Ministerie van Defensie

05-09-2007
Gelaagde opbouw van de militaire pensioenaanspraken

Ondertekenaar: Staatssecretaris van Defensie

Conform mijn toezegging tijdens het AO Veteranenbeleid op 2 juli jl., informeer ik u bijgaand over de gelaagde opbouw van de militaire pensioenaanspraken bij arbeidsongeschiktheid en invaliditeit en de afschaffing van de zogenaamde V 4-kortingssystematiek.

Gelaagde opbouw
Met ingang van 1 januari 1998 kunnen militairen ingevolge de Wet Overheidspersoneel onder de werknemersverzekeringen (Wet OOW) aanspraak maken op een WAO-uitkering. De Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) is per 1 januari 2006 in werking getreden voor diegenen die na genoemde datum arbeidsongeschikt zijn geworden. Degenen die voor die datum een WAO-uitkering hadden, blijven die houden. Voor de hieronder beschreven gelaagde opbouw en de zogenaamde V 4 korting maakt dat echter geen verschil.

De Algemene militaire pensioenwet en de daaropvolgende Kaderwet militaire pensioenen, gaan sinds 1998 uit van een gelaagde opbouw. In geval van arbeidsongeschiktheid is voor militairen daarmee de WAO-uitkering de basisuitkering. Indien ook sprake is van invaliditeit als gevolg van de uitoefening van de militaire dienst gedurende buitengewone omstandigheden uitzendingen inbegrepen, dan bestaat ook aanspraak op een invaliditeitspensioen (IP).

De gelaagde opbouw betekent dat bij samenloop tussen arbeidsongeschiktheid en invaliditeit, de WAO-uitkering wordt afgetrokken van het IP. Het IP komt dus tot uitbetaling indien de mate van invaliditeit hoger is dan de mate van arbeidsongeschiktheid. Is daarentegen de mate van arbeidsongeschiktheid hoger dan de mate van invaliditeit, dan komt alleen de WAO-uitkering tot uitbetaling omdat geen sprake kan zijn van twee uitkeringen voor dezelfde aandoening. Het IP wordt volledig uitbetaald indien wel invaliditeit maar geen arbeidsongeschiktheid aan de orde is.

V 4-kortingssystematiek
De zogenaamde V 4-kortingssystematiek is ontstaan onder het oude militaire pensioenrecht. Vóór 1 juli 1998 konden militairen geen aanspraak maken op een WAO-uitkering. Een gewezen militair kon alleen een WAO-uitkering ontvangen uit een andere dan de militaire dienstbetrekking. Het betrof vooral ex- dienstplichtigen die gezond de dienst hadden verlaten, maar vanuit een latere burgerfunctie arbeidsongeschikt werden en een WAO-uitkering ontvingen. Er kon aanspraak op een IP worden gemaakt, indien later bleek dat de arbeidsongeschiktheid was veroorzaakt door een aandoening die verband hield met de uitoefening met de militaire dienst. Artikel V 4 van de toenmalige Algemene militaire pensioenwet bepaalde dat in deze situatie de WAO-uitkering volledig werd gekort op het IP. Als de WAO-uitkering hoger was dan het IP, werd het IP niet uitgekeerd.

Deze zogenaamde V 4-kortingssystematiek kende echter één belangrijke uitzondering. Verrekening van de WAO-uitkering met het IP vond niet plaats als de WAO-uitkering zes maanden of later na de ingangsdatum van het IP werd toegekend. De wetstekst sprak van een redelijke termijn die in de uitvoeringspraktijk op zes maanden is gesteld. In de oude regelgeving werd het niet verrekenen van de WAO-uitkering in deze situatie als redelijk gezien, omdat ook nieuwe inkomsten uit arbeid niet met het militair invaliditeitspensioen werden verrekend. De na zes maanden toegekende WAO-uitkering werd als een vervanging van die nieuwe inkomsten gezien.

Deze systematiek is met het overgangsrecht van de Kaderwet militaire pensioenen in stand gehouden. Degenen bij wie nog net geen zes maanden tussen toekenning van het IP en de WAO-uitkering zijn verstreken, hebben dit altijd als onbillijk ervaren. Ik heb daarvoor begrip. Na overleg met het Sector Overleg Defensie heb ik dus ook besloten deze zogenaamde V 4-kortingssystematiek met ingang van 1 januari 2007 af te schaffen. De uitvoering hiervan heeft in de maand juni van dit jaar haar beslag gekregen. Alle betrokkenen zijn geïnformeerd en ontvangen met terugwerkende kracht tot 1 januari 2007 hun volledige IP.

DE STAATSSECRETARIS VAN DEFENSIE