Raad van State


Uitspraak

Zaaknummer: 200703896/2
Publicatie datum: vrijdag 10 augustus 2007
Tegen: het college van burgemeester en wethouders van Apeldoorn Proceduresoort: Voorlopige voorziening
Rechtsgebied: Kamer 2 - Milieu - Overige

---

200703896/2.
Datum uitspraak: 10 augustus 2007

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:

de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid "Babbel B.V.", gevestigd te Apeldoorn,
verzoekster,

en

het college van burgemeester en wethouders van Apeldoorn, verweerder.


1. Procesverloop

Bij besluit van 27 april 2007 heeft verweerder krachtens het Besluit horeca-, sport- en recreatie-inrichtingen milieubeheer (hierna: het Besluit) nadere eisen gesteld met betrekking tot de horeca-inrichting van verzoekster op het perceel Hoofdstraat 192 te Apeldoorn. Dit besluit is op 27 april 2007 ter inzage gelegd.

Tegen dit besluit heeft verzoekster bij brief van 6 juni 2007, bij de Raad van State per faxbericht ingekomen op dezelfde dag, beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 2 juli 2007. Bij brief van 2 juli 2007, bij de Raad van State per faxbericht ingekomen op dezelfde dag, heeft verzoekster de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

De Voorzitter heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 juli 2007, waar appellante, vertegenwoordigd door mr. M.S. van den Berg, advocaat te Apeldoorn, en verweerder, vertegenwoordigd door M. Bomhof, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen.


2. Overwegingen

2.1. Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.

2.2. Ingevolge artikel 5, eerste lid, van het Besluit, gelezen in samenhang met voorschrift 4.1.4 van de daarbij behorende bijlage, voor zover thans van belang, kan het bevoegd gezag, om te bereiken dat aan de in de bijlage bij het Besluit gestelde geluidgrenswaarden wordt voldaan, nadere eisen stellen ten aanzien van het in acht nemen van gedragsregels binnen de inrichting.

2.3. De bij het bestreden besluit gestelde nadere eis 1 strekt er toe dat deuren, (schuif)puien en ramen van de inrichting tussen 23.00 uur en sluitingstijd tijdens het ten gehore brengen van muziek gesloten zijn behoudens het onmiddellijk doorlaten van personen en/of goederen. Volgens de gestelde nadere eis 2 dienen alle in de inrichting werkzame personen hieromtrent geïnstrueerd te zijn.

Blijkens het bestreden besluit is verweerder tot het opleggen van vorengenoemde nadere eisen overgegaan nadat hem vanuit de omgeving van de inrichting klachten hebben bereikt over geluidoverlast.

2.4. Verzoekster is van mening dat verweerder ten onrechte tot het opleggen van de nadere eisen is overgegaan. Volgens verzoekster heeft verweerder niet gehandeld overeenkomstig het geluid-excessenbeleid zoals dat door de gemeente Apeldoorn is vastgesteld. Voorts betoogt zij dat onvoldoende vaststaat dat bij het geopend zijn van ramen en deuren van de inrichting de geluidgrenswaarden opgenomen in de bijlage bij het Besluit worden overschreden. In dit verband voert zij aan dat ten onrechte geen geluidmetingen zijn verricht. Tot slot stelt verzoekster zich op het standpunt dat het bestreden besluit in strijd is met het gelijkheidsbeginsel, nu niet alle cafés aan de Hoofdstraat nadere eisen opgelegd hebben gekregen, terwijl niet vaststaat door welke inrichting de geluidoverlast wordt veroorzaakt.

2.5. Verweerder heeft de nadere eisen gebaseerd op voorschrift 4.1.4 van de bijlage bij het Besluit. De Voorzitter is van oordeel dat in dit stadium van de procedure niet van feiten of omstandigheden is gebleken waaruit voorvloeit, dat verweerder zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat voornoemde nadere eisen nodig zijn om te bereiken dat aan de geluidvoorschriften uit de bijlage bij het Besluit wordt voldaan. Gelet op de aard van de thans in het geding zijnde nadere eisen is de Voorzitter niet overtuigd dat gezien de omstandigheden van het geval het noodzakelijk is dat voorafgaand aan het opleggen van deze nadere eisen geluidmetingen plaatsvinden. De Afdeling zal dit bij de behandeling van de hoofdzaak beoordelen. In dit aspect noch in hetgeen overigens is aangevoerd ziet de Voorzitter aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening.

2.6. Gelet hierop ziet de Voorzitter aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.

2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.


3. Beslissing

De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

wijst het verzoek af.

Aldus vastgesteld door mr. J.M. Boll, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. A. Douwes, ambtenaar van Staat.

w.g. Boll w.g. Douwes
Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 10 augustus 2007

443.