Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid

De Voorzitter van de Tweede Kamer Postbus 90801 der Staten-Generaal 2509 LV Den Haag Anna van Hannoverstraat 4 Binnenhof 1 A Telefoon (070) 333 44 44 2513 AA S GRAVENHAGE Fax (070) 333 40 33 www.szw.nl 2513AA22XA

Contactpersoon Ons kenmerk UB/K/2007/19079 Doorkiesnummer Datum 19 juni 2007

Onderwerp

Tijdens het Algemeen Overleg van 22 maart jl heb ik toegezegd het eerstvolgende deelonderzoek over de inkomens- en arbeidsmarktpositie van herbeoordeelden aan de Tweede Kamer te zenden. Conform deze toezegging bied ik u het tweede deelonderzoek van het tweede cohort aan. Dit deelrapport is het vijfde uit een serie van zes deelonderzoeken. De uitkomsten van deze meting worden vergeleken met die van de tweede meting van de eerste cohort. De eerste twee deelonderzoeken van het eerste cohort zijn eerder met een brief van 26 april 2006 (Kamerstukken II 2005/06, 26 448, nr. 266) aan de Kamer gezonden. Met een brief van 16 februari 2007 (Kamerstukken II 2006/07, 26 448, nr. 323) zijn het derde deelonderzoek van het eerste cohort en het eerste deelonderzoek van het tweede cohort aan de Kamer gezonden.

Belangrijkste resultaten van het tweede deelonderzoek van het tweede cohort Deze tweede meting is verricht gemiddeld acht maanden na ontvangst van de beschikking. Bij dit cohort zal 18 maanden na ontvangst van de beschikking (november 2007) nog een laatste meting plaatsvinden.

Werkhervatting van de totale groep herbeoordeelden
In totaliteit werkt acht maanden na de herbeoordeling 52% van de herbeoordeelden waarbij de uitkering is verlaagd of beëindigd. Uit onderstaande tabel 1 blijkt dat het aandeel werkenden bij het 2005-cohort oploopt van 36% ten tijde van de herbeoordeling tot 51% na 18 maanden. Voor het 2006-cohort loopt het aandeel werkenden op van 42% bij de herbeoordeling tot 52% bij acht maanden. Bij acht maanden is het aandeel werkenden bij het 2006-cohort dus hoger dan bij acht maanden bij het 2005-cohort en zelfs al hoger dan bij 18 maanden bij het 2005- cohort.

Ons kenmerk UB/K/2007/19079

Tabel 1: Percentage werkenden bij 4,8 en 18 maanden binnen het 2005- en 2006-cohort. Tijdstip Bij herbeoordeling Na 4 maanden Na 8 maanden Na 18 maanden Cohort 2005 36 % 41 % 44 % 51 % Cohort 2006 42 % 47 % 52 % -

Werkhervatting van groep niet- werkenden
Van de herbeoordeelden van wie de uitkering is verlaagd of beëindigd en die op het moment van herbeoordeling niet werken (58% van het totaal) is na vier maanden 12% aan het werk; na acht maanden is dit percentage gestegen tot 24%. Ten opzichte van het cohort-2005 is ook hier sprake van een stijgende lijn.

Tabel 2: Percentage werkhervatting van niet-werkenden binnen het 2005- en 2006-cohort Tijdstip Bij herbeoordeling Na 4 maanden Na 8 maanden Na 18 maanden Cohort 2005 0 % 11 % 20 % 32 % Cohort 2006 0 % 12 % 24 % -

De herbeoordeelden uit het cohort 2006, die het werk na acht maanden hervat hebben, ervaren hun gezondheid vaker als redelijk tot goed, hebben relatief vaak geen klachten meer en hebben vaker geen bezwaar gemaakt tegen de uitslag. De meeste werkhervatters hebben nog geen stabiele positie op de arbeidsmarkt verworven. Vaak heeft men nog een flexibele aanstelling. Het salaris ligt voor 60% van de werkhervatters op of boven de verdiencapaciteit. Van degenen die na acht maanden het werk nog niet hervat hebben is tweederde op zoek naar werk. Na acht maanden zijn de zoekactiviteiten nog even groot als bij vier maanden. Van deze groep is 35% niet op zoek naar werk en een derde deel hiervan zegt dit ook nooit meer te doen.

Een kwart van de niet-werkenden zegt geen re-integratievisie te hebben ontvangen. Dit kan zijn veroorzaakt door het volgende. Mogelijk denkt een deel van de cliënten geen re- integratievisie te hebben ontvangen, terwijl dit wel het geval is. Mogelijk wordt het document niet altijd herkend, of wordt het verward met andere UWV-documenten, of is de ontvangst ervan vergeten. Voorts is uit aanvullend onderzoek gebleken dat in een aantal gevallen, waarin de arbeidsdeskundige in de `rapportage arbeidsdeskundige' aangeeft dat een re- integratietraject niet aan de orde is, geen separaat formulier `re-integratievisie' meer is ingevuld. In die gevallen is wel uitvoering gegeven aan het gesprek over re-integratie, maar is de administratieve afhandeling in de vorm van het opstellen en toesturen van een re- integratievisie achterwege gebleven. UWV zet maatregelen in gang om te bereiken dat in alle gevallen de afspraken die met de cliënt worden gemaakt ook schriftelijk worden gecommuniceerd.


---

Ons kenmerk UB/K/2007/19079

Werkbehoud en realisatie van verdiencapaciteit van werkenden Van de herbeoordeelden waarvan de uitkering is verlaagd of beëindigd en die werken op het moment van de herbeoordeling (42% van het totaal) en hun werk hebben behouden benut 64% na acht maanden de verdiencapaciteit (bijna) volledig. Van de herbeoordeelden die werken op het moment van herbeoordeling heeft acht maanden na de herbeoordeling 6% het werk verloren, tegenover 11% van de 2005-groep.

Tabel 3. Percentage dat werk behoudt na herbeoordeling binnen de 2005- en 2006-cohort Tijdstip Bij herbeoordeling Na 4 maanden Na 8 maanden Na 18 maanden Werkbehouders 100 % 93 % 89 % 82 % cohort 2005
Werkbehouders 100 % 96 % 94 % - cohort 2006

Inkomenspostie
De inkomens van de 2006-groep liggen op een iets hoger niveau dan die van de 2005-groep. Het percentage dat een inkomensverslechtering ervaart sinds de herbeoordeling is gedaald van 48% bij vier maanden tot 37% bij acht maanden. In 2005 lag dit percentage bij acht maanden op 40. De inkomensverslechtering hangt vrijwel in alle gevallen samen met het wegvallen van de WAO-uitkering. Het vangnet WW-TRI compenseert dit verlies niet altijd, bijvoorbeeld omdat men er om uiteenlopende redenen voor kiest geen uitkering aan te vragen of omdat men hierop geen recht heeft. Na acht maanden is bij 12% sprake van een verbetering van het inkomen (na vier maanden: bij 8%) doordat men werk vindt of het werk uitbreidt.

Algemene situatie herbeoordeelden
Vooral cliënten, die er in inkomen op achteruit zijn gegaan, die het niet eens zijn met de uitslag van de herbeoordeling of die een relatief slechte gezondheid of een lage opleiding hebben, geven aan ontevreden te zijn over de rol van UWV in de periode na herbeoordeling. De ontevredenheid komt vooral voort uit het ontbreken van begeleiding of een slechte aansluiting van begeleiding bij de behoeften. 25% is neutraal en 16% is tevreden over de begeleiding.

45-plussers
Zowel in 2005 als in 2006 zijn de 45-plussers relatief vaak al aan het werk op het moment van de herbeoordeling. Op geen van de daarop volgende peilmomenten zijn duidelijke, consistente verschillen in werkhervatting te zien tussen 45-plussers, 35-minners en 35 tot en met 44- jarigen. Ook is er geen duidelijk, consistent verschil in werkverlies op de peilmomenten. Daarbij dient te worden aangetekend dat het in het onderzoek gaat om kleine steekproefaantallen. De uitkomsten zijn dus slechts indicatief.


---

Ons kenmerk UB/K/2007/19079

Beleidsconclusies
Het aandeel werkenden in de 2006-groep is op alle meetmomenten (0, 4, 8 maanden) al hoger dan bij de 2005-groep. Uit het onderzoek blijkt een verder stijgende lijn. Deze stijging kan onder andere worden verklaard door effectievere begeleiding en een aantrekkende arbeidsmarkt. Bij het laatste onderzoek over 10 maanden zal blijken of dit ook na 18 maanden nog het geval is. De verwachtingen zijn positief. Eenzelfde stijgende tendens in de tijd is waar te nemen bij de groep die bij herbeoordeling niet werkte. Na 8 maanden is 24% van deze groep aan het werk.

Uit dit deelrapport maak ik op dat van degenen die na acht maanden het werk nog niet hebben hervat, 35% niet op zoek is naar werk en een derde deel daarvan aangeeft dit ook nooit meer te zullen doen. Daarbij speelt de beleving van de gezondheid van betrokkene een rol. UWV heeft in dit kader overigens wel activiteiten ontplooid om ondersteuning te bieden aan herbeoordeelden die in eerste instantie hebben aangegeven geen gebruik te willen maken van deze ondersteuning. In deze groep zitten mensen die zeggen geen ondersteuning van UWV nodig te hebben en mensen die zeggen niet meer op zoek te zijn naar werk.

Een kwart van de niet-werkenden heeft aangegeven geen re-integratievisie te hebben ontvangen. Dit punt behoeft verbetering. Om te bereiken dat in alle gevallen de afspraken die met de cliënt omtrent re-integratie worden gemaakt ook schriftelijk worden gecommuniceerd, heeft UWV de uitvoering nader geïnstrueerd. Re-integratievisies moeten worden ingevuld en verzonden aan de cliënten, ook indien er geen re-integratie-activiteiten worden gestart. Tevens zal de arbeidsdeskundige in een re-integratiegesprek beter benadrukken wat de doelstelling is van dat gesprek. Tot slot dient de arbeidsdeskundige de cliënt beter duidelijk te maken wat van UWV, het re-integratiebedrijf en de cliënt zelf mag worden verwacht.

Ik vind het positief dat de werkende herbeoordeelden hun gezondheid als vrij goed ervaren en vaker geen klachten hebben. Tegelijkertijd constateer ik echter wel dat de arbeidsmarktpositie van de werkende herbeoordeelden voor de meesten nog altijd niet stabiel is (tijdelijke contracten en uitzendwerk, deel op zoek naar ander werk). Dit vloeit onder andere voort uit de afstand tot de arbeidsmarkt van herbeoordeelden. Omdat de aandacht voor de kansen op werk voor herbeoordeelden van groot belang is, is dit een terugkerend agendapunt in de overleggroep en stuurgroep "re-integratie na herbeoordeling". Een groter deel (dan de 2005- groep) blijkt het werk behouden te hebben na acht maanden: slechts 6% heeft het werk verloren tegen 11% uit de 2005-groep na acht maanden. Ook de inkomenspositie is licht verbeterd.

Een aandachtspunt is de beoordeling over de begeleiding van UWV in de periode na herbeoordeling (60% is ontevreden). Op zich is dit geen nieuw gegeven, ook in de vorige onderzoeken was de score hier minder goed. Als kanttekening wil ik opmerken dat uit eerdere onderzoeken ook reeds is gebleken dat de uitslag van de beoordeling in grote mate
---

Ons kenmerk UB/K/2007/19079

medebepalend is voor de tevredenheid van de cliënt. De onderzochte deelpopulatie betreft immers alleen die cliënten waarvan de uitkering verlaagd dan wel beëindigd is. Deze cijfers zijn niet direct vergelijkbaar met de eerder uitgevoerde klanttevredenheidsonderzoeken waarbij de gehele cliëntenpopulatie is onderzocht. Anderzijds zou geconcludeerd kunnen worden dat mogelijk voor de cliënt onvoldoende duidelijk is hoe de taken en verantwoordelijkheden verdeeld zijn na de herbeoordeling. Het re-integratiebedrijf voert de feitelijke begeleiding van het re-integratietraject uit onder verantwoordelijkheid van UWV. UWV heeft daarbij na de herbeoordeling hoofdzakelijk een adviserende en monitorende rol.

Op het moment van onderzoek van de eerste cohort (mei/juni 2005) was de aansluiting tussen WAO en WW/TRI nog onvoldoende. Dit beeld was eerder voor uw Kamer aanleiding voor het aannemen van de motie Verburg c.s. (Kamerstukken II 2005/06, 28 333, nr. 69), waarin de regering wordt opgeroepen te komen tot een sluitende keten van inkomen. Uit dit onderzoek blijkt dat er een lichte verbetering is in de aansluiting van de uitbetaling van de WW/TRI- uitkering op een WAO-uitkering. In het derde kwartaal van 2006 heeft UWV verbeteringen doorgevoerd in het aanvraagproces van WW en TRI-uitkeringen na de herbeoordeling. Op de groep uit dit onderzoek hebben deze verbeteringen echter nog geen effect kunnen hebben, omdat de nieuwe procedure op hen nog niet van toepassing was.

De Minister van Sociale Zaken
en Werkgelegenheid,

(J.P.H. Donner)

Bijlage(n):
Astri Rapportage tweede meting van de cohort herbeoordeelde WAO-ers 2006


---