EUROPESE COMMISSIE
Brussel, 23.XII.2005
C(2005)5960
Betreft: Steunmaatregel nr. N 334/2005 België
Verlaging van het accijnstarief voor biobrandstoffen
Excellentie,
1 PROCEDURE
(1) De Belgische autoriteiten hebben bij brief van 28 juni 2005, door de
Commissie geregistreerd op 4 juli 2005, de bovenvermelde steunregeling
aangemeld. Bij brieven van 12 juli en 14 oktober 2005 heeft de Commissie de
Belgische autoriteiten om aanvullende inlichtingen verzocht. De Belgische
autoriteiten hebben de Commissie geantwoord bij brieven van 22 augustus
2005, diezelfde dag nog door de Commissie geregistreerd, en 11 november
2005, door de Commissie geregistreerd op 15 november 2005.
2 BESCHRIJVING VAN DE MAATREGEL
2.1 Doelstelling van de steunregeling
(2) Doelstelling van de aangemelde steunregeling is de bescherming van het
milieu, door het op de markt brengen van biobrandstoffen aan te moedigen via
een accijnsverlaging.
(3) Het gebruik van biobrandstoffen wordt aangemoedigd om de doelstellingen te
behalen van Richtlijn 2003/30/EG van het Europees Parlement en de Raad van
8 mei 2003 ter bevordering van het gebruik van biobrandstoffen of andere
hernieuwbare brandstoffen in het vervoer1 (hierna "de richtlijn
1 PB L 123 van 17.5.2003, blz. 42.
Zijne Excellentie de Heer Karel DE GUCHT
Minister van Buitenlandse Zaken
Karmelietenstraat 15
B - 1000 Brussel
Commission européenne, B-1049 Bruxelles Belgique, Europese Commissie, B-1049 Brussel België
Telefoon: 00- 32 (0) 2 299.11.11.
biobrandstoffen" genoemd). Volgens de Belgische wetgeving waarmee deze
richtlijn wordt omgezet, moet het aanbod van biobrandstoffen en andere
hernieuwbare brandstoffen op 31 december 2005 minstens 2% bedragen. Dit
percentage zal jaarlijks lineair met 0,75% worden verhoogd tot 2010; in dat
jaar zal het streefcijfer 5,75% zijn.
(4) Met de steun wordt beoogd voor biobrandstoffen een streefcijfer van 7 vol %
voor benzine en 2,45 vol % voor 'gasolie' te behalen. Voor gasolie worden tot
in 2007 verdere verlagingen doorgevoerd om een lineaire verhoging van
0,92% aan te houden, zodat tegen 2008 het streefcijfer van 5% volume wordt
behaald.
(5) Volgens de aanmelding zullen hernieuwbare brandstoffen dankzij de
accijnsverlaging kunnen concurreren met fossiele brandstoffen, die een
aanzienlijk lagere kostprijs hebben. De steun is bedoeld om het verschil tussen
de productiekosten en de marktprijs van de hernieuwbare energiebronnen te
compenseren.
2.2 Biobrandstoffen waarvoor de verlaging geldt
(6) De biobrandstoffen die onder de toepassing van de aangemelde regeling
vallen, zijn: koolzaadolie van de GN-code 1514, bio-ethanol van de GN-
code 2207 10 00 en biodiesel van de GN-code 3824 90 99; deze beantwoorden
alle aan de definitie van hernieuwbare energiebronnen van artikel 2 van
Richtlijn 2001/77/EG van het Europees Parlement en de Raad van 27
september 2001 betreffende de bevordering van elektriciteitsopwekking uit
hernieuwbare energiebronnen op de interne elektriciteitsmarkt2.
2.3 Vorm en budget van de steunmaatregel
(7) Het bedrag van de steun, dat berekend wordt als het totaal van de
accijnsverlaging en de in aanmerking komende hoeveelheid biobrandstoffen,
wordt op 184 miljoen EUR per jaar geraamd; daarvan is 116 miljoen EUR
voor de accijnsverlaging voor bio-ethanol en 68 miljoen EUR voor die voor
biodiesel. De Belgische autoriteiten hebben geen budget toegewezen aan de
steun voor koolzaadolie, omdat dit onderdeel van de regeling erg beperkt zal
zijn.
(8) De steun wordt toegekend in de vorm van een verlaging van het accijnstarief
bij de inverbruikstelling van de brandstof. Voor bio-ethanol en biodiesel wordt
het verlaagde accijnstarief toegekend voor producten die worden geproduceerd
door entiteiten die in het kader van een tenderprocedure zijn erkend. De
koolzaadolie die als motorbrandstof wordt gebruikt, krijgt een volledige
vrijstelling van accijnzen wanneer deze door een natuurlijke persoon of
rechtspersoon wordt geproduceerd en zonder tussenpersoon aan de
eindverbruiker wordt verkocht. Hierbij handelt de producent alleen of in een
2 PB L 283 van 27.10.2001, blz. 33.
---
samenwerkingsverband, op basis van zijn eigen productie. De vrijstelling op
deze voorwaarden moet korte ketens voor de productie van koolzaadolie door
een erg klein aantal landbouwers helpen scheppen voor een nichemarkt.
(9) De verlaging van het accijnstarief voor bio-ethanol en biodiesel wordt
toegekend in de vorm van een verlaging van het accijnstarief voor
hernieuwbare brandstoffen vermengd met fossiele brandstoffen, ten opzichte
van het tarief dat geldt voor volledig fossiele brandstoffen die door de
biobrandstoffen vervangen worden. Een en ander is in overeenstemming met
Richtlijn 2003/96/EG van de Raad van 27 oktober 2003 tot herstructurering
van de communautaire regeling voor de belasting van energieproducten en
elektriciteit3 (hierna "de richtlijn energiebelasting" genoemd). De betrokken
fossiele brandstoffen zijn:
· ongelode benzine
· met een octaangehalte van 98 of meer, met een laag zwavelgehalte
en aromatische verbindingen, of
· met een octaangehalte van minder dan 98, en
· gasolie met een zwavelgehalte van niet meer dan 50 mg/kg.
2.4 Begunstigden
(10) Volgens de aanmelding zijn de producenten van biobrandstoffen die voor
steun in aanmerking komen, ondernemingen, van elke grootte (grote,
middelgrote en kleine ondernemingen) en ongeacht de sector waarin zij actief
zijn. Het aantal begunstigden wordt op 5 à 10 geraamd.
(11) De begunstigden van de accijnsverlaging voor bio-ethanol en biodiesel worden
geselecteerd op basis van een oproep tot het indienen van voorstellen in het
kader van de Europese Gemeenschappen. Na deze oproep worden productie-
eenheden van biobrandstoffen erkend voor de inverbruikstelling van bepaalde
hoeveelheden biobrandstoffen op het Belgische grondgebied tegen een
verlaagd accijnstarief.
(12) De aanvraagdossiers moeten met name de volgende elementen bevatten:
· een verslag met een technische beschrijving van de productie-installaties
waarin wordt aangegeven wat hun productiecapaciteit is voor een
biobrandstof die aan de kenmerken van de programmawet inzake
defiscalisatie voldoet;
· een notitie met financiële prognoses;
· een toezegging om voor de duur van de erkenning jaarlijks een verslag
over te leggen waarin de ontwikkeling van de hoeveelheid, oorsprong en
aard van de bevoorrading met plantaardige grondstoffen wordt afgezet
tegen de uiteindelijk geproduceerde biobrandstoffen, en
3 PB L 283 van 31.10.2003, blz. 51.
---
· een verbintenis tot inverbruikstelling of tot cessie met het oog op de
inverbruikstelling van de biobrandstoffen op Belgisch grondgebied.
2.5 Nationale rechtsgrondslag en duur van de steunregeling
(13) De nationale rechtsgrondslag van de aangemelde steunregeling is een
programmawet tot wijziging van een aantal bepalingen van de programmawet
van 27 december 2004. De regeling treedt in werking na de goedkeuring door
de Commissie en na de vankrachtwording van het koninklijk besluit tot
uitvoering van de regeling. De regeling heeft een looptijd van zes jaar: een
erkenning voor de inverbruikstelling kan ten laatste zes jaar na de
inwerkingtreding van de steunregeling worden toegekend. Daarenboven is de
duur van de verleende erkenningen tot zes jaar beperkt.
2.6 Beginselen voor de jaarlijkse herziening van de accijnsverlaging
(14) De productiekosten en de marktprijzen worden jaarlijks opnieuw bezien en de
accijnstarieven worden jaarlijks vastgesteld. In deze tarieven wordt rekening
gehouden met de energie-inhoud van de mengeling bestaande uit fossiele
producten/hernieuwbare producten, alsmede met de hogere productiekosten
van biobrandstoffen, berekend op basis van de gemiddelde kosten van het
voorafgaande jaar.
(15) Het bedrag van de accijnsverlaging voor hernieuwbare brandstoffen,
vermengd met fossiele brandstoffen, wordt zodanig berekend dat het verbod
op overcompensatie van artikel 16 van de richtlijn energiebelasting in acht
wordt genomen. Zo zal het accijnstarief voor volledig fossiele brandstoffen
worden berekend door het bijzondere accijnstarief voor biobrandstoffen te
vermeerderen met een bedrag dat gelijk is aan de bijkomende productiekosten
van biobrandstof, met eenzelfde energie-inhoud, ten opzichte van fossiele
brandstof. Op die wijze zal de prijs aan de pomp van volledig fossiele
brandstof, bij eenzelfde energie-inhoud, gelijk zijn aan het totale bedrag dat
moet worden betaald bij het gebruik van een brandstof die bestaat uit een
mengeling van een fossiel en een hernieuwbaar product.
2.7 Oorspronkelijk bedrag van de accijnsverlaging
(16) Bio-ethanol zal laagzwavelige benzine gaan vervangen, terwijl biodiesel en
koolzaadolie laagzwavelige gasolie vervangen.
4
(17) De zogenaamde "bijzondere" accijns op brandstoffen van het hierboven
vermelde type is aanvankelijk als volgt:
(EUR/1 000 liter)
Benzine
Fossiel 352,96
---
Aangevuld met minstens 7% volume bio-ethanol 311,51
Gasolie
Fossiel 163,14
Aangevuld met minstens 2,45% volume biodiesel 154,13
(18) De door de Belgische autoriteiten aangemelde accijnstarieven resulteren in een
initiële verlaging van 592,19 EUR per 1 000 liter bio-ethanol en van 367,91
EUR per 1 000 liter biodiesel, volgens onderstaande berekeningen:
Benzine Gasolie
a) Bijzondere accijns per 1 000 liter fossiel 352,9681 EUR 163,1488 EUR
b) Bijzondere accijns per 1 000 liter vermengd 311,5150 EUR 154,1350 EUR
c) Verlaging per 1 000 liter vermengd (= a - b) = 41,4531 EUR = 9,0138 EUR
d) Aantal liter biobrandstof per 1 000 liter 70,0 24,5
vermengd
e) Verlaging per liter biobrandstof (= c/d) = 0,59219 EUR = 0,36791 EUR
Verlaging per 1 000 liter biobrandstof (= e * = 592,19 EUR = 367,91 EUR
1000)
(19) Koolzaadolie is, op de eerder beschreven voorwaarden, volledig vrijgesteld
van accijnzen, van bijzondere accijnzen en van de bijdrage op de energie. De
verlaging van het accijnstarief voor koolzaadolie is dus gelijk aan het totaal
van het accijnstarief, het bijzondere-accijnstarief en de bijdrage op de energie
van de brandstof die zij vervangt (gasolie met een laag zwavelgehalte).
Aanvankelijk bedragen deze tarieven, onderscheidenlijk, 198,3148 EUR,
4 Maximaal 5% bio-ethanol wordt rechtstreeks toegevoegd, de rest via ETBE. Van het toegevoegde
volume ETBE wordt 47% in aanmerking genomen voor het berekenen van het aan de benzine
toegevoegde percentage bio-ethanol, om zodoende uit te komen op minstens 7% bio-ethanol. Door
de uitvoeringsbepalingen van de Belgische wetgeving worden de verkopers van brandstoffen
verplicht de grenswaarden na te leven van 2,7 vol % zuurstof, 5 vol % ethanol en 15 vol % ethers
zoals die zijn opgelegd door Richtlijn 98/70/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13
oktober 1998 betreffende de kwaliteit van benzine en van dieselbrandstof en tot wijziging van
Richtlijn 93/12/EEG van de Raad (PB L 350 van 28.12.1998, blz. 58), gewijzigd bij Richtlijn
2003/17/EG van het Europees Parlement en de Raad van 3 maart 2003 (PB L 76 van 22.3.2003,
blz. 10).
---
163,1488 EUR en 14,8736 EUR per 1 000 liter, hetgeen resulteert in een
aanvankelijke verlaging van 376,34 EUR per 1 000 liter.
2.8 Rechtvaardiging van de accijnsverlaging
(20) De Belgische autoriteiten hebben de productiekosten van biobrandstoffen
opgegeven die in de onderstaande tabel zijn vermeld:
(in EUR/1 000 liter) Bio- Biodiesel Koolzaadolie
ethanol
Grondstoffen + 346 + 548 + 726
(graan) (geraffineerde (koolzaad)
koolzaadolie)
Loonkosten + 50 + 25 + 34
Investeringskosten + 100 + 30 + 119
Tussenverwerking + 144 + 88 + 24
Logistiek + 45 + 21 + 18
Verkoop nevenproducten - 83 - 34 - 344
(DDGS) (glycerine) (koek)
Directe steun 0 0 0
Productiekosten 602 678 578
(21) Voorts hebben de Belgische autoriteiten de winstmarge die voor elk soort
biobrandstof nodig is, op 50 EUR per 1 000 liter geraamd.
(22) Wat koolzaadolie betreft, hebben de Belgische autoriteiten ook de kosten
aangehaald die nodig zijn om de motoren aan te passen zodat voertuigen op
deze brandstof kunnen rijden; zij ramen deze kosten op 2 000 EUR per
voertuig. Voor een voertuig dat 8 liter brandstof per 100 km verbruikt en in
totaal 100 000 km rijdt, moet dus met 0,25 EUR per liter extra kosten (2 000
EUR / (0,08 l/km * 100 000 km)) worden gerekend - of 250 EUR per 1 000
liter.
(23) De Belgische autoriteiten hebben ook aangegeven dat de landbouwers geen
accijns betalen op brandstoffen die zij voor hun activiteiten gebruiken. In
overeenstemming met artikel 15, lid 3, van de richtlijn energiebelasting zijn
immers van accijnzen vrijgesteld de producten die worden gebruikt als
brandstof voor verwarmingsdoeleinden in het kader van strikte
landbouwactiviteiten en als brandstof voor de voeding van motoren
geïnstalleerd op land-, tuin- en bosbouwtractoren en op machines,
gereedschappen, werk- en voertuigen die speciaal ontworpen zijn om
uitsluitend te worden gebruikt in de land-, tuin- en bosbouw en in de visteelt.
(24) Wat ETBE betreft, raamden de Belgische autoriteiten de productiekosten van
deze brandstof - die wordt geproduceerd op basis van 47% ethanol en 53%
isobuteen - op 565 EUR per 1 000 liter, uitgaande van een kostprijs van 652
6
EUR per 1 000 liter bio-ethanol, 300 EUR per 1 000 liter isobuteen en
omzettingskosten van 100 EUR per 1 000 liter.
(25) Volgens de Belgische autoriteiten bedragen de marktprijzen voor fossiele
brandstoffen op de markt (minus belastingen) 315 EUR per 1 000 liter benzine
en 349 EUR per 1 000 liter gasolie.
(26) De cijfergegevens die de Belgische autoriteiten hanteren, zijn afkomstig van
ondernemingen met projecten voor ethanol- en bio-ethanolfabrieken in België
en van 'verenigingen zonder winstoogmerk op het gebied van koudgeperste
koolzaadolie.
(27) De Belgische autoriteiten hebben toegezegd de maximale accijnsverlaging bij
de jaarlijkse herziening zodanig te berekenen dat de verlaging voor elke
biobrandstof niet hoger ligt dan het verschil tussen, enerzijds, de totale
kostprijs van de biobrandstof zonder belastingen zoals die hierboven is
beschreven, rekening houdend met de laagste energie-inhoud van de
biobrandstoffen en, anderzijds, de prijs van de overeenkomstige fossiele
brandstof op de markt, zonder belastingen.
(28) Voorts hebben de Belgische autoriteiten verklaard dat de steun niet mag
worden gecumuleerd met steun ontvangen in het kader van andere lokale,
regionale, nationale of communautaire regelingen die dezelfde subsidiabele
kosten dekken. De installaties voor de productie van biobrandstoffen kunnen
evenmin investeringssteun krijgen.
3 BEOORDELING VAN DE MAATREGEL
3.1 De vraag of er sprake is van staatssteun in de zin van artikel 87, lid 1, van
het Verdrag
(29) Het verbod op staatssteun van artikel 87, lid 1, van het EG-Verdrag betreft
steunmaatregelen van de staten of in welke vorm ook met staatsmiddelen
bekostigd, die de mededinging door begunstiging van bepaalde
ondernemingen of bepaalde producties vervalsen of dreigen te vervalsen,
voorzover deze steun het handelsverkeer tussen de lidstaten ongunstig
beïnvloedt. In deze zaak is de Commissie tot de bevinding gekomen dat de
hier aangemelde verlaging van het accijnstarief staatssteun vormt in de zin van
artikel 87, lid 1, van het Verdrag, en wel om de volgende redenen.
(30) De verlaging van het accijnstarief wordt door de Belgische Staat toegekend en
uit staatsmiddelen gefinancierd, aangezien deze maatregel in een vermindering
van de inkomsten van de Staat resulteert. De maatregel vervalst de
mededinging doordat hij selectief de producenten van bepaalde brandstoffen
(namelijk biobrandstoffen) begunstigt. Aangezien biobrandstoffen
substitueerbaar zijn met fossiele brandstoffen, waarvoor er een intensief
internationaal handelsverkeer bestaat, zal de bewuste verlaging het
handelsverkeer tussen lidstaten ongunstig kunnen beïnvloeden.
7
3.2 Rechtmatigheid van de steun
(31) De steunregeling treedt pas in werking nadat de Europese Commissie
toestemming heeft gegeven. De Belgische autoriteiten hebben dus aan hun
verplichtingen uit hoofde van artikel 88, lid 3, van het EG-Verdrag voldaan
door de bewuste steunregeling aan te melden vóór de tenuitvoerlegging ervan.
3.3 De maatregel op zijn verenigbaarheid met de gemeenschappelijke markt
getoetst
(32) Ingevolge artikel 87, lid 3, van het EG-Verdrag kunnen steunmaatregelen om
de ontwikkeling van bepaalde vormen van economische bedrijvigheid of van
bepaalde regionale economieën te vergemakkelijken, als verenigbaar met de
gemeenschappelijke markt worden beschouwd - en krijgen ze dus ontheffing
van het algemene verbod op staatssteun van artikel 87, lid 1, van het EG-
Verdrag - mits de voorwaarden waaronder het handelsverkeer plaatsvindt
daardoor niet zodanig worden veranderd dat het gemeenschappelijk belang
wordt geschaad.
(33) De Commissie heeft een communautaire kaderregeling inzake staatssteun ten
behoeve van het milieu5 (hierna "het milieusteunkader" genoemd)
goedgekeurd waarin de voorwaarden van artikel 87, lid 3, onder c), van het
EG-Verdrag op dit gebied nader worden gepreciseerd. Aangezien in deze zaak
de betrokken steunregeling de bescherming van het milieu ten doel heeft,
wordt de regeling in hoofdzaak op basis van dit steunkader op haar
verenigbaarheid getoetst. Dit steunkader geldt evenwel niet voor de
activiteiten die onder de communautaire richtsnoeren voor staatssteun in de
landbouwsector6 (hierna "het landbouwsteunkader" genoemd) vallen.
Aangezien koolzaadolie een landbouwproduct opgenomen in Bijlage I bij het
Verdrag is, zal de steun ten behoeve van de productie van deze olie aan het
landbouwsteunkader worden getoetst.
(34) Vooraf doet de Commissie opmerken dat de doelstellingen van de betrokken
steunregeling stroken met het communautaire beleid inzake hernieuwbare
energiebronnen7, en meer bepaald met de referentiewaarden van de richtlijn
biobrandstoffen.
(35) Volgens deel E.3.3 van het milieusteunkader vormt exploitatiesteun ten
behoeve van de energieopwekking uit hernieuwbare energie milieusteun
waarvoor bijzondere regels kunnen worden vastgesteld, omdat deze
5 PB C 37 van 3.2.2001, blz. 3.
6 PB C 28 van 1.2.2000, blz. 2, gerectificeerd in PB C 232 van 12.8.2000, blz. 17.
7 Zie het Witboek van de Commissie "Energie voor de toekomst: duurzame energiebronnen -
Witboek voor een communautaire strategie en een actieplan", COM(1997) 599 definitief van
26.11.1997; het Groenboek "Op weg naar een Europese strategie voor een continue
energievoorziening", COM(2000) 769 definitief van 29.11.2000, en de mededeling van de
Commissie over alternatieve brandstoffen voor het wegvervoer en een pakket maatregelen ter
bevordering van het gebruik van biobrandstoffen, COM(2001) 547 definitief van 7.11.2001.
---
energiebronnen in bepaalde gevallen moeilijk kunnen concurreren met de
traditionele energiebronnen.
(36) In deze zaak zijn de biobrandstoffen waarvoor het verlaagde accijnstarief
geldt, koolzaadolie van de GN-code 1514, bio-ethanol van de GN-
code 2207 10 00 en biodiesel van de GN-code 3824 90 99. De Commissie
merkt op dat de Belgische autoriteiten hebben toegezegd de definitie van
hernieuwbare energiebronnen van artikel 2 van Richtlijn 2001/77/EG te zullen
naleven en dat de betrokken brandstoffen dus voldoen aan de definitie van
hernieuwbare energiebronnen van punt 6 van het milieusteunkader, waar naar
bewust artikel 2 wordt verwezen. Overigens kunnen, onder bepaalde
voorwaarden, diezelfde producten overeenkomstig artikel 16 van de richtlijn
energiebelasting een verlaagd accijnstarief genieten.
(37) Wat betreft de mogelijkheid om bio-ethanol in de vorm van ETBE toe te
voegen, merkt de Commissie op dat de defiscalisatie van dit product slechts
het percentage bio-ethanol betreft dat als grondstof wordt gebruikt, namelijk
47% ETBE, hetgeen overeenkomt met het percentage ETBE dat volgens
artikel 2 van de richtlijn biobrandstoffen als biobrandstof wordt beschouwd.
(38) Volgens punt 56 van het milieusteunkader moet exploitatiesteun ten behoeve
van de productie van hernieuwbare energiebronnen beperkt blijven tot het
dekken van het verschil tussen de productiekosten van energie uit
hernieuwbare energiebronnen en de marktprijs van deze energie. Als ijkpunt
voor de marktprijs voor biobrandstoffen neemt de Commissie de marktprijs
voor fossiele brandstoffen. De Commissie is bijgevolg van oordeel dat de
staatssteun niet mag resulteren in een situatie waarin de productiekosten van
biobrandstof, rekening houdend met de steun voor en de energie-inhoud van
deze biobrandstof, onder de marktprijs voor vergelijkbare fossiele brandstof
ligt.
(39) De Belgische autoriteiten hebben aangegeven dat hernieuwbare brandstoffen
dankzij deze steun met fossiele brandstoffen kunnen concurreren. Na
onderzoek van zowel de gegevens die de Belgische autoriteiten hebben
verstrekt om aan te tonen dat de verlaging niet verder gaat dan het verschil
tussen de kosten van biobrandstoffen en de marktprijs van fossiele
brandstoffen, als de bronnen van die gegevens, vindt de Commissie niet dat
deze gegevens in twijfel moeten worden getrokken.
(40) De Commissie herhaalt dat de totale productiekosten voor 1 000 liter bio-
ethanol, ETBE, biodiesel en koolzaadolie zoals de Belgische autoriteiten die
hebben meegedeeld, als volgt zijn:
Bio-ethanol: 652 EUR (602 EUR + 50 EUR)
ETBE: 565 EUR
Biodiesel: 728 EUR (678 EUR + 50 EUR)
Koolzaadolie: 628 EUR (578 EUR + 50 EUR).
9
(41) Volgens de Commissie kan de totale kostprijs van de hoeveelheid brandstof
die nodig is om 1 000 liter zuiver fossiele brandstof te vervangen, als volgt
worden geraamd8:
Bio-ethanol: 652 EUR * 1,462 = 953 EUR
ETBE: 565 EUR * 1,161 = 657 EUR
Biodiesel: 728 EUR * 1,088 = 792 EUR
Koolzaadolie: 628 EUR * 1,041 = 654 EUR.
(42) Hieruit resulteert dat het verschil tussen de respectieve productiekosten van
bio-ethanol, ETBE, biodiesel en koolzaadolie en de marktprijs voor
vergelijkbare, zuiver fossiele brandstoffen (minus belastingen) als volgt is:
Bio-ethanol: 638 EUR per 1 000 liter (953 EUR - 315 EUR)
ETBE: 342 EUR per 1 000 liter (657 EUR - 315 EUR)
Biodiesel: 443 EUR per 1 000 liter (792 EUR - 349 EUR)
Koolzaadolie: 305 EUR per 1 000 liter (654 EUR - 349 EUR).
(43) Zoals aangegeven, is het bedrag van de aanvankelijke verlaging van het
accijnstarief waarvan sprake in de aanmelding, als volgt:
Bio-ethanol: 592,19 EUR per 1 000 liter
ETBE: 278,33 EUR per 1 000 liter9
Biodiesel: 367,91 EUR per 1 000 liter
Koolzaadolie: 376,34 EUR per 1 000 liter.
(44) Voor bio-ethanol, ETBE en biodiesel is de verlaging van het accijnstarief dus
geringer dan het verschil tussen de kosten van biobrandstoffen en de
marktprijs (minus belastingen) van fossiele brandstoffen. Zodoende is
gegarandeerd dat de verlaging niet resulteert in een situatie waarbij de kosten
van biobrandstof plus het verlaagde accijnstarief lager liggen dan de marktprijs
voor een vergelijkbare fossiele brandsof inclusief niet-verlaagde accijnzen.
(45) De steun ten behoeve van de productie van bio-ethanol, ETBE en biodiesel
resulteert dus niet in overcompensatie van productiekosten die hoger liggen
dan de kosten voor vergelijkbare fossiele brandstoffen. Wat dit betreft is de
steun dus met zowel het milieusteunkader als de richtlijn energiebelasting
verenigbaar.
(46) Volgens deel 5.5.3. van het landbouwsteunkader kan de Commissie in naar
behoren gerechtvaardigde gevallen, zoals steun voor de ontwikkeling van
8 Berekend op basis van de gegevens over de energie-inhoud van verschillende brandstoffen, zoals
die te vinden zijn in het rapport Stationary Applications of Liquid Biofuels, gepubliceerd op de
volgende website van de Commissie:
http://europa.eu.int/comm/energy/res/sectors/doc/bioenergy/pta_biofuels_final_rev2_1.pdf.
9 Zoals reeds gezegd, wordt 47% van de ETBE in aanmerking genomen voor het berekenen van het
aan de benzine toegevoegde percentage bio-ethanol, en bedraagt de verlaging van het accijnstarief
voor ETBE dus 47% van het percentage dat voor bio-ethanol geldt.
10
biobrandstoffen, ook exploitatiesteun goedkeuren wanneer duidelijk kan
worden aangetoond dat deze steun noodzakelijk is ter compensatie van de
extra kosten van het gebruik van milieuvriendelijke productiemiddelen in
vergelijking met conventionele productieprocessen. In dergelijke gevallen
moet het steunbestanddeel beperkt blijven tot het neutraliseren van de
uitwerking van de extra kosten en moet hij periodiek - ten minste om de vijf
jaar - opnieuw worden bezien om rekening te houden met veranderingen in de
relatieve kosten van de verschillende productiemiddelen en met de
commerciële voordelen die uit het gebruik van milieuvriendelijker
productiemiddelen kunnen voortvloeien.
(47) Wat koolzaadolie betreft, doet de Commissie opmerken dat de
accijnsverlaging (376,34 EUR per 1 000 liter) iets hoger ligt dan het verschil
tussen de productiekosten van de olie en marktprijs minus belastingen van
diesel (305 EUR per 1 000 liter). Deze verlaging dreigt dus tot een situatie te
leiden waarin de productiekosten van de koolzaadolie licht (in een ordegrootte
van 0,07 EUR per liter) onder de marktprijs van diesel met inbegrip van de
niet-verlaagde accijns ligt.
(48) Niettemin hebben de Belgische autoriteiten aangevoerd dat rekening moet
worden gehouden met de hoge aanpassingskosten die moeten worden gemaakt
om voertuigen op pure koolzaadolie te kunnen laten rijden. In dit geval kan de
Commissie accepteren dat deze kosten in aanmerking worden genomen om te
rechtvaardigen dat zuivere koolzaadolie wordt verkocht tegen een prijs die
licht onder de prijs voor fossiele diesel ligt, en wel hierom.
(49) Volgens de Commissie is het logisch dat, gelet op de aanzienlijke
aanpassingskosten om voertuigen op pure koolzaadolie te laten rijden, het
nodig is, als stimulus om deze aanpassingen door te voeren, de olie te
verkopen tegen een prijs die minder hoog ligt dan de prijs voor een brandstof
waarvoor dergelijke aanpassingen niet nodig zijn. Te verwachten is dus dat de
marktprijs van koolzaadolie die als brandstof wordt verkocht, onder die van
diesel blijft, zodat de staatssteun het verschil tussen de productiekosten van de
koolzaadolie en de marktprijs van deze energiebron niet zal dekken.
(50) De Belgische autoriteiten hebben ook betoogd dat slechts een zeer beperkt
aantal landbouwers deze productiesteun zal genieten. De Commissie merkt op
dat alleen de door de landbouwer geproduceerde en door hem, zonder
tussenpersoon, aan de verbruiker verkochte koolzaadolie deze vrijstelling kan
krijgen. Deze strikte voorwaarden zijn bedoeld om te garanderen dat deze
brandstof op een nichemarkt wordt verkocht. Overigens is het zo dat de
vrijstelling, voorzover deze brandstof wordt gebruikt in de land-, tuin- en
bosbouw en in de visteelt, niet selectief is ten voordele van koolzaadolie,
omdat - volgens de Belgische wetgeving - alle brandstoffen die in deze
sectoren worden gebruikt, van accijnzen zijn vrijgesteld.
(51) Onder de bijzondere omstandigheden van deze zaak en mits de
productiekosten van de koolzaadolie slechts licht onder de marktprijs voor
diesel blijft en deze markt een nichemarkt blijft, kan de Commissie,
overeenkomstig het vereiste van punt 5.5.3 van het landbouwsteunkader, de
verlaging van de accijnzen op koolzaadolie beschouwen als beperkt tot het
11
neutraliseren van de uitwerking van de extra kosten die uit het gebruik van dit
soort brandstof resulteren. Aangezien de verlaging jaarlijks opnieuw wordt
bezien, wordt bovendien de voorwaarde dat de steun periodiek opnieuw moet
worden bezien, nageleefd.
(52) De Commissie neemt ook nota van het feit dat de looptijd van de regeling tot
zes jaar is beperkt.
(53) Gelet op bovenstaande overwegingen, is de Commissie tot de conclusie
gekomen dat de aangemelde steunregeling met de gemeenschappelijke markt
verenigbaar moet worden verklaard op grond van het milieusteunkader en het
landbouwsteunkader, en bijgevolg ontheffing kan krijgen van het algemene
verbod op staatssteun van artikel 87, lid 1, van het EG-Verdrag.
4 BESLUIT
(54) Na beoordeling van de verlaging van het accijnstarief voor biobrandstoffen
komt de Commissie tot de conclusie dat de aangemelde regeling met de
gemeenschappelijke markt verenigbaar is. Mitsdien heeft de Commissie
besloten tegen de tenuitvoerlegging van de regeling geen bezwaar te maken.
(55) Ingeval deze brief vertrouwelijke gegevens mocht bevatten die niet mogen
worden bekendgemaakt, wordt u verzocht de Commissie daarvan binnen
vijftien werkdagen vanaf de ontvangst van dit schrijven in kennis te stellen.
Wanneer de Commissie binnen de vastgestelde termijn geen met redenen
omkleed verzoek ontvangt, dan neemt zij aan dat u instemt met mededeling
aan derden en bekendmaking van de volledige tekst van dit schrijven in de
authentieke taal op Internet:
http://europa.eu.int/comm/secretariat_general/sgb/state_aids/. Dit verzoek
dient bij aangetekend schrijven of bij faxbericht te worden gericht aan:
Europese Commissie
Directoraat-generaal Concurrentie
Griffie Staatssteun
BE-1049 BRUSSEL.
Fax-nr.: +32-2 296 12 42
Met bijzondere hoogachting,
Voor de Commissie
Neelie KROES
Lid van de Commissie
12
Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer