9-9-2007
NRC Opinie 7 september 2007
steunverklaring voor het comité ex-moslims
NRC Opinie 7 september 2007
Waarom ik wel getekend heb
Ik ben niet zo'n ondertekenaar van petities en ondersteuningsbrieven.
Er zit in dat soort verklaringen altijd wel een passage of een zin
waar ik het niet mee eens ben. Maar de steunverklaring voor het comité
ex-moslims heb ik wel getekend. Nadat Ehsan Jami het Islamitisch
geloof achter zich had gelaten en zijn uitspraken over Mohammed had
gedaan, werd hij op straat aangevallen. Ik zou mij niet gauw in
dezelfde bewoordingen als Ehsan Jami uitlaten over de symbolen van dat
geloof. Maar dat neemt niet weg dat het dreigen met en gebruik van
geweld tegen afvalligen en tegen personen die zich op een voor
sommigen aanstootgevende wijze over dat geloof uiten, met kracht
bestreden moet worden. In dit geval schaar ik mij dus in volle
overtuiging achter de steunverklaring. In de steunverklaring gaat het
erom dat iedereen vrij moet zijn om van godsdienst of
levensbeschouwing te veranderen of elke vorm van geloof te verlaten en
dat krachtiger opgetreden moet worden tegen intimidatie, het
aankondigen van represailles en het gebruik van geweld tegen wie die
van dat vrijheidsrecht gebruik maakt.
Ik verwonder mij over de laconieke reactie vanuit sommige kringen. We
worden al langer geconfronteerd met een maatschappelijk klimaat
waarin personen die iets vinden waar anderen het niet mee eens zijn,
bedreigd en geïntimideerd worden. Sommigen halen daar hun schouders
over op. Zo doet de voorzitter van de Wetenschappelijke Raad voor het
Regeringsbeleid Wim van de Donk de fatwa tegen Salman Rushdie en de
Deense cartoon-affaire letterlijk af als incidenten (Trouw, 6
september). Van de Donk vergeet gemakshalve dat Rushdie jarenlang zijn
leven niet zeker is geweest, ondergedoken heeft gezeten en nog altijd
bewaakt en beveiligd wordt. En bij de cartoon-affaire scheelde het een
haartje of de Europese Raad had zich aangesloten bij de halfhartige
reacties van een aantal vooraanstaande Europese politici op de
dreigende taal en georkestreerde commotie vanuit het Midden-Oosten en
Nigeria.
Mijn collega in de Eerste Kamer Han Noten heeft het in het geval van
Ehsan Jami over een mediahype (NRCHandelsblad 5 september). Ook hij
schijnt niet goed te beseffen waar het uiteindelijk om gaat. Hij wil
eerst een discussie met zijn partij. Ik heb zo'n discussie niet nodig.
Want de essentie zit hem in het simpele feit dat dreigementen,
intimidatie en straatgeweld niet in onze maatschappelijke en politieke
orde thuishoren. Ik kan er niet in berusten dat er vrees bestaat voor
represailles onder mensen van welke achtergrond en welke aard dan ook.
In een democratische rechtsstaat hebben burgers vele middelen om hun
ongenoegen over afvalligen en shockerende uitlatingen te laten
blijken. Maar één middel mogen ze niet toepassen. Ze mogen die anderen
niet bedreigen en ze mogen geen geweld tegen hen gebruiken. Met zo'n
2500-3000 potentiële moslim-activisten in ons land mag daar geen enkel
misverstand over bestaan. En het geldt evenzeer voor radicalen van
andere snit. De meervoudige strafkamer van de rechtbank in Zwolle
heeft dat dezer dagen nogeens duidelijk gemaakt aan jongeren die
vernielingen hadden aangericht in een Islamitische school en een
synagoge in Almere.
In ons land lijkt het sinds enige jaren de gewoonste zaak van de
wereld te zijn om medeburgers en autoriteiten te bedreigen en te
intimideren. Het gaat om veel meer dan de concrete dreigementen en
intimiderende uitlatingen en acties tegen personen en groepen. Er is
langzamerhand sprake van een diffuse dreiging die helaas in brede
kring tot preventieve zelfbescherming en zelfcensuur leidt. Het is
duidelijk dat maatschappelijke en politieke mobilisatie tegen deze
ontwikkeling een van de weinige mogelijkheden is om die diffuse
dreiging de kop in te drukken. De steunverklaring aan het comité van
ex-moslims is een stap in de goede richting.
Uri Rosenthal
Voorzitter van de VVD-fractie in de Eerste Kamer
Hoogleraar Universiteit Leiden
VVD