Antwoorden op kamervragen van Koser Kaya over onterechte palliatieve sedatie in plaats van euthanasie
Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
De Voorzitter van de Tweede Kamer
der Staten-Generaal
Postbus 20018
2500 EA DEN HAAG
PG-K-U-2774010
2 juli 2007
Antwoorden van staatssecretaris Bussemaker op kamervragen van het
Kamerlid Koser Kaya over onterechte palliatieve sedatie in plaats van
euthanasie. (2060716080)
Vraag 1
Heeft u kennis genomen van het bericht `Zachte dood soms te vroeg'? 1)
Antwoord 1
Ja.
Vraag 2
Hoe beoordeelt u het feit dat in het jaarverslag van de
Toetsingscommissies Euthanasie wordt gesignaleerd dat artsen soms ten
onrechte palliatieve sedatie aanbieden?
Antwoord 2
De regionale toetsingscommissies euthanasie beoordelen meldingen van
euthanasie op de zorgvuldigheid van het handelen van artsen. Middels
het jaarverslag dragen de commissies bij aan het inzicht in de
maatschappelijke controle op de praktijk van levensbeëindiging op
verzoek en hulp bij zelfdoding. In het jaarverslag staat ten aanzien
van palliatieve sedatie het volgende: "De toegenomen belangstelling
voor palliatieve sedatie betekent niet dat de vraag om euthanasie
verdwijnt. Ondraaglijk lijden kan niet altijd door palliatieve sedatie
worden opgeheven; bovendien zijn er patiënten die palliatieve sedatie
uitdrukkelijk afwijzen en aangeven tot het einde toe bij bewustzijn te
blijven." In het jaarverslag wordt niet vermeld dat palliatieve
sedatie soms ten onrechte wordt aangeboden.
Wel geeft de coördinerend voorzitter van de toetsingscommissies in de
Volkskrant van 23 mei j.l. aan dat uit de verslagen soms blijkt dat
artsen aan patiënten palliatieve sedatie hebben voorgesteld en dat
deze patiënten dit hebben afgewezen. Onduidelijk is hoe dit gegeven
geïnterpreteerd moet worden. Het kan zijn dat artsen palliatieve
sedatie hebben aangeboden als alternatief voor euthanasie voor dat
moment of dat palliatieve sedatie aan de orde is gekomen als een optie
in de laatste twee weken van het leven.
Ik acht het van belang dat artsen met hun patiënt in gesprek gaan over
palliatieve zorg en het levenseinde. Het ter sprake brengen van
palliatieve sedatie als mogelijkheid - mocht de patiënt in de laatste
twee weken van zijn of haar leven ondraaglijk lijden - is een vorm van
goede zorg. Kennis van de KNMG-richtlijn uit 2005 over palliatieve
sedatie en een juiste indicatiestelling is voor toepassing vereist.
Duidelijk moet zijn dat bij een levensverwachting van langer dan twee
weken niet wordt voldaan aan de richtlijn.
Vraag 3
Deelt u de visie van de voorzitter van de Toetsingscommissies
Euthanasie dat palliatieve sedatie slechts bedoeld is voor mensen met
een hele korte levensverwachting van hoogstens één tot twee weken, en
dat het niet medisch professioneel is om iemand met een lange
levensverwachting in slaap te brengen en geen eten en drinken meer te
geven? Zo neen, waarom niet?
Antwoord 3
De KNMG heeft in december 2005 de richtlijn palliatieve sedatie
uitgebracht. In de richtlijn wordt palliatieve sedatie gedefinieerd
als: "het opzettelijk verlagen van het bewustzijn van een patiënt in
de laatste levensfase". Palliatieve sedatie is een vorm van normaal
medisch handelen en heeft als doel het lijden in de stervensfase te
verlichten. Bij palliatieve sedatie in de vorm van diepe continue
sedatie is geïndiceerd dat het overlijden binnen één tot twee weken
wordt verwacht. Daarnaast is vereist dat de symptomen refractair, te
weten onbehandelbaar, zijn. Ik deel de visie van de voorzitter van de
regionale toetsingscommissies euthanasie dat artsen zich dienen te
houden aan de richtlijn.
Vraag 4
Deelt u voorts de mening dat dit een alarmerende ontwikkeling is, en
dat de ernst van dit probleem en de schaal waarop onterechte
palliatieve sedatie plaatsvindt onderzocht dienen te worden? Zo ja,
bent u bereid een onderzoek in te stellen naar het gebruik van
palliatieve sedatie als onterecht substituut voor euthanasie?
Antwoord 4
Zoals hierboven is aangegeven, blijkt soms uit de verslagen dat artsen
aan patiënten palliatieve sedatie hebben voorgesteld en dat deze
patiënten dit hebben afgewezen. Duidelijk is dat in geen van deze
gevallen palliatieve sedatie heeft plaatsgevonden. Immers het gaat om
gevallen van euthanasie.
De conclusie dat hier sprake is van een alarmerende ontwikkeling deel
ik dan ook niet. Wel ben ik van mening dat artsen op de hoogte moeten
zijn van de KNMG-richtlijn palliatieve sedatie en conform deze
richtlijn dienen te handelen. Aandacht voor implementatie is hierbij
van belang. Ik ben hierover in gesprek met de KNMG.
In het standpunt op de evaluatie van de Euthanasiewet zal ik nader op
de materie ingaan.
1) de Volkskrant, 23 mei 2007