Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
logoocw
De voorzitter van de Eerste Kamer
der Staten-Generaal
Postbus 20017
2500 EA Den Haag
Den Haag Ons kenmerk Uw brief van Uw kenmerk
25 juni 2007 WJZ/2007/24972(8193) 11 juni 2007 138317u
Onderwerp
Wijziging van de Wet op het specifiek
cultuurbeleid in verband met wijzigingen in de
inrichting van de Raad voor cultuur en met
invoering van een gedifferentieerd systeem van
subsidieverstrekking ten behoeve van
cultuuruitingen
In bovenvermelde brief van 11 juni jl. delen de leden van de vaste commissie voor Cultuur van uw
Kamer mee dat de commissie op mijn dringend verzoek haar medewerking heeft verleend aan een
vlotte afhandeling van het wetsvoorstel 30 847, opdat de procedure van tot stand komen van de
wetswijziging voor de aanvang van het zomerreces zal zijn afgerond. Tegelijkertijd geven de leden aan
dat zij de beantwoording van de schriftelijke vragen onbevredigend hebben gevonden.
Allereerst wil ik mijn dank uitspreken voor de voortvarende wijze waarop uw Kamer heeft meegewerkt
aan de totstandkoming van de wetswijziging. Daarnaast spijt het mij dat de beantwoording van uw
schriftelijke vragen een aantal leden heeft teleurgesteld. U refereert daarbij in het bijzonder aan mijn
reactie op het advies van de Raad voor cultuur 'Innoveren, participeren!' van 6 maart 2007 en de
uitvoering van het amendement Van Leeuwen. Hieronder ga ik graag in op de opmerkingen van uw
commissie.
Ik breng in herinnering mijn antwoord in de memorie van antwoord op de veronderstelling van de leden
van de VVD-fractie dat de invulling van de structuur van de subsidiesystematiek van deze wetswijziging
een voorwaarde is om tot een kwalitatief goed wetsvoorstel te kunnen komen (Kamerstukken I
2006/07, 30 847, C, blz. 2). In dat antwoord heb ik betoogd dat de structuur van het systeem en de
inhoudelijke uitvoering daarvan twee zaken zijn die los van elkaar kunnen en moeten worden gezien.
De structuur blijft steeds dezelfde, de inhoudelijke uitvoering kan steeds veranderen. In de Tweede
Kamer heb ik dit aldus verwoord dat het wetsvoorstel ziet op de vorm van het gebouw, het casco, maar
niet op de inboedel, de inhoud (Handelingen II 2006/07, 64-3514).
De opmerkingen van uw vaste commissie voor Cultuur hebben betrekking op de inhoud van het
systeem. In verband daarmee kan ik u nog het volgende meedelen. Het amendement van de heer Van
Leeuwen regelt dat de minister ten minste één keer in de vier jaar beide kamers der Staten-Generaal
bericht over de hoofdlijnen van het cultuurbeleid. In mijn reactie op dit amendement heb ik dit ook
toegezegd. Deze hoofdlijnennotitie is gekoppeld aan de afspraken die met het Interprovinciaal Overleg
Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Rijnstraat 50, Postbus 16375, 2500 BJ Den Haag T +31-70-412 3456 F +31-70-412 3450 W www.minocw.nl
blad 2/2
(IPO) en de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) zijn gemaakt om eens per vier jaar een integrale
analyse te vragen aan de Raad voor cultuur. De Raad heeft op 6 maart jl. zijn eerste advies in dit kader
uitgebracht. U hebt mijn reactie gevraagd op dit advies. Over mijn adviesaanvraag aan de Raad voor
cultuur van 27 september jl., waar de Raad zijn zojuist aangehaalde advies op heeft uitgebracht, heeft
bestuurlijke afstemming plaatsgevonden met IPO en VNG. Ook over de reactie op dat advies was
bestuurlijke afstemming nodig. Pas daarna was een kabinetsreactie goed mogelijk. De kabinetsreactie
is op 22 juni jl. aan Uw Kamer toegezonden.
Dit is dus het moment waarop ik met uw Kamer in overleg kan treden over het advies van de Raad voor
cultuur en de wijze waarop ik van plan ben daaraan uitvoering te geven. Ik zie daar graag naar uit.
Liever had ik de kabinetsreactie eerder aan u voorgelegd. Maar zoals aangegeven was dat niet goed te
realiseren. En gelukkig was het mogelijk en is het ook mogelijk gebleken om de structuur van het
systeem te behandelen los van de inhoudelijke uitvoering daarvan.
Ten slotte wil ik u verzekeren dat ik al het mogelijke in het werk stel om vragen van uw Kamer niet
alleen passend, maar ook ruimhartig te beantwoorden. Dat geldt voor nu en evenzeer voor toekomstige
gevallen.
De minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
dr. Ronald H.A. Plasterk