Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap

CONCEPTTOEZICHTKADER

REC 2007-2008

(INCLUSIEF TOEZICHT
INDICATIESTELLING)

Utrecht, augustus 2007

INHOUDSOPGAVE


1 INLEIDING 5

2 WAARDERINGSKADER 7
2.1 Waarderingskader REC's 7
2.2 Waarderingskader CvI's 8
2.3 De indicatiestelling 10

3 UITVOERING VAN HET TOEZICHT 12

BIJLAGE(N)


4


1 INLEIDING

In 2005 is door de Tweede Kamer besloten het toezicht op de indicatiestelling door de CvI's over te dragen aan de Inspectie van het Onderwijs (hierna: inspectie).
Wijziging van het toezicht op de indicatiestelling maakt onderdeel uit van een pakket aan voorstellen, vastgelegd in het voorstel van wet `Wijziging van onder meer de Wet op de expertisecentra en de Wet op het onderwijstoezicht in verband met het wegnemen van enkele knelpunten bij leerlinggebonden financiering en het opheffen van de LCTI (Kamerstukken II, 2006/ 2007, 30956, nr. 2). Naast de overdracht van het toezicht op de indicatiestelling naar de inspectie bevat het voorstel van wet enkele andere wijzigingen op het terrein van de indicatiestelling: het model aanmeldingsformulier wordt niet langer bij AMvB voorgeschreven, het wordt mogelijk te variëren in indicatietermijnen binnen onderwijssoorten, het bevoegd gezag van een school kan een indicatiestelling aanvragen en de bekostigingssystematiek voor leerlingen afkomstig van een residentiële instelling wordt gewijzigd.

Met de voorziene overgang van het toezicht van de Landelijke Commissie Toezicht Indicatiestelling (LCTI) naar de inspectie is aanpassing van het toezichtkader dat de inspectie hanteert voor het toezicht op de regionale expertisecentra (REC's) noodzakelijk. In hoofdstuk 2 volgt een beschrijving van het waarderingskader voor het toezicht op de REC's en van het waarderingskader voor het toezicht op de Commissies voor de Indicatiestelling (CvI's).
In hoofdstuk 3 wordt de werkwijze bij het toezicht beschreven.

Dit kader heeft nadrukkelijk de status van een concept. Met name omdat de uitvoering van een pilot in het najaar van 2007 en overleg met het onderwijsveld nog zullen bijdragen aan de definitieve versie van het toezichtkader.


---


6


2 WAARDERINGSKADER

In paragraaf 2.1 wordt het waarderingskader beschreven dat de inspectie hanteert voor het toezicht op de REC's. Het waarderingskader voor het toezicht op de CvI's wordt beschreven in paragraaf 2.2. In paragraaf 2.3 komt de groei van het aantal geïndiceerde leerlingen en het toezicht daarop aan de orde.

2.1 Waarderingskader REC's

Het toezicht van de inspectie op de Regionale Expertisecentra (REC's) gaat uit van tenminste die taken die via de wet (wet op de expertisecentra na invoering van de wet leerlinggebonden financiering; artikel 28b, lid 6) aan een REC zijn opgedragen. De inspectie heeft daaruit drie kwaliteitsaspecten afgeleid die als kerntaken van een REC worden beschouwd:

- in stand houden van de Commissie voor de Indicatiestelling;
- coördinatie van de ambulante begeleiding;
- begeleiding van ouders.
In het navolgende waarderingskader beperkt het toezicht t.a.v. de REC- taak een Commissie voor Indicatiestelling in stand te houden zich tot de onafhankelijkheid van die commissie. Het toezicht op de uitvoering van de indicatiestelling dat tot 1 januari 2008 bij de LCTI ligt, wordt behandeld in paragraaf 2.2.

Een REC kan besluiten behalve bovengenoemde wettelijke taken ook nog andere taken aan dit pakket toe te voegen. Zulke taken zijn dan als een collectieve ambitie van de bij het REC aangesloten scholen geformuleerd en vastgelegd in het bedrijfsplan van het REC. Taken die door een REC als collectieve ambitie worden uitgevoerd, duidt de inspectie aan als zgn. "optionele taken". In het voorliggende kader worden deze optionele taken buiten beschouwing gelaten.

Het goed functioneren van een REC is in belangrijke mate afhankelijk van de wijze waarop de aansturing plaatsvindt. Daarom heeft de inspectie ook het kwaliteitsaspect "management en organisatie" als belangrijk onderdeel in haar waarderingskader opgenomen.

Dit leidt tot het waarderingskader met de volgende kwaliteitsaspecten en bijbehorende indicatoren (zie bijlage I en II):

Kwaliteitsaspect CAB: Coördinatie ambulante begeleiding De beoordeling van dit kwaliteitsaspect vindt plaats aan de hand van vijf indicatoren.
CAB1 Het REC bewaakt systematisch de coördinatie van de ambulante begeleiding en neemt maatregelen om de kwaliteit te behouden en zonodig te verbeteren.
CAB2 Het REC coördineert de deskundigheidsbevordering van de ambulant begeleiders.
CAB3 Het REC heeft functionele interne overlegstructuren. CAB4 Het REC heeft functionele externe contacten. CAB5 De REC coördinatie van de ambulante begeleiding levert concrete resultaten op.

---

Kwaliteitsaspect BO: Begeleiding van ouders
De beoordeling van dit kwaliteitsaspect vindt plaats aan de hand van vier indicatoren.
BO1 Het REC ondersteunt de ouder(s)/verzorger(s) bij het indienen van een verzoek tot indicatiestelling door de commissie voor de indicatiestelling.
BO2 Het REC coördineert eventueel noodzakelijke
onderzoeksactiviteiten.
BO3 Het REC ondersteunt ouder(s)/verzorger(s) bij het zoeken naar een school.
BO4 De ondersteuning die het REC biedt is succesvol en komt overeen met de verwachtingen van ouders.

Kwaliteitsaspect CI: Commissie voor de indicatiestelling De beoordeling van dit kwaliteitsaspect vindt plaats aan de hand van twee indicatoren.
CI1 Het REC-bestuur waarborgt dat de indicatiestelling niet beïnvloed wordt door de belangen van de bij de uitkomst van de indicatiestelling betrokken partijen.
CI2 De maatregelen die het REC treft om de onafhankelijkheid van de commissie voor de indicatiestelling te garanderen, zijn succesvol.

Kwaliteitsaspect MO: Management en organisatie
De beoordeling van dit kwaliteitsaspect vindt plaats aan de hand van vijf indicatoren:
MO1 De beleidsvoering van het REC is doeltreffend. MO2 Er is samenhang tussen de organisatiestructuur en het strategisch beleid.
MO3 Het REC zet bekostiging zodanig in dat de REC-taken naar behoren uitgevoerd kunnen worden.
MO4 De inzet van het personeel is gericht op het realiseren van de REC- taken.
MO5 De aansturing op de doorlooptijden van het indiceringsproces is efficiënt.

Normering:
Binnen de indicatoren wordt een aantal zogenaamde normindicatoren onderscheiden die doorslaggevend zijn voor de bepaling van het toezichtarrangement. De volgende indicatoren zijn als normindicatoren benoemd: BO1, BO3, BO4, CI1, CI2 en MO5.
Scores op de normindicatoren leiden tot de volgende toezichtarrangementen:

- alle normindicatoren voldoende: regulier toezicht;
- een of meerdere normindicatoren onvoldoende: kwaliteit is risicovol, daarom intensief toezicht;

- alle normindicatoren onvoldoende: kwaliteit zeer zwak, geïntensiveerd toezicht.

2.2 Waarderingskader CvI's

Voorzien is dat het toezicht op de CvI's per 1 januari 2008 overgaat van de LCTI naar de Inspectie van het Onderwijs. De inspectie neemt het waarderingskader dat de LCTI hanteert, over.
Het toezicht op de CvI's betreft de wijze waarop deze gebruik maken van hun bevoegdheid indicaties voor het speciaal onderwijs of
---

leerlinggebonden financiering te verstrekken. Het toezicht gaat onder meer na of de CvI's de indicatiecriteria op correcte en gelijke wijze hanteren.

De LCTI heeft een waarderingskader ontwikkeld dat vijf kwaliteitsaspecten bevat en maximaal 20 indicatoren. Er is een kader voor cluster 2, voor cluster 3 en voor cluster 4. De kaders verschillen niet op het niveau van de kwaliteitsaspecten. De verschillen op het niveau van de indicatoren zijn marginaal. Verschillen doen zich voor op het niveau van de concrete toepassing van de indicatoren (richtlijnen).

De kwaliteitsaspecten die worden onderscheiden zijn:
- Organisatorische en administratieve aspecten;
- Aard en ernst van de stoornis;

- Ernst van de onderwijsbeperking;

- Mogelijkheden van de reguliere zorgstructuur;
- Oordeels- en besluitvorming.

In onderstaande overzicht worden de kwaliteitsaspecten en de indicatoren weergegeven.

Kwaliteitsaspecten Indicatoren

1.Organisatorische en 1.1 samenstelling en vergaderfrequentie CvI administratieve aspecten 1.2 volledigheid dossiers
1.3 gebruik van het digitale protocol (tijdige verzending)
1.4 naleving Algemene Wet Bestuursrecht (termijnen, bezwaar)

1.5 naleving Wet Bescherming persoonsgegevens
2. Aard en ernst stoornis 2.1 toereikendheid rapportage (recent)
2.2 kwaliteit diagnostische instrumenten
2.3 kwaliteit informatie (bevoegde deskundigen)
2.4 helderheid en onderbouwing conclusies (hanteren criteria)

3. Ernst 3.1 toereikendheid informatie (onderwijskundig rapport) onderwijsbeperking 3.2 kwaliteit instrumenten
3.3 kwaliteit informatie 3.4 helderheid en onderbouwing conclusies
4. Ontoereikende zorg 4.1 toereikendheid informatie 4.2 kwaliteit informatie 4.3 helderheid en onderbouwing conclusies
5. Oordeels- en 5.1 gebruik criteria besluitvorming 5.2 gebruik beredeneerde afwijking 5.3 onderbouwing keuze observatieplaatsing 5.4 onderbouwing negatieve beschikking

Voor de kwaliteitsaspecten zijn door de LCTI de volgende beoordelingscategorieën gehanteerd.


- CS (conform standaard): de werkwijze van de CvI correspondeert redelijk tot goed met de in het waarderingskader vastgelegde standaard, d.w.z. bij minstens 90 procent van de geanalyseerde dossiers wordt aan de standaard voldaan.

- BCS (bijna conform standaard): de werkwijze van de CvI benadert de in het waarderingskader vastgelegde standaard, d.w.z. 75 tot 90 procent van de geanalyseerde dossiers voldoen aan de standaard.
---


- AP (aandachtspunt): er is nog een duidelijke discrepantie tussen de werkwijze van de CvI en de in het waarderingskader vastgelegde standaard, d.w.z. bij minder dan 75 procent van de geanalyseerde dossiers wordt aan de standaard voldaan.

Afwijkingen m.b.t. de besluiten conform het waarderingskader en de uitvoering door een CvI worden het zwaarst gewogen.

Per CvI is tot nu toe in beginsel jaarlijks een zgn. waarderingsprofiel opgesteld. Dit waarderingsprofiel geeft een sterkte-zwakte-analyse van het functioneren van een CvI en bevat de oordelen op de indicatoren van het waarderingskader.

Normering:
Nu er enige jaren ervaring is opgedaan door de CvI's m.b.t. de toepassing van de indicatiecriteria mag worden verwacht dat ten minste 90 procent van de onderzochte dossiers aan de standaard uit het waarderingskader van de LCTI voldoet.
De inspectie neemt dat ook als norm in haar toezicht.

2.3 De indicatiestelling

De ontwikkelde systematiek van de indicatiestelling beoogt op een transparante en objectieve wijze te beoordelen of een leerling zodanig extra zorg behoeft dat hij in aanmerking komt voor het speciaal onderwijs of leerlinggebonden financiering. Het systeem van indicatiestelling heeft echter ook tot doel ­ zo is bij de wetsbehandeling in de Tweede Kamer gesteld ­ beheersing van het aantal geïndiceerde leerlingen en van de daarmee gepaard gaande (open einde) financiering. Er zijn ook steeds meer gegevens beschikbaar over de ontwikkelingen van het aantal leerlingen in het SO en VSO en van het aantal leerlingen dat met een rugzak in het basisonderwijs en het voortgezet onderwijs zit. Deze gegevens betreffen zowel landelijke ontwikkelingen als ontwikkelingen op het niveau van de individuele REC's.

De staatssecretaris voor Primair Onderwijs heeft uitgesproken dat het onderwijsveld en dus ook de REC's een verantwoordelijkheid hebben t.a.v. beheersing van het aantal geïndiceerde leerlingen. Zeker nu er steeds meer benchmarkgegevens beschikbaar komen, zouden REC's moeten analyseren hoe zij op dit gebied presteren. Zij zouden hun kengetallen moeten kunnen verklaren en zo nodig actie moeten ondernemen als het aantal geïndiceerde leerlingen daartoe aanleiding geeft.

Dit aspect is tot nu toe geen onderwerp geweest in het toezicht op de REC's of de individuele CvI's. De inspectie wil de ontwikkeling van het aantal geïndiceerde leerlingen onderwerp maken van het toezicht op de REC's en de CvI's Onderzoeksvragen die daarbij aan de orde komen zijn:


- Hoe is de kwantitatieve ontwikkeling van het aantal geïndiceerde leerlingen voor het speciaal en voortgezet speciaal onderwijs?
- Hoe is de kwantitatieve ontwikkeling van het aantal geïndiceerde rugzakleerlingen?

- Analyseert het REC deze gegevens?

10


- Worden de gegevens met het onderwijsveld in de regio besproken?

- Worden naar aanleiding van het bovenstaande acties ondernomen door het REC en het onderwijsveld?

- Hoe zijn de doorlooptijden bij de indicatiestelling t.a.v. aanmelding, onderzoek en plaatsing?

- Is er sprake van wachtlijsten voor deze te onderscheiden fasen?
- Hoe is het proces van indicatiestelling georganiseerd door het REC? Leidt dit tot knelpunten?

Deze werkwijze zal dit najaar bij een tweetal REC's worden beproefd. Deze pilot moet leiden tot een aanvulling op de beschreven waarderingskaders.


---


12

3 UITVOERING VAN HET TOEZICHT

In lijn met de algemene ontwikkelingen van het toezicht zal ook het toezicht op de REC's en de indicatiestelling selectief en proportioneel worden ingericht. Dit betekent meer toezicht waar nodig, minder toezicht waar het op basis van verdiend vertrouwen kan.

Van alle REC's en CvI's zijn inmiddels kwaliteits- c.q. waarderingsprofielen beschikbaar. Ook zullen signalen en ontwikkelingen in aantallen geïndiceerde leerlingen per REC worden geanalyseerd. Dit maakt het mogelijk het toezicht risicogestuurd in te richten. Dit impliceert onder meer dat het onderzoek op maat zal plaatsvinden. Bij kwaliteitsonderzoeken bij de REC's zullen niet meer standaard alle kwaliteitsaspecten worden onderzocht, maar alleen die waar mogelijke risico's zijn gesignaleerd.
Deze selectieve, risicogestuurde aanpak geldt ook voor de CvI's. Overigens zal de inspectie zich niet meer rechtstreeks richten tot de CvI zoals de LCTI dat deed, maar als insteek kiezen het bestuur van het REC. Dit bestuur is immers verantwoordelijk voor het functioneren van de CvI.

De inspectie zal de vigerende afspraken met betrekking tot het aanleveren van gegevens - per voor indicatiestelling aangemelde leerling aan het zogenaamde CvI-net - continueren. Deze gegevens vormen de basis voor de analyses van de indicatiestelling door de inspectie. De inspectie is voornemens niet standaard meer bij alle CvI's jaarlijks steekproeven van dossiers te trekken. Zij zal dat in beginsel slechts doen als (landelijke) ontwikkelingen daartoe aanleiding geven.

Indien er bij een CvI met een steekproef wordt gewerkt, zal de door de LCTI gehanteerde en door haar met het veld overeengekomen werkwijze worden gehanteerd met betrekking tot opvragen, analyseren en beoordelen van de dossiers.

Per REC en CvI zal een factsheet en risicoanalyse worden gemaakt die de basis vormen voor het toezicht in 2008. Met het bestuur van elk REC zal komend jaar een toezichtcontact plaatsvinden. De bevindingen uit deze onderzoeken zullen met inachtneming van de daartoe in de WOT neergelegde procedures openbaar worden gemaakt.

Bovenstaande werkwijze zal dit najaar worden beproefd bij een tweetal REC's. Het pilotkarakter van deze proef geldt in het bijzonder het bestuurlijk gesprek over de positie en inzet van het REC bij de beheersing van het aantal geïndiceerde leerlingen als geschetst in hoofdstuk 2.3. Over de resultaten zal met het onderwijsveld worden overlegd. Zo nodig zullen de werkwijze en de waarderingskaders worden bijgesteld. De uitkomsten van de pilot worden ook gebruikt voor het vaststellen van de normering.


13


14

BIJLAGE I: WETTELIJKE REC-TAKEN
Kwaliteitsaspect CAB: Coördinate ambulante begeleiding Het REC zorgt voor de resultaat gerichte coördinatie van de ambulante begeleiding. Het REC heeft volgens de Wet op de Expertisecentra de taak om de inzet van de ambulante begeleiding ten behoeve van scholen voor regulier onderwijs te coördineren (WEC, art. 28b lid 6b en 6f). Een REC coördineert de inzet van de ambulante begeleiding, maar voert deze in beginsel niet zelf uit. Wanneer het REC zelf ook zorgt voor de uitvoering van de ambulante begeleiding zal de Inspectie van het Onderwijs zich bij haar toezicht op het REC vooralsnog toch beperken tot de coördinatie van de ambulante begeleiding. In een later stadium richt de Inspectie van het Onderwijs zich bij haar toezicht expliciet op de uitvoering van de Ambulante Begeleiding.
Een REC verzoekt participerende scholen van het REC om reguliere scholen te ondersteunen. Het gaat daarbij in de eerste plaats om het ondersteunen van scholen met leerlingen voor wie op basis van de beoordeling van een commissie voor de indicatiestelling een leerlinggebonden budget beschikbaar is en die toelaatbaar zijn tot de onderwijssoort of het cluster waartoe de REC-school behoort (WEC, art. 8a lid 1). Daarnaast kan de begeleiding ook preventief gericht zijn om te voorkomen dat een leerling naar het (voortgezet) speciaal onderwijs moet worden verwezen.
De beoordeling van dit kwaliteitsaspect vindt plaats aan de hand van vier indicatoren.

CAB1 Het REC bewaakt systematisch de coördinatie van de ambulante begeleiding en neemt maatregelen om de kwaliteit te behouden en zonodig te verbeteren.
CAB2 Het REC coördineert de deskundigheidsbevordering van de ambulant begeleiders.
CAB3 Het REC heeft functionele interne overlegstructuren. CAB4 Het REC heeft functionele externe contacten. CAB5 Het REC coördinatie van de ambulante begeleiding levert concrete resultaten op.
Kwaliteitsaspect BO: Begeleiding van ouders
Het REC zorgt voorpassende ondersteuning van ouders. De Wet op de Expertisecentra (WEC) geeft aan dat een REC tot taak heeft de ouders te ondersteunen bij een drietal situaties. Ten eerste heeft een REC tot taak de ouders te ondersteunen bij het indienen van een verzoek tot indicatiestelling door de commissie voor de indicatiestelling (WEC, art. 28b lid 6c). Men kan daarbij denken aan een actief voorlichtingsbeleid over de taken en functies van het REC en de procedures voor aanmelding bij de commissie voor de indicatiestelling. Ook kan deze ondersteuning eruit bestaan, voor zover ouders dat wensen, dat de REC's behulpzaam zijn bij het leggen van contacten en het invullen van formulieren. Hier spreken we over de ondersteuning in het voortraject van het indiceringsproces. Vervolgens ondersteunt het REC ouders wanneer de commissie voor de indicatiestelling hen verzoekt om nadere gegevens en verklaringen. Het REC heeft tot taak de noodzakelijke onderzoeksactiviteiten die daaruit voortvloeien te coördineren
(WEC, art.28b lid 6d).
Ten slotte wordt van het REC verwacht dat het de ouders ondersteunt bij het zoeken naar een school. Dit geldt zowel voor scholen die deel uitmaken van het REC, als voor scholen voor regulier primair onderwijs of voortgezet onderwijs (WEC, art. 28b lid 6e). Hier spreken we over de ondersteuning van het natraject van het indiceringsproces.
15

De beoordeling van dit kwaliteitsaspect vindt plaats aan de hand van vier indicatoren. BO1 Het REC ondersteunt de ouder(s)/verzorger(s) bij het indienen van een verzoek tot indicatiestelling door de commissie van indicatiestelling. BO2 Het REC coördineert eventueel noodzakelijke onderzoeksactiviteiten. BO3 Het REC ondersteunt ouder(s)/verzorger(s) bij het zoeken naar een school. BO4 De ondersteuning die het REC biedt is succesvol en komt overeen met de verwachtingen van ouders.
Kwaliteitsaspect 01: Commissie voor de indicatiestelling Het REC-bestuur waarborgt dat de indicatiestelling niet wordt beïnvloed door de belangen van de bij de uitkomst van de indicatiestelling betrokken partijen. De Wet op de Expertisecentra geeft aan dat het REC tot taak heeft een commissie voor de indicatiestelling in stand te houden (WEC, art. 28b lid 6a). De taken van deze commissie zijn geregeld in artikel 28c. Het toezicht op het correct uitvoeren van de taken van deze commissie zijn tot nu toe voor de inhoudelijke kant belegd bij de Landelijke commissie toezicht indicatiestelling (WEC, art. 28e). Echter, er zit aan de indicatiestelling nog een belangrijk facet naast het op de juiste wijze toepassen van de indicatie criteria. Dat is het facet van de onafhankelijkheid. De taak toezicht op die onafhankelijkheid uit te voeren wordt ingevuld door de Inspectie van het Onderwijs. Het gaat erom dat de indicatiestelling in termen van informatieverzameling, oordeelsvomning en besluitvorming niet beïnvloed wordt door de belangen van de betrokken partijen bij de uitkomst van de indicatiestelling. De indicatiestelling dient zoveel als mogelijk gestoeld te zijn op objectiveerbaar vastgestelde kindkenmerken (geoperationaliseerd in de indicatiecriteria). Deze onafhankelijkheid van de commissie voor de indicatiestelling betreft de bestuurlijke positionering, de organisatorische inbedding en de personele invulling.
De beoordeling van dit kwaliteitsaspect vindt plaats aan de hand van twee indicatoren.
CI1 Het REC-bestuur waarborgt dat de indicatiestelling niet bemvloed wordt door de belangen van de bij de uitkomst van de indicatiestelling betrokken partijen. CI2 De maatregelen die het REC treft om de onafhankelijkheid van de commissie voor de indicatiestelling te garanderen, zijn succesvol.


16

BIJLAGE II: AANSTURING VAN HET REC
Kwaliteitsaspect MO: Management en organisatie
Het REC-bestuur zorgt voor een adequate aansturing van het REC. REC's zijn organisaties met een unieke wettelijke taakstelling. Een goede organisatie- structuur en een daarmee samenhangend goed management, vormen belangrijke condities om de (wettelijke) taken van de REC's naar behoren te kunnen vervullen. De Inspectie van het Onderwijs vormt zich een oordeel over deze condities, bijvoorbeeld door aandacht te besteden aan de doeltreffendheid van de beleidsvoering. Goede informatieverwerking en het gebruik van ICT daarbij kunnen bijdragen aan een effectieve en efficiënte communicatie binnen de vaak complexe structuur van het REC. Doeltreffende beleidsvoering vereist een duidelijk strategisch beleid waaruit de visie van het REC blijkt.
Ook de mate van samenhang tussen de organisatiestructuur en het strategisch beleid krijgt aandacht in het inspectietoezicht. Taken, verantwoordelijkheden en bevoegdheden, dienen transparant en doelmatig te zijn belegd en de overlegstructuur moet gericht zijn op samenhang tussen de verschillende geledingen binnen het REC. De beschikbare financiën dient het REC zo in te zetten dat alle REC-taken naar behoren uitgevoerd kunnen worden. Hierbij komen bijvoorbeeld bestedingsprioriteiten en de continuïteit over meer jaren aan de orde. Tot slot is ook de inzet van het beschikbare personeel voor wat betreft bevoegdheden en bekwaamheden onderwerp van inspectieonderzoek. Als toetssteen van de efficiënte organisatie en aansturing van het REC in resultaatstermen, beoordeelt de inspectie het beleid dat het REC voert met betrekking tot de doorlooptijden van het indiceringsproces.
De beoordeling van dit kwaliteitsaspect vindt plaats aan de hand van vier indicatoren. MO1 De beleidsvoering van het REC is doeltreffend. MO2 Er is samenhang tussen de organisatiestructuur en het strategisch beleid. MO3 Het REC zet bekostiging zodanig in dat de REC-taken naar behoren uitgevoerd kunnen worden.
MO4 De inzet van het personeel is gericht op het realiseren van de REC-taken. MO5 De aansturing op de doorlooptijden van het indiceringsproces is efficiënt.


17