European Union



CJE/07/54

11 september 2007

Pers en Voorlichting

PERSCOMMUNIQUE nr. 54/07

Arresten van het Hof van Justitie in de zaken C-76/05 en C-318/05 Schwarz en Gootjes-Schwarz / Finanzamt Bergisch Gladbach Commissie van de Europese Gemeenschappen / Bondsrepubliek Duitsland

De Duitse wettelijke regeling inzake de aftrek van schoolgeld voor de toepassing van de inkomstenbelasting is strijdig met het gemeenschapsrecht

Aftrek voor schoolgeld dat is betaald aan bepaalde particuliere scholen, mag de in Duitsland aan de inkomstenbelasting onderworpen belastingplichtigen niet op algemene wijze worden geweigerd voor schoolgeld dat is betaald aan een in een andere lidstaat gevestigde school

Op grond van een bepaling van de Duitse wet op de inkomstenbelasting kunnen belastingplichtigen 30 % van de nettovergoeding die zij betaalden voor het bezoek, door een kind ten laste, van een particuliere school die in Duitsland aan bepaalde voorwaarden voldoet , met uitzondering van de vergoeding voor begeleiding, kost en inwoning, aftrekken voor de toepassing van de inkomstenbelasting.

Aangezien deze belastingaftrek niet van toepassing is op schoolgeld dat aan in andere lidstaten gevestigde scholen is betaald, hebben het Finanzgericht Köln en de Commissie het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen verzocht om een uitspraak over de verenigbaarheid van deze bepaling met het gemeenschapsrecht.

Zaak C-76/05

Het beroep voor het Finanzgericht Köln werd ingesteld door de echtgenoten Schwarz. Dezen hadden de belastingautoriteiten tevergeefs verzocht om inaanmerkingneming van het schoolgeld dat zij hadden betaald voor het bezoek van twee van hun kinderen aan de Cademuir International School in Schotland. In haar antwoord op de door het Finanzgericht Köln gestelde prejudiciële vraag oordeelt het Hof dat het gemeenschapsrecht eraan in de weg staat dat de

aftrek in de regel wordt geweigerd voor schoolgeld betaald aan in andere lidstaten gevestigde scholen.

In zijn redenering maakt het Hof onderscheid tussen twee types van schoolfinanciering.

Het herinnert eraan dat alleen de scholen die hoofdzakelijk uit particuliere middelen worden gefinancierd, zich kunnen beroepen op het vrij verrichten van diensten. Wanneer dergelijke in een andere lidstaat dan Duitsland gevestigde scholen, onderwijs willen aanbieden aan kinderen van in Duitsland wonende belastingplichtigen, vormt de omstandigheid dat het schoolgeld van buitenlandse scholen van de aftrek is uitgesloten een belemmering van hun vrijheid van dienstverrichting.

Voor de in een andere lidstaat dan Duitsland gevestigde scholen die niet hoofdzakelijk uit particuliere middelen worden gefinancierd, geldt het vrij verrichten van diensten niet. Dit betekent echter nog niet dat de aftrek mag worden geweigerd voor het schoolgeld van deze scholen. Het vrije verkeer van de burgers van de Unie staat in de weg aan een dergelijke uitsluiting.

Het Hof stelt vast dat de kinderen van het echtpaar Schwarz gebruik hebben gemaakt van hun recht van vrij verkeer door een in een andere lidstaat gevestigde onderwijsinstelling te bezoeken. Het herinnert eraan dat een nationale wettelijke regeling die bepaalde eigen staatsburgers benadeelt op de enkele grond dat zij hun recht om in een andere lidstaat te reizen en te verblijven hebben uitgeoefend, een beperking van deze vrijheden vormt.

Welnu, de aan de orde zijnde regeling, die ertoe leidt dat de aftrek wordt geweigerd aan de belastingplichtigen die hun kinderen naar een onderwijsinstelling in een andere lidstaat hebben gestuurd, benadeelt de kinderen van Duitse staatsburgers op de enkele grond dat zij hun recht van vrij verkeer hebben uitgeoefend.

De belemmering van het vrij verrichten van diensten en van het vrije verkeer van de burgers van de Unie kan niet worden gerechtvaardigd door de argumenten van de Duitse regering.

De belemmering van het vrij verrichten van diensten kan met name niet worden gerechtvaardigd door het feit dat uit het beginsel van het vrij verrichten van diensten geen verplichting kan voortvloeien om het belastingvoordeel dat wordt toegekend aan bepaalde scholen die onder het onderwijsstelsel van een lidstaat vallen, uit te breiden tot scholen die van een andere lidstaat afhangen. Ofschoon de directe belastingen, enerzijds, en de inhoud van het onderwijs en de opzet van het onderwijsstelsel, anderzijds, tot de bevoegdheid van de lidstaten behoren, zijn de lidstaten niettemin verplicht die bevoegdheid in overeenstemming met het gemeenschapsrecht uit te oefenen. Overigens voorziet de aan de orde zijnde regeling niet in een rechtstreekse subsidiëring van de betrokken scholen door de Duitse Staat, maar in de toekenning aan de ouders van een belastingvoordeel voor het schoolgeld dat zij aan genoemde scholen hebben betaald.

Vervolgens kan de weigering om het betrokken belastingvoordeel uit te breiden tot schoolgeld dat is betaald aan in een andere lidstaat gevestigde particuliere scholen niet worden gerechtvaardigd door het feit dat laatstgenoemde scholen en de door de betrokken regeling bedoelde Duitse scholen - aan wie het verboden is om schoolgeld te verlangen ten belope van een bedrag dat een selectie van de leerlingen naargelang van het vermogen van hun ouders in de hand werkt - zich niet in een objectief vergelijkbare situatie bevinden. De aan de orde zijnde regeling stelt het voordeel van de aftrek immers afhankelijk van het feit dat de betrokken particuliere school in Duitsland is goedgekeurd, toegelaten of erkend, en bevat geen objectief

criterium aan de hand waarvan kan worden bepaald welk type van door Duitse scholen gevraagd schoolgeld aftrekbaar is. Hieruit vloeit voort dat elke particuliere school die in een andere lidstaat dan Duitsland is gevestigd, alleen wegens het feit dat zij niet in Duitsland is gevestigd, automatisch is uitgesloten van het betrokken belastingvoordeel, ongeacht of zij voldoet aan bepaalde criteria, zoals het vragen van schoolgeld ten belope van een bedrag dat geen selectie van de leerlingen naargelang van het vermogen van hun ouders in de hand werkt.

Ten slotte kunnen de vastgestelde beperkingen niet worden gerechtvaardigd door het doel, een overdreven financiële last te vermijden. Het Hof wijst er dienaangaande op dat de beperking van de aftrekbaarheid van schoolgeld tot een bepaald bedrag dat overeenstemt met de aftrek die de Duitse Staat, rekening houdend met zekere waarden die hem eigen zijn, toekent voor het volgen van onderwijs op zijn grondgebied, een minder vergaand middel zou zijn dan de weigering van de betrokken aftrek. Het is hoe dan ook in strijd met het evenredigheidsbeginsel om de aftrek volkomen uit te sluiten voor schoolgeld dat door belastingplichtigen is betaald aan in een andere lidstaat gevestigde scholen. Hierdoor wordt het schoolgeld dat door genoemde belastingplichtigen aan in een andere lidstaat gevestigde scholen is betaald, immers van de betrokken aftrek uitgesloten, ongeacht of deze scholen voldoen aan objectieve criteria die zijn gebaseerd op beginselen die eigen zijn aan elke lidstaat, en aan de hand waarvan kan worden vastgesteld, welke types schoolgeld recht geven op genoemde aftrek.

Zaak C-318/05

In zijn arrest over het door de Commissie ingestelde beroep wegens niet-nakoming, oordeelt het Hof dat de Bondsrepubliek Duitsland, door schoolgeld voor het bezoek van een in een andere lidstaat gevestigde school op algemene wijze uit te sluiten van de aftrek bedoeld in de Duitse wet op de inkomstenbelasting, de verplichtingen niet is nagekomen die voor haar voortvloeien uit het vrije verkeer van de burgers van de Unie en van de werknemers, uit de vrijheid van vestiging en uit het recht op vrij verrichten van diensten.

Naast de belemmeringen die in zaak C-76/05 werden vastgesteld, wijst het Hof er verder op dat de Duitse regeling inbreuk maakt op het vrije verkeer van werknemers en op de vrijheid van vestiging van belastingplichtige ouders. Deze regeling benadeelt met name de werknemers en de zelfstandigen die naar Duitsland zijn verhuisd of daar werken en wier kinderen in een andere lidstaat een school blijven bezoeken die schoolgeld verlangt. Deze werknemers komen niet in aanmerking voor de aftrek, terwijl dit mogelijk zou zijn wanneer hun kinderen naar een in Duitsland gevestigde school zouden gaan.

Voor de media bestemd niet-officieel stuk, dat het Hof van Justitie niet bindt.

Beschikbare talen: EN FR DE NL De volledige tekst van het arrest is op de dag van de uitspraak te vinden op de internetpagina van het Hof http://curia.europa.eu/jurisp/cgi-bin/form.pl?lang=NL&Submit=recherche r&numaff=C-76/05
http://curia.europa.eu/jurisp/cgi-bin/form.pl?lang=NL&Submit=recherche r&numaff=C-318/05

vanaf ongeveer 12.00 uur. Voor nadere informatie wende men zich tot de heer Stefaan Van der Jeught.

Tel: +352 4303 2170 Fax: +352 4303 2988 Beelden van de uitspraak van het arrest zijn beschikbaar op "Europe by Satellite", Europese Commissie, Directoraat-generaal Pers en Voorlichting,
L-2920 Luxemburg Tel: 00 352 4301 35177 Fax: 00 352 4301 35249, of

B-1049 Brussel, Tel: 00 32 2 2964106 Fax: 00 32 2 2965956
---

Het betreft de door de staat goedgekeurde of naar deelstaatrecht toegelaten vervangende scholen die een in de betrokken deelstaat bestaande of geplande openbare instelling dienen te vervangen, en de aanvullende scholen. Laatstgenoemde scholen zijn Duitse instellingen die verschillen van de vervangende scholen en naar deelstaatrecht als aanvullende scholen voor algemeen vormend onderwijs erkend moeten zijn.