmaatschappijen in productie worden gebracht en dat economisch aantrekkelijke
futures worden aangeboord. Of de aanwezige gasvoorraden en futures ook daadwerkelijk
worden gewonnen hangt af van diverse factoren, zoals het investeringsklimaat voor
mijnbouwmaatschappijen - waar het kleine veldenbeleid een onderdeel van vormt -, de
technische en economische winbaarheid, de geschatte opbrengsten ten opzichte van
andere velden wereldwijd, de gasprijs, de beschikbare kapitaalgoederen etc.


Sinds de jaren 70 geven we in Nederland voorrang aan de opsporing en winning van
kleine gasvelden (wat wil zeggen: alle andere gasvelden dan het grote Groningenveld)
door diverse beleidsmaatregelen. Inmiddels hebben we op het Continentaal Plat te maken
met een situatie waarin de meeste velden gevonden zijn en de gaswinning binnen 15-20
jaar waarschijnlijk grotendeels is gestopt. Additionele beleidsmaatregelen kunnen
bijdragen aan een hoger activiteitenniveau.


Het Ministerie van Economische Zaken heeft sinds 2003 verschillende niet-financiële
maatregelen genomen om het investeringsklimaat te verbeteren. Dit betreft onder andere
verbetering van de digitale informatievoorziening, overleg met maatschappijen om het
activiteitenniveau binnen bestaande vergunningsgebieden te verhogen dan wel
vergunningen te verkopen of terug te geven en het aantrekken van nieuwe maatschappijen
om in Nederland te investeren in opsporing en winning. De laatste tijd is de dynamiek en
het activiteitenniveau van de mijnbouwmaatschappijen toegenomen. Ik ben thans aan het
onderzoeken of het noodzakelijk en mogelijk is om andere maatregelen, waaronder
financiële, nodig en mogelijk zijn om het investeringsklimaat te verbeteren.


37.

Wat is de rol van EBN bij het kennelijk tekortschietende kleine veldenbeleid? Is het
denkbaar dat EBN voor een hoger percentage participeert in gaswinningprojecten?
Waarom kan GasTerra niet zelf deelnemen in de gaswinningprojecten?


In het belang van een doelmatige opsporing en winning, een planmatig beheer en een
optimale afzet van koolwaterstoffen, neemt EBN namens de Staat voor 40% - volledig
risicodragend - deel in de opsporing en winning van aardgas. De inbreng van EBN is
gericht op ondersteuning van een goede uitvoering van het kleineveldenbeleid.


16


Op zich is het mogelijk in de Mijnbouwwet te bepalen dat EBN voor meer dan 40%
deelneemt in opsporings- en winningsactiviteiten. Dat heeft echter geen invloed op de
economische rentabiliteit van een veld en de verwachting is niet dat dit bij
mijnbouwondernemingen zal leiden tot meer mijnbouwactiviteiten. Een hoger
deelnemingspercentage in de winning betekent immers dat ook een groter deel van de
winst die met die activiteiten wordt behaald aan EBN (en uiteindelijk aan de staat als enig
aandeelhouder) toevalt. Ook bij een hoger deelnemingspercentage voor EBN in de
winning zal het initiatief en de beslissing om te investeren in de exploratie en exploitatie
van een klein veld afhankelijk zijn van de bedrijfseconomische afweging van de
desbetreffende mijnbouwonderneming.

GasTerra neemt niet deel in de gaswinning omdat GasTerra een handelsonderneming is
die uitsluitend gas in- en verkoopt.


38.

Kan de regering overwegen om de fiscale voordelen, die in 2003 zijn afgeschaft, weer
opnieuw in te voeren? Zo neen, waarom niet? Wat zouden de budgettaire gevolgen
hiervan zijn? Hoe hoog is in Nederland de `government take'? Hoe verhoudt deze zich tot
de `government take' in andere landen? Klopt het dat Nederland een voorbeeldfunctie
vervult met zijn gasgebouw voor landen als Bolivia? Hoe kan de regering nog meer
helpen bij het creëren van een begrotingstechnisch mijnbouwklimaat?


Met betrekking tot heroverweging van het invoeren van de in 2003 afgeschafte fiscale
voordelen verwijs ik naar het antwoord op vraag 4 van het lid Hessels betreffende de
winning van gas in kleine velden (II, Aanhangsel van de Handelingen, 2006/2007, 1099).
Hierbij is tevens aangegeven dat voor de zomer nader bericht zal worden over eventuele
maatregelen.


Het afdrachtentarief voor gasproducenten in Nederland bedraagt voor de kleine velden
ongeveer 50%. Dit tarief is vergelijkbaar met het tarief in het Verenigd Koninkrijk, de
belangrijkste `concurrent' van Nederland op het gebied van gaswinning. Daarnaast neemt
in Nederland EBN volledig risicodragend deel voor 40% in de opsporing en winning van
gas. Hierdoor kan het aandeel van de Staat in de winst van kleine velden oplopen naar
ongeveer 70%. Voor het Groningenveld is het aandeel in de winst hoger, waarbij het
marginale tarief 95% bedraagt. Volgens een onderzoek van Wood McKenzie uit 2005
lopen de afdrachten voor gasproducenten wereldwijd uiteen van ca. 25% in Ierland tot
rond de 100% in landen als Nigeria en Turkmenistan. Belangrijke elementen die bij de
omvang van de afdrachten uit een dergelijke vergelijking moeten worden afgewogen zijn
o.a. de omvang van de velden ­ grotere velden staan doorgaans een hogere government
take toe -, de fase waarin de gaswinning zich in een bepaald gebied bevindt en het beleid
ten aanzien van het omgaan met bodemschatten.


De Boliviaanse autoriteiten zijn net als diverse andere overheden geïnteresseerd op welke
(publiek/private) wijze het Nederlandse gasgebouw is vormgegeven en hierover is nadere
informatie verstrekt.


17


39.

Zullen de dalende gasprijzen zich doorzetten in dalende consumentenprijzen? Hoe gaan
de regering en DTe daarop toezien? Wat zal er gebeuren als blijkt dat de energiebedrijven
de lagere gasprijs niet doorgeven aan de consument, maar bijvoorbeeld opzij zetten om
een internationaliseringstrategie te kunnen financieren? Kan de regering dan ingrijpen
door middel van het stellen van een maximumleveringstarief, analoog aan artikel 95b van
de Elektriciteitswet? Zo neen, waarom niet?


Fluctuaties in de gasprijzen op de groothandelsmarkt zetten zich in de regel door naar de
consumentenmarkt. De NMa ziet hierop toe, onder andere met behulp van artikel 95b van
de Elektriciteitswet 1998. Dit artikel biedt de mogelijkheid tot ingrijpen als het verschil
tussen de prijzen aan kleinverbruikers en de prijzen op de groothandelsmarkt onredelijk
is.


40.

Is het voor de transparantie c.q. vergelijkbaarheid niet beter is om voor alle toekomstige
LNG-installaties in Nederland eenzelfde berekeningsgrondslag voor tarieven en
capaciteitstoedeling voor te schrijven, zeker nu ook de NMa pleit voor een verdere
uitwerking van de regeling?


Zoals aangegeven bij vraag 10,14 en 31, is om een aantal redenen ervoor gekozen om
slechts de randvoorwaarden vast te leggen en de regeling niet specifieker uit te werken.
Dit hoeft mijns inziens de transparantie c.q. de vergelijkbaarheid niet in de weg te staan.
Immers, de NMa zal toetsen of de berekeningsmethodiek van de tarieven en de
voorwaarden redelijk, transparant en niet discriminerend zijn. En het LNG-bedrijf moet
vervolgens de goedgekeurde berekeningsmethodiek van de tarieven en voorwaarden,
voorafgaand aan de inwerkingtreding hiervan, publiceren.


41.

Impliceert de formulering in artikel 3 dat ook een andere grondslag mogelijk is? Zo ja,
waarom wordt dit toegestaan en worden de criteria op basis waarvan de NMa de
berekeningsmethodiek toetst op geen enkele wijze ingekaderd?Wat wordt in de context
van dit artikel verstaan onder een "marktconform rendement"?


Een andere grondslag om marktconformiteit te bereiken is mogelijk, van tevoren valt niet
uitputtend op te noemen welke marktconforme methodieken in de toekomst zullen
ontstaan.

Meer inkadering van het begrip marktconformiteit is mogelijk, om de invullingsruimte
door NMa te beperken. Het proberen te verminderen van die invullingsruimte betekent
echter dat in voorliggende regeling de focus verschuift. Het bevorderen van de non-
discriminatoire toegang voor gebruikers van een LNG-installatie met niet meer regels dan
nodig wordt dan verstoord door de wens tot minimaliseren van de toezichtsonzekerheid
voor LNG-bedrijven. Deze focusverschuiving beperkt de flexibiliteit voor gebruikers van
LNG-installaties en LNG-bedrijven zonder dat de non-discriminatoire toegang beter
wordt gediend. Dit acht ik minder gewenst.

18


Onder een marktconform rendement in de context van artikel 3 wordt verstaan een
gebruikelijk rendement bij investeringen die qua omvang en looptijd vergelijkbaar zijn
met investeringen in een LNG-ontvangsthaven.


42.

Zou de regeling, zoals vermeld in artikel 10, er niet in moeten voorzien dat in de situatie
van schaarste de geclaimde capaciteit ten behoeve van publieke diensten voorrang krijgt
boven andere claims?


De regeling beperkt zich tot de toegang tot de capaciteit van de terminal. Indien in deze
regeling over schaarste wordt gesproken, gaat het dus om schaarste in de terminal en niet
om schaarste op de gasmarkt in het algemeen. Voorliggende regeling beoogt er zorg voor
te dragen dat alle vragers van capaciteit aan het LNG-bedrijf gelijke toegang hebben tot
die capaciteit. Voor die situaties waarin de vraag naar capaciteit in de terminal groter is
dan het aanbod, noemt artikel 10 van de regeling enkele mogelijke verdelingsmethodes.
Op grond van artikel 9 van de regeling moet de verdeling in ieder geval transparant,
redelijk en non-discriminatoir zijn. Voor welke afnemers (bijvoorbeeld publieke diensten)
het gas uit de terminal uiteindelijk bestemd is, mag daarbij helemaal geen rol spelen
(artikel 6 van de regeling). Ik acht het dan ook mogelijk noch noodzakelijk om op te
nemen dat geclaimde capaciteit ten behoeve van publieke diensten voorrang krijgt boven
andere claims.


43.

Op welke wijze kan de vergunningverlening voor de bouw van LNG-installaties worden
bespoedigd? Kan een LNG-installatie in het kader van de op de Wet ruimtelijke ordening
gebaseerde rijkscoördinatieregeling worden aangemerkt als een project van nationaal
belang? Zo ja, in welke gevallen?


Voor de bouw van een LNG-installatie zijn vergunningen nodig op het gebied van
Ruimtelijke Ordening. Deze vergunningsprocedure kan bijvoorbeeld worden bespoedigd
door het toepassen van de zogenaamde Rijkscoördinatieregeling uit het concept-voorstel
voor de nieuwe Wet ruimtelijke ordening (in de huidige Wet Ruimtelijke Ordening, de
rijksprojectenprocedure genoemd). In het concept-wetsvoorstel (zie antwoord vraag 28)
wordt bepaald dat LNG-installaties met een capaciteit van ten minste vier miljard
kubieke meter onder de rijkscoördinatieregeling kunnen worden gebracht. Met deze
capaciteit kan circa 10 procent van het totale nationale gasverbruik opgevangen worden.
Dit is een aanzienlijke hoeveelheid.


44.

LNG-installaties die beschikken over opslagfaciliteiten kunnen op grond van de Gaswet
in bepaalde gevallen worden aangemerkt als `opslaginstallaties' en vallen daarmee onder
het regime van onderhandelde toegang. Wanneer moet een LNG-installatie worden
beschouwd als een gasopslaginstallatie?


Zoals ook bij de beantwoording van de derde vraag is aangegeven, valt de LNG-
installatie onder het gereguleerde regime voor LNG (behoudens een ontheffing) voor
19


zover binnen een LNG-installatie opslag plaatsvindt die slechts tijdelijk is en die nodig is
voor het proces van hervergassing en de daaropvolgende levering aan het
transportsysteem. Voor zover er nog meer opslag plaatsvindt in deze LNG-installatie, valt
de installatie voor dat deel onder het gasopslagregime. Indien het gasopslagbedrijf een
economische machtspositie heeft, betekent dit dat voor opslag een regime van
onderhandelde toegang geldt, met dien verstande dat de NMa bij geschillen het laatste
woord heeft. Het is dus mogelijk dat op één installatie twee verschillende
toegangsregimes van toepassing zijn.


45.

In hoeverre heeft een gasnetbeheerder de wettelijke verplichting mee te werken aan
aansluiting van een LNG-installatie op het door hem beheerde gasnet? Welke waarborgen
heeft de beheerder van de LNG-installatie tot toegang tot het gasnet?


Een gasnetbeheerder heeft geen wettelijke verplichting om een LNG-installatie aan te
sluiten op zijn net. Anders dan bij elektriciteit wordt gas niet als universele dienst
aangemerkt, waar iedereen gebruik van moet kunnen maken. Een gasnetbeheerder moet
een weigering tot aansluiting echter wel schriftelijk met redenen omkleden, bovendien
zijn geldige redenen sterk gelimiteerd door de Gaswet. Indien een LNG-bedrijf aan alle
voorwaarden voor aansluiting voldoet, zal een gasnetbeheerder niet snel weigeren de
LNG-installatie aan te sluiten. De voorwaarden voor aansluiting die de gasnetbeheerder
hanteert, zijn door de gezamenlijke gasnetbeheerders opgesteld en vervolgens door de
NMa vastgesteld.

In het kader van de LNG-initiatieven van Gate, 4Gas en Eemshaven heeft de landelijk
netbeheerder mij laten weten dat voor aansluiting van deze LNG-installaties
investeringen nodig zijn in het landelijk transportsysteem en dat deze naar verwachting
gerealiseerd worden voor de in gebruikname van de installaties. Het ziet er dus naar uit
dat deze LNG-installaties tot het landelijke gasnet zullen worden toegelaten.


46.

Is het toegestaan dat afnemers lange termijn contracten met de beheerder van de LNG-
installatie sluiten? Aan welke (mededingingsrechtelijke) voorwaarden dienen deze lange
termijn overeenkomsten te voldoen?


Het is binnen artikel 13 en de MR toegestaan lange-termijn contracten te sluiten, met
inachtneming van de Mededingingswet, de Gaswet en de ministeriële regeling, dus met
redelijke, transparante en non-discriminatoire voorwaarden. Echter, onder het
gereguleerde regime zal de NMa jaarlijks de tarieven en voorwaarden goed- of afkeuren.
De onzekerheid die deze jaarlijkse procedure oplevert kan alleen worden weggenomen
middels een ontheffing zoals bedoeld in artikel 18h Gaswet.


47.

Hoe wordt voorkomen dat capaciteit van LNG-installaties kan worden gereserveerd door
partijen met een dominante machtspositie op de gasmarkt? Welke waarborgen bevat de
ontwerpregeling ten aanzien van dit punt?


20


Voorliggende regeling bevordert non-discriminatoire toegang, zonder daarbij onderscheid
te maken tussen partijen met of zonder een economische machtspositie. Misbruik van een
dergelijke positie wordt tegengegaan door onder andere de Mededingingswet.


48.

De Minister van Economische Zaken geeft in zijn brief van 23 januari 2007 aan dat de
ontwerp-regeling geen betrekking heeft op de verlening van ontheffingen op grond van
artikel 18h Gaswet voor LNG-installaties. Kan worden verduidelijkt hoe de
ontwerpregeling en de verlening van ontheffingen zich, gelet op de daaraan ten grondslag
liggende doelstellingen, tot elkaar verhouden?


Op grond van artikel 13 van de Gaswet moeten LNG-bedrijven jaarlijks hun
tariefberekeningsmethodiek en voorwaarden voor toegang tot hun installaties ter
goedkeuring aan de NMa voorleggen. Het primaire doel van artikel 13 en onderhavige
regeling is het bevorderen van toegang tot LNG-installaties.Voorliggende regeling stelt
nadere regels aan deze door de NMa goed te keuren tariefberekeningsmethodiek en
voorwaarden.

Artikel 18h biedt een mogelijkheid tot ontheffing van o.a. artikel 13, en daarmee ook van
voorliggende regeling. Artikel 18h heeft als doel om te zorgen dat investeringen doorgang
vinden die de publieke belangen voorzieningszekerheid en efficiëntie (middels
concurrentie) versterken, als artikel 13 een belemmering blijkt voor dergelijke
investeringen.


49.

Op welke wijze wordt uitvoering gegeven aan de motie op stuk nr. 11 (kamerstukken
30430)? Welk beleid voert de regering ten aanzien van het verlenen van ontheffingen
voor LNG-installaties? Onder welke voorwaarden worden ontheffingen verleend? Hoe
wordt misbruik van dominante marktposities voorkomen?


Aanvragen tot ontheffingen worden zo spoedig mogelijk behandeld. Daarbij wordt
uiteraard gekeken naar de criteria van artikel 18h (zoals versterking van de
leveringszekerheid en mededinging). Ontheffingsverlening is overigens niet exclusief een
nationale aangelegenheid, het ontheffingsbesluit moet ook worden voorgelegd aan de
Europese Commissie. Een ontheffing wordt alleen verleend als deze de mededinging
versterkt, daarnaast geldt het verbod op misbruik van dominante machtsposities op grond
van de Mededingingswet.


50.

Wat is de achterliggende reden voor het opnemen van artikel 6?


Artikel 6 is opgenomen in voorliggende regeling om zeker te stellen dat een LNG-
beheerder geen sturing uitoefent op de route van het gas richting afnemers die het gas
uiteindelijk willen verbruiken. Dergelijke bestemmingsclauses zouden de gelijke toegang
tot de LNG-installatie en daarmee de concurrentie belemmeren. Onderscheid op basis van
land van bestemming of herkomst is overigens ook in strijd met het Europese recht.


21


51.

Volgens de toelichting kunnen LNG-bedrijven er altijd nog voor kiezen een andere
verdelingsmethodiek te kiezen, indien er in praktijk knelpunten zijn bij een pro rata
verdeling van capaciteit. Is dit niet te vrijblijvend? Creëert dit niet alsnog onduidelijkheid
en dus onzekerheid voor marktpartijen?


In theorie kan de pro rata verdeling een goede verdelingsmethode zijn. Of deze methode
over vele jaren in de praktijk ook bruikbaar zal zijn, valt niet te voorzien. De regeling laat
voor LNG-bedrijven voldoende ruimte om voor een andere verdelingsmethode te kiezen.
De methode van verdeling moet in ieder geval transparant, redelijk en non-discriminatoir
zijn. Andere mogelijkheden zijn in ieder geval de verdeling naar volgorde van aanvragen
of loting. Het LNG-bedrijf zal de verdelingsmethode vooraf bekendmaken, zodat er van
onduidelijkheid of onzekerheid bij de afnemers geen sprake zal zijn.


52.

Waarom spreekt artikel 11 over het `kunnen' toestaan van doorverkoop van
gecontracteerde capaciteit? Welk belang heeft de beheerder van de LNG-installatie bij het
eventueel verbieden van doorverkoop van gecontracteerde capaciteit? Kan een door een
LNG-beheerder opgelegd verbod tot doorverkoop van gecontracteerde capaciteit niet
bijdragen aan het versterken van partijen met een dominante positie op de gasmarkt?
Welke bezwaren bestaan er tegen de mogelijkheid van een wettelijk recht van
contractanten op doorverkoop van capaciteit?


Voorliggende regeling dient primair om de non-discriminatoire toegang tot LNG-
installaties te bevorderen. In dat kader moet het voor (potentiële) gebruikers duidelijk zijn
of zij de gecontracteerde capaciteit kunnen doorverkopen. Het verplicht opnemen van een
doorverkooprecht in genoemde voorwaarden bevordert mijn inziens niet de toegang tot
LNG-installaties. Daarom is deze verplichting niet opgenomen. Overigens zou genoemde
verplichting extra administratieve lasten voor LNG-bedrijven betekenen, het LNG-bedrijf
moet immers voor alle hervergassingscapaciteit bijhouden wiens LNG-schepen
uiteindelijk verwacht worden.

Het tegengaan van misbruik van een economische machtspositie is niet aan de orde in
artikel 13 en daarmee niet in voorliggende regeling. Een verbod op misbruik van een
economische machtspositie geldt op grond van de Mededingingswet.


53.

Is de in artikel 12 lid 2 opgenomen termijn van twee werkdagen in de praktijk werkbaar?
Laat deze termijn voldoende ruimte voor marktpartijen de aangeboden capaciteit nog te
gebruiken? Wordt met deze regeling een optimale benutting van capaciteit verzekerd?


De termijn van twee werkdagen is de termijn waarop de LNG-beheerder, nadat een
contractant (tenminste vier weken vóór afname) heeft aangegeven capaciteit op de
secundaire markt te willen verkopen via de LNG-beheerder, de capaciteit te koop moet
aanbieden. Het is van belang dat deze termijn kort is, omdat de inkoper op de secundaire
22


markt nog tijd moet hebben om LNG naar de terminal te krijgen. De NMa adviseerde een
nog kortere termijn (24 uur), maar omwille van de haalbaarheid voor de LNG-beheerder
is twee dagen gehanteerd.


Een contractant moet minstens 4 weken van tevoren aangeven aan de LNG-beheerder dat
hij capaciteit via de LNG-beheerder wil verkopen op de secundaire markt. In het meest
nadelige geval, als deze wens tot verkoop vlak voor een weekend wordt aangeven, blijven
nog 24 dagen (28 minus 2 werkdagen minus een weekend) over tussen het moment dat
inkopers op de secundaire markt een aanbod te zien krijgen en de geplande datum voor
hervergassing in de LNG terminal.


Deze zogenaamde `use-it-or-loose-it' regeling stimuleert optimale benutting van
hervergassingscapaciteit.


(w.g.) Maria J.A. van der Hoeven


23



---- --