Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap

logoocw

De Voorzitter van de Tweede kamer

der Staten-Generaal

Postbus 20018

2500 EA Den Haag

Den Haag Ons kenmerk Uw brief van 17 juli 2007 DE/2007/24103

Onderwerp Bijlage(n) 3e rapportage VN Vrouwenverdrag: Ongezien Rapport Sardes Ongezien onderscheid in het Onderscheid in het Onderwijs Onderwijs

Nederland heeft in 1991 het VN-Vrouwenverdrag geratificeerd. Elke vier jaar doet de Nederlandse Regering verslag aan het toezichthoudend comité (Cedaw) over de implementatie ervan. Dit is gebeurd in 1992, 1998, 2000 en 2004. In 2008 wordt de vijfde VN-rapportage uitgebracht. Daarnaast is bij de ratificatie van het Verdrag in de Tweede Kamer afgesproken dat er tevens verdiepende rapportages worden opgesteld. Dit zijn de zogenaamde nationale rapportages, hiervan zijn er twee verschenen, in 1997 en in 2000. In 2003 is door het kabinet bij brief (SZW 04-002) aan Uw Kamer meegedeeld de nationale rapportage te willen beperken tot telkens een bepaald thema. Hierbij bied ik u de 3e nationale rapportage aan met als thema `Ongezien onderscheid in het onderwijs'.

Het onderwerp heeft vooral betrekking artikel 5 en 10 van het VN-Vrouwenverdrag. Artikel 5 gaat over het uitbannen van discriminerende vooroordelen en artikel 10 gaat over gelijke mogelijkheden van mannen en vrouwen in het onderwijs (zie p.7 van de rapportage). Heel specifiek noemt het Vrouwenverdrag bijvoorbeeld:

- `ervoor zorg dragen dat onderwijs over het gezin een juist begrip van het moederschap als sociale functie, en de erkenning van de gezamenlijke verantwoordelijkheid van mannen en vrouwen bij het grootbrengen en de ontwikkeling van hun kinderen bevat, .'
- `het uitbannen van elke stereotiepe opvatting over de rol van mannen en vrouwen op alle niveaus door de herziening van leerboeken en onderwijsprogramma's en aanpassing van onderwijsmethodes.'

- `Daarnaast vermindering van het aantal meisjes en vrouwen die voortijdig hun studie opgeven en organisatie van programma's voor meisjes en vrouwen die voortijdig de school hebben verlaten.'

Het rapport bevat een onafhankelijke rapportage over de afgelopen 5 jaar en gaat in op de vraag `Wordt jongens en meisjes gelijke kansen in het (primair en voortgezet) onderwijs geboden?' Er wordt Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Rijnstraat 50, Postbus 16375, 2500 BJ Den Haag T +31-70-412 3456 F +31-70-412 3450 W www.minocw.nl E

blad 2/2

o.a. gekeken naar verschillen in verwachtingen van de omgeving (docenten en ouders) ten aanzien van jongens en meisjes en hoe deze tot uiting komen. Daarnaast wordt gekeken naar het gevoerde beleid.

Als minister voor zowel onderwijs als emancipatie heb ik met belangstelling kennis genomen van de inhoud van dit rapport. Ik deel de opvatting dat aandacht geboden is voor verborgen `voorsorterende effecten' die onderwijs in onze maatschappij kunnen hebben. Een goede begeleiding van leerlingen door decanen en mentoren is nodig, ook om seksespecifieke vakken- en beroepskeuze met nadelige gevolgen voor de latere loopbaan, te voorkomen. Ik wil onder andere bevorderen dat meer meisjes kiezen voor een technische loopbaan. Daartoe lopen ook specifieke projecten. Het is bekend dat de verschillende profielen in het voortgezet onderwijs niet in gelijke mate worden gekozen door jongens en meisjes. Jongens kiezen meer het profiel natuur en techniek, meisjes relatief veel het profiel natuur en gezondheid. Maar de doorstroommogelijkheden met een profiel natuur en gezondheid zijn groot, ook naar bèta-opleidingen buiten de (para)medische sfeer. Dat betekent, dat de gelegenheid voor meisjes om een specifiek voor hen aantrekkelijk bètaprofiel te kiezen, juist de mogelijkheden voor meisjes op dit gebied vergroot.

In de Emancipatienota, die het Kabinet kort na Prinsjesdag naar uw Kamer zal sturen, zal ik een onderwijsparagraaf opnemen die onder meer ingaat op de conclusies en aanbevelingen van dit rapport.

De minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

dr. Ronald H.A. Plasterk