Raad van State
Uitspraak
Zaaknummer: 200703633/1
Publicatie datum: maandag 23 juli 2007
Tegen: het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland
Proceduresoort: Voorlopige voorziening
Rechtsgebied: Kamer 1 - RO - Natuurbeschermingswet
---
200703633/1.
Datum uitspraak: 23 juli 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de
Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige
voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het
geding tussen:
, gevestigd te ,
en
het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 15 mei 2007 heeft verweerder aan verzoekster een last
onder dwangsom opgelegd vanwege het zonder vergunning als bedoeld in
artikel 19d van de Natuurbeschermingswet 1998 houden van een
varkenshouderij aan de te .
Tegen dit besluit heeft verzoekster bezwaar gemaakt.
Bij brief van 24 mei 2007, bij de Raad van State per faxbericht
ingekomen op dezelfde dag, heeft verzoekster de Voorzitter verzocht
een voorlopige voorziening te treffen.
De Stichting Leefbaarheid De Heen is als partij tot het geding
toegelaten.
De Voorzitter heeft de zaak ter zitting behandeld op 13 juli 2007,
waar verzoekster, vertegenwoordigd door mr. J.J. Vermeulen, advocaat
te Middelharnis, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. ir. H.C.A.M.
Vermeulen, mr. C.J. van Eijk en M.L. de Koning, ambtenaren van de
provincie, zijn verschenen.
Voorts is als partij gehoord Stichting Leefbaarheid De Heen,
vertegenwoordigd door van de stichting.
2. Overwegingen
2.1. Bij het bestreden besluit heeft verweerder verzoekster de last
opgelegd dat zij uiterlijk binnen twintig weken na de datum van het
bestreden besluit haar inrichting aan de te sluit
en gesloten houdt, haar activiteiten aldaar, bestaande uit het mesten
van varkens en het opslaan van dierlijke mest, beëindigt en beëindigd
houdt en voorts de binnen de inrichting aanwezige varkens,
afvalstoffen en meststoffen op rechtens toegestane wijze afvoert.
Verder is in het besluit aangegeven dat als verzoekster niet binnen de
gestelde termijn aan vorenvermelde last voldoet, zij vanaf het
verstrijken van die termijn een dwangsom verschuldigd is van 20.000,00
per week dat dit voortduurt, met een maximum van 200.000,00.
2.2. Verzoekster betoogt dat verweerder niet in redelijkheid heeft
kunnen overgaan tot handhaving. Volgens haar bestaat concreet uitzicht
op legalisatie. In dit verband stelt zij dat verweerder bij besluit
van 19 maart 2007 ten onrechte heeft besloten haar aanvraag van 6
oktober 2006 om een vergunning als bedoeld in artikel 19d van de
Natuurbeschermingswet 1998 (hierna: de aanvraag van 6 oktober 2006)
niet te behandelen.
2.3. Niet in geschil is dat ten tijde van het nemen van het bestreden
besluit in de inrichting varkens werden gehouden nabij het
Krammer-Volkerak, dat daarvoor een vergunning als bedoeld in artikel
19d van de Natuurbeschermingswet 1998 is vereist en dat verzoekster
niet over een dergelijke vergunning beschikte.
Verweerder is derhalve bevoegd terzake handhavend op te treden.
Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in
geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan
dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te
treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts
onder bijzondere omstandigheden mag het bestuursorgaan weigeren, dit
te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet uitzicht op legalisatie
bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in
verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die
concrete situatie behoort te worden afgezien.
2.3.1. De Voorzitter stelt voorop dat, wat er ook zij van de vraag of
verweerder terecht heeft besloten de aanvraag van 6 oktober 2006 niet
te behandelen, de aanvraag van 6 oktober 2006 betrekking heeft op een
varkenshouderij waarbij 6.864 varkens gehuisvest worden op een
gecombineerd emissiearm stalsysteem. Er wordt daarbij gekozen voor een
chemische luchtwasser met een verwijderingsrendement van 95%
gecombineerd met het I.C.V. systeem. Niet in geding is dat thans de
varkenshouderij in werking is zonder dat de in de aanvraag omschreven
luchtwassers zijn geïnstalleerd. Ten tijde van het bestreden besluit
was op de twee aanvragen om een vergunning als bedoeld in artikel 12
van de Natuurbeschermingswet 1967 die zien op de varkenshouderij van
verzoekster zoals deze thans in gebruik is, bij de besluiten van 19
augustus 2002 en 28 maart 2006 negatief beslist. Door de uitspraak van
de Afdeling van 18 juli 2007 inzake nos. 200608061/1 en 200608190/1
zijn beide besluiten onherroepelijk geworden. Gelet op het voorgaande
bestaat naar het oordeel van de Voorzitter geen concreet uitzicht op
legalisatie van de varkenshouderij zoals deze thans in gebruik is.
Voor het overige is niet gebleken van bijzondere omstandigheden op
grond waarvan handhavend optreden zodanig onevenredig moet worden
geacht dat daarvan behoorde te worden afgezien. Gesteld noch gebleken
is dat de begunstigingstermijn te kort is om aan de last te kunnen
voldoen. Gelet op het hiervoor overwogene ziet de Voorzitter geen
aanknopingspunten voor de verwachting dat het bezwaar gegrond zal
worden verklaard.
2.4. Gelet op het vorenstaande ziet de Voorzitter aanleiding het
verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van
State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. J.C.K.W. Bartel, als Voorzitter, in
tegenwoordigheid van mr. S.H. Nienhuis, ambtenaar van Staat.
w.g. Bartel w.g. Nienhuis
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 23 juli 2007
466.