Uitspraken over reikwijdte van art. 35 van de Wet bescherming
persoonsgegevens
Samenvatting van drie uitspraken van de Hoge Raad van 29 juni 2007.
Bij verschil tussen deze samenvatting en de volledige uitspraak is
laatstgenoemde bindend.
Verzoeksters in cassatie zijn Dexia en Hollandsche Bank-Unie. Zij zijn
als houders en verwerkers van persoonsgegevens verplicht desgevraagd
aan betrokkenen van wie persoonlijke gegevens zijn verwerkt en
opgeslagen, toegang te verschaffen tot deze gegevens opdat deze zich
van de juistheid en de rechtmatigheid ervan kunnen vergewissen.
De zaken houden verband met procedures waarin de betrokkenen de banken
aansprakelijk stellen wegens geleden verliezen uit overeenkomsten met
betrekking tot beleggingsproducten. In de procedures waarin op 29 juni
2007 uitspraak is gedaan wordt van de Hoge Raad geen oordeel gevraagd
over die beleggingsproducten.
In alle zaken hebben betrokkenen aan de desbetreffende bank verzocht
een volledig overzicht te verstrekken van de persoonsgegevens die de
banken in hun bestanden hebben verwerkt.
Daarbij hebben zij in het bijzonder gevraagd om kopieën van bescheiden
waarop deze gegevens voorkomen, zoals formulieren, contracten,
aankoopbewijzen, en om transcripties van met hen gevoerde
telefoongesprekken voorzover de bank deze heeft bewaard.
De zaken Dexia/verweerder S.(zaaknr. R06/045) en Dexia/verweerder N.
(zaaknr. R06/046) betreffen beide een cassatieberoep van de
beschikkingen van 16 januari 2006 van het hof 's-Hertogenbosch (zie
(LJN AV0012) . In zaaknr. R06/045 heeft de rechtbank 's-Hertogenbosch
op 13 april 2005 uitspraak gedaan. In zaaknr.R06.046 heeft de
rechtbank Roermond op 30 maart 2005 uirspraak gedaan. Het hof heeft in
beide zaken de verzoeken van betrokkenen grotendeels toegewezen.
In cassatie treden voor Dexia op mrs. R.S. Meijer en B.T.M. van der
Wiel en voor verweerders mr. H.J.W. Alt, allen advocaat in Den Haag.
In de zaak HBU tegen G. c.s.(zaaknr. R06/163) is het cassatieberoep
gericht tegen de beschikking van het hof 's-Gravenhage van 22 augustus
2006 (zie LJN AY8858).
In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 7 oktober 2005 uitspraak
gedaan.
Ook in deze zaak heeft het hof het verzoek van de veertien betrokkenen
grotendeels toegewezen.
Voor HBU treden op mrs. C.J.J.C. van Nispen en V. Rörsch, beiden
advocaat in Den Haag. De veertien betrokkenen hebben in cassatie geen
verweer gevoerd.
Het belangrijkste geschilpunt in cassatie betreft de vraag of de
banken verplicht zijn aan de betrokkenen, dat zijn degenen van wie de
persoonsgevens zijn verwerkt, kopieën van bescheiden en transcripties
van telefoongesprekken te verstrekken.
De Hoge Raad is, in overeenstemming met de conclusies van
advocaat-generaal mr. D.W.F. Verkade, van oordeel dat de betrokkenen
daarop in beginsel recht hebben. Het is de meest effectieve wijze
waarop voldaan kan worden aan de verplichting desgevraagd zo volledig
en duidelijk mogelijk informatie te verschaffen aan de hand waarvan de
rechtmatigheid en juistheid van de gegevens kan worden gecontroleerd.
Van dit recht mag uiteraard geen misbruik worden gemaakt en
uitoefening ervan mag ook niet leiden tot een disproportionele
belasting van de verantwoordelijke bank of tot aantasting van de
rechten of belangen van derden.
Aan het recht op inzage en afschriften op grond van art. 35 Wet
bescherming persoonsgegevens wordt door de Hoge Raad een ruime uitleg
gegeven.
Zie voor de volledige uitspraken:
R06/045: LJN AZ4663
R06/046: LJN AZ4664
R06/163: LJN BA3529
Den Haag, 29 juni 2007
mw. mr. E. Hartogs, griffier
tel 070 - 3611236
LJ Nummers
AZ4663
AZ4664
BA3529
Bron: Hoge Raad der Nederlanden
Datum actualiteit: 28 juni 2007 Naar boven