Beantwoording vragen van leden Van Bommel en Van Velzen over
wapenleveranties door India aan Birma
24-08-2007 | Kamerstuk | Nederlands Ministerie van Buitenlandse Zaken
Graag bieden wij u hierbij de antwoorden aan op de schriftelijke
vragen gesteld door de leden Van Bommel en Van Velzen over
wapenleveranties door India aan Birma. Deze vragen werden ingezonden
op 18 juli 2007 met kenmerk 2060721260 .
De minister van Buitenlandse Zaken,
Drs. M.J.M. Verhagen
De staatssecretaris van Economische Zaken,
Drs. F. Heemskerk
Antwoorden van de heer Verhagen, minister van Buitenlandse Zaken, en
de heer Heemskerk, staatssecretaris van Economische Zaken, op vragen
van de leden Van Bommel en Van Velzen (SP) over wapenleveranties door
India aan Birma.
Vraag 1
Kent u het rapport `Indian helicopters for Myanmar: making a mockery
of embargoes'? 1)
Antwoord
Ja.
Vraag 2
Bent u van mening dat wapenleveranties aan Birma voorkomen moeten
worden aangezien dit land onder een EU-wapenembargo valt?
Antwoord
Ja.
Vraag 3
Bent u bereid onderhavige kwestie in de EU-ministerraad (RAZEB) van 23
juli a.s. aan de orde te stellen en de aanbevelingen uit het rapport
daar te bespreken?
Vraag 5
Zijn er consequenties verbonden aan het schenden van het
EU-wapenembargo tegen Birma? Zo ja, welke? Zo neen, waarom niet?
Antwoord
Gelet op de ernst van de inhoud van het rapport heeft de regering niet
willen wachten tot de RAZEB van 23 juli, maar heeft zij in een eerder
stadium contact gezocht met de Europese partners die genoemd worden in
het rapport. Deze landen hadden zelf al actie ondernomen naar
aanleiding van het rapport. Van onze EU-partners is vernomen dat India
ontkent voornemens te hebben voor verkoop van de helikopters aan
Birma. Voorts stelde India de aan Europese landen afgegeven
eindgebruikerverklaringen voor de helikopteronderdelen niet te
schenden.
Tevens heeft op 26 juli een EU Troika-demarche plaatsgevonden in New
Delhi, om nogmaals het belang dat de EU hecht aan het embargo op
Birma, te onderstrepen. India bevestigde de reeds geuite ontkenning,
en herhaalde dat de specifieke helikopters niet aan Birma worden
verkocht, en dat daartoe ook geen intentie bestaat.
De regering heeft dus geen aanwijzingen dat het embargo wordt
geschonden.
Vraag 4
Bent u bereid strenge eisen te stellen ten aanzien van zowel lopende
als wel toekomstige militaire handel met India, zodat voorkomen wordt
dat strategische goederen van Nederlandse makelij in Birma
terechtkomen?
Vraag 6
Heeft het gebleken gebrek aan controle op de wederexport door India
van componenten afkomstig uit EU-lidstaten België, Duitsland,
Frankrijk, Italië, het Verenigd Koninkrijk en Zweden gevolgen voor de
Nederlandse wapenexportcontrole? Zo ja, welke? Zo neen, waarom niet?
Antwoord
Zoals uit bovenstaande antwoorden blijkt is er geen sprake van dat de
controles op export van componenten uit de genoemde EU lidstaten naar
India tekortschieten. In het licht van de door India gegeven reactie
bestaat er voorts geen behoefte aan het stellen van strengere eisen
voor de uitvoer van Nederlandse goederen naar dat land. De huidige
eisen zijn afdoende.
Vraag 8
Hoe handhaaft Nederland de controle op componenten en de productie op
basis van licenties door Nederlandse wapenfabrikanten?
Antwoord
Ten algemene geldt dat de wapenexportregels van de aanvrager van een
uitvoervergunning verlangen dat naast de eerstvolgende bestemming van
de goederen, in casu het land waarnaar de feitelijke uitvoer
plaatsvindt, ook de laatst bekende bestemming wordt opgegeven. Indien
het de exporteur bekend is dat er na de eerstvolgende bestemming
sprake zal zijn van een identificeerbare volgende of eindbestemming,
is deze gehouden die bestemming te vermelden. In dat geval worden
zowel de eerste als de laatst bekende bestemming op de vergunning
vermeld. De eerste bestemming is vooral van belang voor de Nederlandse
douane om er op toe te kunnen zien dat de desbetreffende goederen niet
worden omgeleid, d.w.z. de Nederlandse jurisdictie verlaten naar een
bestemming die niet door middel van een vergunning is toegestaan.
Hoewel de eerstvolgende bestemming een rol speelt, is vooral de laatst
bekende bestemming van belang voor toetsing van een vergunningaanvraag
aan de criteria van het wapenexportbeleid, alsook voor de rapportage
over de afgegeven vergunningen.
Bij de uitvoer van componenten naar een buitenlandse systeembouwer is
vaak niet bekend wie de uiteindelijke klant of eindgebruiker zal zijn.
Die systeembouwer kan namelijk de componenten bestellen voor zijn
productielijn zonder dat op voorhand bekend is aan wie hij zijn
eindproducten uiteindelijk zal verkopen, of hij kan er bezwaar tegen
hebben dat toeleveranciers van componenten informatie over zijn exacte
klantenkring krijgen. In beide gevallen weet de Nederlandse
toeleverancier niet meer dan dat hij aan een bepaalde systeembouwer
levert. Bij de beoordeling van vergunningaanvragen voor uitvoer van
componenten betekent dit dat een oordeel zal moeten worden geveld over
de kwaliteit van de exportcontrole in het land waar de systeembouwer
gevestigd is. Wordt deze als adequaat en vergelijkbaar met de
Nederlandse exportcontrole beschouwd, dan wordt door middel van de eis
tot overlegging van een internationaal import certificaat (IIC),
afgegeven in het land waarnaar de uitvoer plaats zal vinden,
gewaarborgd dat alle systemen waarin de onderhavige onderdelen van
Nederlandse origine worden ingebouwd onder de exportcontrole van het
land van de systeembouwer zullen vallen. Door middel van een IIC
verplicht de importeur zich namelijk vóór eventuele re-export van de
op het certificaat vermelde goederen een uitvoervergunning aan te
vragen bij zijn exportcontrole-autoriteiten.
Voor de meeste NAVO-bondgenoten alsook voor een aantal vergelijkbare
partnerlanden in de multilaterale exportcontroleregimes wordt een
dergelijk IIC aanvaard als afdoende waarborg dat de toegeleverde
componenten een verantwoorde eindbestemming zullen krijgen. In andere
gevallen zullen extra waarborgen over de toekomstige bestemming
verlangd worden. Zo zal de verklaring van de importeur of verwerkende
industrie de toezegging moeten bevatten dat de componenten uitsluitend
verwerkt zullen worden in systemen voor lokale afnemers en zal
doorgaans ook nog van deze lokale afnemers, normaliter een of meer
krijgsmachtonderdelen van het betreffende land, een
eindgebruikersverklaring verlangd worden. Indien een verwerkende
industrie in een land buiten de kring van de NAVO-bondgenoten en
vergelijkbare partnerlanden de toe te leveren componenten toch ook wil
verwerken in systemen voor de export, dan zal verlangd worden dat deze
buitenlandse afnemers individueel geïdentificeerd worden en dat deze
in afzonderlijke verklaringen bevestigen dat zij de eindgebruiker van
een bepaald aantal systemen van de bewuste fabrikant zullen zijn.
Omdat in zulke gevallen de nadruk van de Nederlandse toetsing op de
betrokken derde landen komt te liggen, kan het voorkomen dat een
vergunningaanvraag deels wordt goedgekeurd en deels wordt afgewezen in
de zin dat slechts toestemming wordt verleend om een kleiner aantal
componenten toe te leveren dan oorspronkelijk voorzien. N amelijk,
slechts dat aantal dat is afgedekt door verklaringen van eindgebruik
uit de derde landen welke de Nederlandse toetsing hebben doorstaan.
Bedrijven die het voornemen hebben op basis van een licentie productie
in het buitenland te laten plaats vinden (soms ingegeven door
compensatiebeleid van landen die Nederlandse defensiegoederen willen
aanschaffen) of productie-apparatuur met gebruiksaanwijzing willen
exporteren, moeten een exportvergunning voor informatie- of
technologie-overdracht aanvragen. Deze aanvragen worden op dezelfde
wijze getoetst als vergunningaanvragen voor de uitvoer van goederen,
waarbij het specifieke karakter van technologie-overdracht uiteraard
meespeelt. In afgegeven vergunningen kunnen specifieke voorwaarden
worden gesteld, afgestemd op de individuele aanvraag.
Vraag 7
Bent u bereid op alle toekomstige exporten van militaire goederen,
inclusief componenten van wapensystemen, een afdwingbare maatregel toe
te passen, die her-export naar landen die onder een embargo vallen,
zonder toestemming van Nederland, verbiedt en strafbaar stelt?
Vraag 9
Onderschrijft u de visie dat in een wapenexportvergunning een
wettelijk bindende overeenkomst behoort te staan waarin wordt
vastgelegd dat er geen wederexporten kunnen plaatsvinden zonder
toestemming van de overheid van het land van herkomst?
Antwoord
Zoals omschreven in het antwoord op vraag acht geldt voor export van
militaire goederen naar bepaalde landen die een systeem van
exportcontrole kennen dat adequaat en vergelijkbaar is met het
Nederlandse, dat een internationaal import certificaat bij de
vergunningaanvraag dient te worden overgelegd. In dergelijke gevallen
bestaat geen behoefte aan aanvullende eisen als bedoeld in de beide
vragen. Uit oogpunt van internationale samenwerking bij de
ontwikkeling en productie van defensiematerieel hecht de regering er
aan de IIC-procedure te kunnen blijven toepassen.
Voor andere bestemmingen dient een door de afnemer afgegeven
verklaring omtrent eindgebruik van de goederen bij de
exportvergunningaanvraag te worden gevoegd. Indien niet rechtstreeks
aan overheden geleverd wordt, dient deze verklaring te worden
gelegaliseerd door de autoriteiten of een daartoe door de autoriteiten
gemachtigde instelling in het land van bestemming. De regering is van
mening dat, zoals ook overeengekomen binnen het Wassenaar Arrangement
en in EU-verband, een afdwingbare clausule met betrekking tot
re-export niet in alle gevallen verplicht moet worden gesteld, maar
dat de wenselijkheid van een dergelijke clausule per geval dient te
worden beoordeeld, waarbij een aanwijzing voor mogelijke uitvoer naar
een embargo-bestemming vanzelfsprekend een harde aanwijzing kan zijn.
Dit neemt niet weg dat de nationale vereisten ten aanzien van
eindgebruikersverklaringen nader kunnen worden verduidelijkt. De
afspraken die hierover zijn gemaakt door de deelnemende landen aan het
Wassenaar Arrangement, zullen hierbij leidend zijn.
1) "Indian helicopters for Myanmar: making a mockery of embargoes"?
Amnesty International UK and Saferworld, mei 2007
* Ministerie van Buitenlandse Zaken
* Bezuidenhoutseweg 67
* Postbus 20061
* 2500 EB Den Haag
* Tel.: 070-3 486 486
* Fax: 070-3 484 848
* Internet: www.minbuza.nl
Ministerie van Buitenlandse Zaken