Ministerie van Buitenlandse Zaken

Beantwoording vragen lid Pechtold over de mensenrechtensituatie in China

04-06-2007 | Kamerstuk | Nederlands Ministerie van Buitenlandse Zaken

Graag bied ik u hierbij de antwoorden aan op de schriftelijke vragen gesteld door het lid Pechtold over de mensenrechtensituatie in China. Deze vragen werden ingezonden op 25 mei 2007 met kenmerk 2060715990.

De minister van Buitnelandse Zaken,
Drs. M.J.M. Verhagen

Antwoorden van de heer Verhagen, minister van Buitenlandse Zaken op vragen van het lid Pechtold (D66) over de mensenrechtensituatie in China.

Vraag 1
Bent u bekend met de berichten over de opstand van boeren in China tegen het één-kind-beleid van de Chinese overheid en de zware maatregelen die de Chinese overheid toepast om dit beleid te handhaven? 1) Wat is uw mening over dit beleid en over de handhaving ervan? Hoe verhoudt dit beleid zich tot de mensenrechtensituatie in China?


1) "Opstand Chinese boeren wegens één-kind-beleid", NRC.nl, 22 mei 2007

Antwoord
Ja. De Nederlandse regering kan zich vinden in de conclusie van het VN-Verdragscomité inzake Economische, Sociale en Culturele Rechten, dat China bij de laatste behandeling van de Chinese verdragsrapportage aanspoorde om maatregelen te nemen teneinde zeker te stellen dat de bestaande wetgeving inzake het één-kind-beleid niet strijdig is met artikel 10 van het voornoemde verdrag. Bepaalde maatregelen die worden genomen voor de handhaving van het Chinese één-kind-beleid acht ik in strijd met universele mensenrechtennormen. Zoals bekend is de mensenrechtensituatie in China reden tot zorg. Het één-kind-beleid vormt één van de zorgpunten.

Vraag 2
Wat was de reactie van de Chinese regering op uw adressering van de mensenrechtensituatie in China, Birma en Sudan? 2)


2) Aanhangsel Handelingen, nr. 1520, vergaderjaar 2006-2007

Antwoord
Ik verwijs kortheidshalve naar mijn brief van 29 mei 2007, kenmerk DAO-308/07, inzake het verslag van mijn bezoek aan China. Ik teken hierbij aan dat het door tijdgebrek helaas niet mogelijk was om de situatie in Birma met de Chinese minister van Buitenlandse Zaken Yang te bespreken, maar de Nederlandse cq. Europese opvatting over de situatie in Birma is in China genoegzaam bekend.

Vraag 3
Deelt u de mening dat op dit moment de context nog geen aanleiding geeft om het Europese Unie wapenembargo tegen China op te heffen? Bent u bereid om deze stellingname binnen de Europese Unie te bepleiten? Kunt u uw antwoord toelichten?

Antwoord
Zoals ik ook in mijn antwoorden op de vragen van het lid Van Dam (mijn brief van 14 mei 2007, Vergaderjaar 2006 - 2007, nr. 1520) heb aangegeven, staat Nederland niet afwijzend tegenover opheffing van het EU-wapenembargo, maar de context moet daartoe aanleiding geven. Aangezien sinds de bespreking van het wapenembargo door de RAZEB in december 2006 geen sprake is van wezenlijke verbeteringen, ziet Nederland thans geen aanleiding voor een besluit over dit onderwerp. De politieke wegingsfactoren met betrekking tot de opheffing van het wapenembargo zijn de mensenrechtensituatie in China, de stabiliteit en veiligheid in de regio, en de relaties met bondgenoten. Nederland hecht er daarnaast aan dat voordat het embargo wordt opgeheven, de herziene EU-Gedragscode inzake wapenuitvoer als Gemeenschappelijk Standpunt is vastgesteld en besluitvorming heeft plaatsgevonden over de zogenaamde tool box (aanvullende maatregelen die na een eventuele opheffing van een embargo van kracht zouden worden). De verwachting is dat besluitvorming op beide punten nog enige tijd in beslag zal nemen.
* Ministerie van Buitenlandse Zaken

* Bezuidenhoutseweg 67

* Postbus 20061

* 2500 EB Den Haag

* Tel.: 070-3 486 486

* Fax: 070-3 484 848

* Internet: www.minbuza.nl