Ingezonden persbericht


Persbericht

van de burgerbeweging 'Openheid over Irak'

www.OpenheidOverIrak.nu

3 juli 2007

Eerste Kamer gemaand tot openheid over Irak

137-duizend handtekeningen voor parlementaire enquête

Vandaag heeft de burgerbeweging 'Openheid over Irak' (OOI) de Eerste Kamer opgeroepen tot het instellen van een parlementaire enquête inzake de Nederlandse betrokkenheid bij de Irak-oorlog. Op het symbolische tijdstip van vijf voor twaalf bood woordvoerder Martijn de Rooi 137-duizend handtekeningen en een petitie aan aan de heer Fred de Graaf (voorzitter van de commissie Buitenlandse Zaken, Defensie en Ontwikkelingssamenwerking) en de fractievoorzitters.

De petitie van OOI werd gepresenteerd in een afgesloten doofpot, die door de heer De Graaf moest worden geopend. In een toespraak riep woordvoerder De Rooi de Eerste Kamer op om in het komende debat hetzelfde te doen. De Eerste Kamer debatteert op 10 juli over mandatering van toekomstige Nederlandse missies en betrokkenheid bij conflicten, en zal naar verwachting op een later moment specifiek debatteren over de Nederlandse besluitvorming die leidde tot steun aan de oorlog tegen Irak.

In haar zogenaamde '100-dagen campagne' werd OOI actief gesteund door de SP, GroenLinks en het comite Stop de Oorlog. Namens die partijen waren Harry van Bommel, Femke Halsema, Mariko Peters en Bart Griffioen aanwezig.

Voor de redactie

Indien u meer informatie wenst of in contact wilt komen met de initiatiefnemers, kunt u bellen met Sylvia Pessireron op nummer 06-50 881 036. Gelieve deze contact-informatie niet te publiceren.

Bijlage

Toespraak van OOI-woordvoerder Martijn de Rooi tot de Eerste Kamer.

Toespraak van Martijn de Rooi, woordvoerder van Openheid over Irak, bij de aanbieding van de petitie aan de heer De Graaf (voorzitter van de Eerste Kamer­commissie voor Buitenlandse Zaken, Defensie en Ontwikkelingssamenwerking).

Den Haag, 3 juli 2007

Geachte heer De Graaf,

Namens de burgerbeweging Openheid over Irak dank ik u dat u bereid bent onze petitie in ontvangst te nemen. Ik maak graag van de gelegenheid gebruik onze actie kort toe te lichten. Daarvoor wil ik twee mediaberichten uit de afgelopen tien dagen in herinnering roepen.


- Irak neemt de tweede positie in op de Index van Mislukte Staten, na Soedan; er heerst op alle niveaus anarchie, honderdduizenden burgers hebben het leven verloren, miljoenen zijn huis en haard ontvlucht;


- Tony Blair erkent dat er bij het begin van de oorlog geen plan bestond voor de vormgeving van een nieuw Irak.

Deze berichten onderstrepen eens te meer de schrijnende mislukking van de oorlog tegen Irak, die het land heeft veranderd in een politiek en humanitair spookhuis. Ze onderstrepen óók dat we de reden voor die mislukking in de eerste plaats bij onszélf moeten zoeken: want hoe heeft het kunnen gebeuren dat de coalition of the willing, waarvan ook Nederland deel uitmaakte, zo slecht voorbereid ten strijde trok? Waarom heeft Nederland ingestemd met die onvoorbereide missie, en alle waarschuwingen over de ellende die Irak daardoor te wachten stond genegeerd? Zoals zij ook de waarschuwingen voor toenemende radicalisering en terreur kennelijk terzijde heeft geschoven.

Het zijn dit soort wézenlijke vragen die Openheid over Irak al jaren stelt, maar die vier jaar, drie maanden en 13 dagen na het begin van de oorlog nog altijd niet zijn beantwoord. Waarom niet? Wat is er aan de hand met ons geweten? En wat is er aan de hand met onze democratie?

We kennen het standpunt van onze regering. Volgens de premier 'heeft het geen zin om met de kennis van nu terug te kijken op de situatie van toen'. Hij heeft ongelijk: het heeft niet alleen zin, het is zelfs noodzakelijk om terug te kijken. Als je althans bereid bent om te leren, en om te voorkomen dat de geschiedenis zich herhaalt.

Bovendien is gebleken dat de kennis van nu niet wezenlijk verschilt van de kennis van toen. Onze regering wist niet alleen dat aan een slecht-voorbereide oorlog enorme risico's kleefden, zij wist óók dat de kans dat Irak nog massavernietigingswapens bezat minimaal was. Waarom werd de oorlog dan tóch gesteund? Waarom noemde de regering de voortzetting van wapeninspecties 'een onbegaanbare weg'? En waarom kreeg de Tweede Kamer niet te horen dat van Irak nauwelijks nog dreiging uitging, zoals de MIVD en Nederlandse wapeninspecteurs hadden vastgesteld? Zo goed als zij niet te horen kreeg dat de 'waterdichte juridische legitimering' voor de Nederlandse steun volgens de juristen van Buitenlandse Zaken en Defensie helemaal niet waterdicht was. Had de Kamer die zaken niet behóren te weten? Zou zij niet zelfs in meerderheid tégen steun aan de oorlog hebben gestemd indien zij volledig was geïnformeerd?

'De bewijslast lag bij Saddam Hoessein', is de standaard reactie van de premier op onze vragen. Nee: de bewijslast ligt bij de regering. Zó werkt dat in een volwassen democratie. Daarin wordt de vraag hoe het komt dat een oorlog is uitgedraaid op een verschrikkelijk drama niet taboe verklaard. En daarin is alleen al de schíjn van misstanden aanleiding voor onderzoek en openheid.

De reactie van de premier staat model voor het klimaat waarin het debat over 'Irak' zich hier aan het Binnenhof tot dusver heeft voltrokken. Het is een klimaat waarin waarheidsvinding onder-geschikt is aan partijpolitiek en waarin de wíl om vragen onder ogen te zien en lering te trekken volledig ontbreekt. Een klimaat waarin een burger die wenst dat de politiek verantwoording aflegt te horen krijgt dat allerlei essentiële informatie toch vooral geheim moet blijven, omdat anders de relatie met onze bondgenoten, het werk van onze inlichtingendiensten en zelfs het functioneren van de hele overheid in gevaar komt. Terwijl het nu juist de vráág is of de inlichtingendiensten en de overheid wel goed hebben gefunctioneerd, en of onze belangrijkste bondgenoten eigenlijk wel betrouwbaar zijn. Typerend voor dat politieke klimaat is hoe de regering omspringt met Kamervragen: het gaat niet om de antwoorden, maar om het ontwijken van de vragen.

Het is om mistroostig van te worden, en woedend. En dat zijn veel burgers dan ook. Zij waren in overgrote meerderheid tégen de steun aan de oorlog, en werden tegen hun uitdrukkelijke wens medeverantwoordelijk gemaakt voor het drama dat zich in Irak afspeelt. En nu zij daar vragen over stellen worden ze wéér het bos ingestuurd, nota bene door een regering die zich erop laat voorstaan dat zij zo goed naar de burger luistert.

Wij hebben die ongeveer 75 procent van de Nederlanders die opening van zaken rond Irak wil wél gesproken. Honderd dagen lang zijn wij, met steun van vrijwilligers van de SP, GroenLinks en de coalitie Stop de Oorlog, de straat opgegaan om naar de burgers te luisteren. En om hun steun te vragen voor een petitie waarin wij u, leden van de Eerste Kamer, met klem verzoeken een parlementaire enquête in te stellen naar de Nederlandse betrokkenheid bij de oorlog tegen Irak. In drie maanden tijd hebben 137.000 van hen hun handtekening gezet. Dat is, zeggen wij er in alle bescheidenheid bij, een wereldrecord, en dat maakt eens te meer duidelijk hoe breed de wens leeft dat de 'doofpot-Irak' eindelijk geopend wordt.

Meerdere leden van uw Kamer hebben te kennen gegeven aan die wens gehoor te willen geven en om te beginnen een diepgaand debat over Irak te willen voeren. Wij hadden eerlijk gezegd niet anders verwacht. Hier ligt immers bij uitstek een taak voor wat zo toepasselijk de Kamer van Reflexie heet. Bovendien is het, gezien de lopende Nederlandse vredesmissies én de dreiging van nieuwe brandhaarden, de allerhoogste tijd dat er lering wordt getrokken uit 'Irak'. Om die reden verzoeken wij u juist op dit tijdstip, vijf voor twaalf, deze doofpot met onze petitie in ontvangst te nemen en te openen.