Raad van State
Uitspraak
Zaaknummer: 200704855/1
Publicatie datum: dinsdag 28 augustus 2007
Tegen: het college van burgemeester en wethouders van Rucphen
Proceduresoort: Voorlopige voorziening
Rechtsgebied: Kamer 2 - Milieu - Bestuursdwang / Dwangsom
---
200704855/1.
Datum uitspraak: 28 augustus 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de
Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige
voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het
geding tussen:
, gevestigd te ,
en
het college van burgemeester en wethouders van Rucphen,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 29 mei 2007 heeft verweerder aan verzoekster een last
onder dwangsom opgelegd wegens de uitbreiding van haar inrichting op
het perceel te .
Tegen dit besluit heeft verzoekster bezwaar gemaakt. Bij brief van 3
juli 2007, bij de rechtbank Breda ingekomen op 9 juli 2007, heeft
verzoekster de voorzieningenrechter van die rechtbank verzocht een
voorlopige voorziening te treffen. De rechtbank heeft het verzoek op
12 juli 2007 ter verdere behandeling doorgezonden naar de Raad van
State.
De Voorzitter heeft de zaak ter zitting behandeld op 9 augustus 2007,
waar verzoekster, vertegenwoordigd door , en verweerder,
vertegenwoordigd door M. Sijmens, ambtenaar van de gemeente, zijn
verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Uit de stukken blijkt dat de inrichting, een
'sneeuwattractiepark', begin 2007 is uitgebreid met een crossbaan.
Verweerder acht deze uitbreiding in strijd met artikel 3 van het
Besluit horeca-, sport- en recreatieinrichtingen (hierna: het Besluit)
en met artikel 8.1 van de Wet milieubeheer. Verweerder heeft op die
grond een dwangsom opgelegd voor elke dag dat de crossbaan zonder
milieuvergunning in gebruik wordt genomen.
2.2. Verzoekster betoogt onder meer dat niet verweerder maar het
college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant (hierna: het
college) het tot handhaving bevoegde gezag is.
2.3. Ingevolge artikel 3 van het Besluit, voor zover hier van belang,
is het Besluit niet van toepassing indien de inrichting is ingericht
voor het voor recreatieve doeleinden gebruiken van gemotoriseerde
voertuigen of modelvoertuigen.
De uitbreiding van de inrichting met de crossbaan leidt niet tot
overtreding van artikel 3 maar heeft tot gevolg dat het Besluit niet
(langer) van toepassing is op de inrichting. Dat laatste betekent dat
voor de uitbreiding en het in werking zijn van de inrichting een
vergunning als bedoeld in de Wet milieubeheer is vereist. Anders dan
verweerder stelt kan de bevoegdheid tot handhavend optreden dus niet
worden gebaseerd op handhaving van het Besluit.
2.4. Ingevolge artikel 18.2, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet
milieubeheer, voor zover hier van belang, heeft het bestuursorgaan dat
bevoegd is een vergunning te verlenen tot taak zorg te dragen voor de
bestuursrechtelijke handhaving van de op grond van de betrokken wetten
voor degene die de inrichting drijft geldende voorschriften.
Op grond van categorie 19.2 van bijlage I bij het Inrichtingen- en
vergunningenbesluit milieubeheer is het college ten aanzien van de
inrichting bevoegd vergunning te verlenen krachtens de Wet
milieubeheer.
Het college en niet verweerder is derhalve het bevoegd gezag ten
aanzien van de bestuursrechtelijke handhaving van het zonder
milieuvergunning uitbreiden van de inrichting en het in werking hebben
daarvan.
Het betoog van verweerder dat het college eerst het bevoegd gezag
wordt indien een vergunningaanvraag bij hem is ingediend, vindt geen
grondslag in de wet en kan ook anderszins niet worden gevolgd.
2.5. Gelet op het vorenstaande ziet de Voorzitter aanleiding de hierna
te melden voorlopige voorziening te treffen.
2.6. Verweerder dient op na te melden wijze in de proceskosten te
worden veroordeeld.
3. Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van
State:
I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van het
college van burgemeester en wethouders van Rucphen van 29 mei 2007,
kenmerk GW/MVA/AZ07/743;
II. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Rucphen
tot vergoeding van bij verzoekster in verband met de behandeling van
het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van 669,43 (zegge:
zeshonderdnegenenzestig euro en drieënveertig cent), waarvan een
gedeelte groot 644,00 is toe te rekenen aan door een derde
beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de gemeente
Rucphen aan verzoekster onder vermelding van het zaaknummer te worden
betaald;
III. gelast dat de gemeente Rucphen aan verzoekster het door haar voor
de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van
285,00 (zegge: tweehonderdvijfentachtig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.M. Boll, als Voorzitter, in
tegenwoordigheid van mr. F.B. van der Maesen de Sombreff, ambtenaar
van Staat.
w.g. Boll w.g. Van der Maesen de Sombreff
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 28 augustus 2007
190-493.