De Voorzitter van de Tweede Kamer Postbus 90801
der Staten-Generaal 2509 LV Den Haag
Anna van Hannoverstraat 4
Binnenhof 1 A Telefoon (070) 333 44 44
2513 AA S GRAVENHAGE Fax (070) 333 40 33
www.szw.nl
2513AA22XA
Ons kenmerk AV/IR/2007/7146
Datum 31 mei 2007
Onderwerp Reactie eindrapportage VCE
Bij brief van 6 februari 2007 (Kamerstukken II 2006-2007, 30 420, nr. 33) heeft mijn
voorganger u de eindrapportage van de Visitatiecommissie Emancipatie (VCE) over het beleid
inzake emancipatie en gender mainstreaming (het duurzaam verankeren van emancipatie in het
beleid) bij het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) aangeboden. Daarin
is toegezegd dat een nieuw kabinet een inhoudelijke reactie op het eindrapport geeft.
De VCE is op verzoek van het kabinet op 1 juli 2004 door Minister De Geus als coördinerend
minister voor het emancipatiebeleid ingesteld om in de periode tot 2007 de voortgang van
emancipatie en gender mainstreaming bij de Rijksoverheid te volgen, te beoordelen en te
stimuleren. De VCE heeft het visitatieproces afgerond met een eindrapportage voor ieder
ministerie afzonderlijk en een overkoepelende eindrapportage.
Met de eindrapportage geeft de VCE haar beeld van de stand van zaken ten aanzien van het
emancipatiebeleid en gender mainstreaming bij het Ministerie van SZW. In deze brief geef ik
mijn reactie op de eindrapportage. De kabinetsreactie op de overkoepelende tussenrapportage
wordt u separaat toegezonden door de coördinerend bewindspersoon voor emancipatie.
Gender mainstreaming bij SZW
Het doet mij deugd dat de VCE aangeeft dat het visitatieproces bij SZW en in het bijzonder de
contacten met het departement gedurende de gehele visitatie goed zijn verlopen. In de
tussenrapportage (Kamerstukken II 2005-2006, 30 420, nr. 11) heeft de VCE geconcludeerd
dat een aanzet is gemaakt tot de integratie van genderaspecten in de beleidsontwikkeling van
SZW, maar dat naar de indruk van de VCE het proces van gender mainstreaming stagneert en
de in gang gezette aanpak niet systematisch in het beleid wordt voortgezet. In de
eindrapportage handhaaft de VCE deze conclusie. Ik deel deze conclusie niet.
De VCE adviseert meer continuïteit in het departementale emancipatiebeleid aan te brengen en
bij alle SZW onderwerpen systematisch rekening te houden met genderaspecten van het
beleid. Nieuw beleid en nieuwe wet- en regelgeving zouden nagekeken moeten worden op het
effect op de arbeidsparticipatie en de inkomenspositie van vrouwen en allochtone vrouwen in
Ons kenmerk AV/IR/2007/7146
het bijzonder. Omdat de maatschappij niet genderneutraal is, bijvoorbeeld de organisatie van
de arbeidsmarkt en de verdeling van de zorgtaken, pakken volgens de VCE theoretisch
genderneutrale regels in de praktijk nadelig uit voor vrouwen.
SZW neemt emancipatie effecten en gender mainstreaming van voorgenomen beleid evenwel
nadrukkelijk mee in de beleidsvoorbereiding. Zo is bijvoorbeeld bij de arboconvenanten en de
levensloopregeling expliciet rekening gehouden met gender mainstreaming en emancipatie
effecten van het beleid. Verder is eind 2006 de SZW-toets vernieuwd. Deze toets bevat een
stappenplan die het beleidsproces in kaart brengt en aandacht besteedt aan alle aspecten van
het beleids- en regelgevingsproces. In de vernieuwde toets is het onderdeel gender, als thema
waaraan aandacht dient te worden besteed in het beleidsproces, geëxpliciteerd. Naast
emancipatie effecten en gender mainstreaming komen bij beleid ook andere aspecten aan de
orde waarmee het departement bij de keuze rekening dient te houden. Getracht wordt om een
goede balans te vinden tussen al deze verschillende dimensies. Ik ben van mening dat het
beleid van het departement de afgelopen jaren daar ook duidelijk blijk van geeft.
Reactie op tussenrapportage
Zowel de tussenrapportage, als de eindrapportage omvatten zij het in iets andere
bewoordingen dezelfde kritiek op het beleid van SZW. Ik verwijs onder meer naar het advies
van de VCE om meer maatwerk bij de Wet Werk en Inkomen naar Arbeidsvermogen (WIA,
p. 9 van de tussenrapportage en p. 6 e.v. van de eindrapportage) en de Individuele Re-
integratie Overeenkomst (IRO, p. 9 van de tussenrapportage en p. 7 van de eindrapportage) te
leveren. Bij de WIA speelt gender een rol bij het activeren van vrouwen naar de arbeidsmarkt.
Volgens de VCE wordt bij het bepalen van arbeidsongeschiktheid bij de arbeidsduur
onvoldoende rekening gehouden met de belasting die voor meer vrouwen dan mannen
voortvloeit uit hun verantwoordelijkheid voor de zorgtaken. Bij de IRO beveelt de commissie
aan om meer maatwerk te leveren, bijvoorbeeld bij de mogelijkheid om in deeltijd te
integreren en het wegnemen van beperkingen bij kredietfaciliteiten van startende ondernemers.
Naar aanleiding van de tussenrapportage is de VCE uitgenodigd concrete voorbeelden te
noemen die de stelling van de VCE nader kunnen onderbouwen. Deze zijn ook in de
eindrapportage niet opgenomen. Derhalve ben ik van mening dat het eerdere commentaar nog
steeds relevant is.
Reactie op eindrapportage
Destijds heeft mijn voorganger aangegeven dat bij de WIA het financiële risico van
arbeidsongeschiktheid wordt verzekerd, ongeacht de omvang van de verzekerde arbeid. De
criteria voor het bepalen van arbeidsongeschiktheid zijn neutraal en maken geen onderscheid
naar geslacht. In ieder geval wordt individueel bezien wat de beperkingen zijn voor ziekte en
welk loon nog verdiend kan worden met andere mogelijkheden.
---
Ons kenmerk AV/IR/2007/7146
De IRO is geen instrument gericht op de combinatie van arbeid en zorg en is daar evenmin
voor bedoeld. De IRO biedt de mogelijkheid om re-integratie geheel of gedeeltelijk
individueel vorm te geven. Daarbij kan dat traject aansluiten op eventuele zorgtaken.
Vergoeding van kinderopvang en deeltijd integratie zijn daar bij mogelijk.
In de eindrapportage stelt de VCE dat de levensloopregeling bij uitstek het tegenovergestelde
is geworden van genderbeleid. Ik deel deze visie in zijn geheel niet. Het levensloopbeleid is
bedoeld om de combinatie van arbeid, zorg, scholing en vrije tijd beter te regelen. De
levensloopregeling kan worden gebruikt voor elke vorm van onbetaald verlof, zoals
langdurend zorgverlof, sabbatical, ouderschapsverlof, educatief verlof, overig onbetaald verlof
en verlof voorafgaand aan het pensioen. Met de levensloopregeling kan iedere werknemer die
in Nederland werkzaam is een deel van het brutosalaris sparen om in de toekomst een periode
van onbetaald verlof te financieren. Voor werknemers die op 31 december 2005 51 jaar of
ouder, maar nog geen 56 jaar waren, geldt een overgangsregeling. Zij mogen in een kortere
periode het maximale bedrag (210% van het laatstverdiende brutoloon) sparen. Daarmee kan
maximaal drie jaar verlof gefinancierd worden tegen 70% van het laatstverdiende loon. Het is
een eigen keuze van werknemers hoe zij gebruik maken van de levensloopregeling. Een
`verdunning van de beschikbare financiële middelen', zoals de VCE in de eindrapportage
oordeelt, is dan ook niet aan de orde.
Tevens wordt in de eindrapportage ingegaan op pensioenen. Volgens de VCE bestaat in het
pensioenbeleid te weinig aandacht voor de (totale) pensioenpositie van vrouwen. Vooral
vrouwen zijn (meer dan mannen) uitsluitend aangewezen op AOW (eventueel aangevuld met
een minimaal pensioen). In de te voorziene toekomst zal hier in de visie van de VCE geen of
hoogstens een lichte verandering in optreden. Ik teken hierbij aan dat door achtereenvolgende
kabinetten bewust is gekozen voor pensioenopbouw alleen voor werknemers. Doordat de
arbeidsparticipatie van vrouwen lager ligt dan die van mannen, is de pensioenpositie van
(oudere) vrouwen in veel gevallen ook lager. Doordat de arbeidsparticipatie van vrouwen
tegenwoordig toeneemt, neemt ook de pensioenopbouw toe. Hoewel bij de behandeling van de
Pensioenwet, die per 1 januari 2007 in werking is getreden, hier ook naar gekeken is, heeft dit
niet geleid tot een politieke keuze voor aanpassing van het bestaande stelsel.
Andere door de VCE aangedragen punten zien op een politieke keuze tussen een generieke of
specifieke regeling. Bijvoorbeeld de keuzevrijheid van gemeenten bij de WWB, het effect van
het opbouwsysteem van de AOW voor (allochtone) vrouwen en de combinatie van arbeid en
zorg in de nieuwe Wet Kinderopvang. Een zodanige politieke keuze kan slechts beperkt door
het departement worden beïnvloed. Bij de politieke keuze om taken en verantwoordelijkheden
te decentraliseren en de uitvoering bij gemeenten neer te leggen wordt de sturing van het
departement beperkt en ziet vooral op een correcte toepassing van de wet door de uitvoerende
instanties. Wel zorgt SZW voor sturing bij de uitvoerende instanties: bijvoorbeeld bij de WWB
door goede praktijkvoorbeelden te verzamelen en uit te lichten voor gemeenten.
---
Ons kenmerk AV/IR/2007/7146
Gender mainstreaming in de toekomst
Tot slot, mijn conclusie blijft dat bij SZW emancipatie en gender mainstreaming structureel
onderdeel uitmaken van beleidsprocessen. Deze gang van zaken is behalve onmiskenbaar ook
onomkeerbaar: de sterk toegenomen arbeidsparticipatie van vrouwen en de noodzaak tot
verdere toename daarvan laten geen andere keuze. Ook in de toekomst zal SZW zich daarvoor
blijven inspannen. Waar zinvol zal ik de verschillende afwegingen die een rol hebben gespeeld
bij beleidskeuzes nog meer dan nu expliciet toelichten.
De Minister van Sociale Zaken
en Werkgelegenheid,
(mr. J.P.H. Donner)
---
Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid