Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap

logoocw

De voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Postbus 20018

2500 EA Den Haag

Den Haag Ons kenmerk 24 september 2007 DCE/07/37074

Onderwerp
Antwoord op vragen gesteld tijdens het Algemeen
Overleg van 31 mei over restauraties
monumentenzorg

Tijdens het algemeen overleg op 31 mei zijn er door de leden van de vaste kamercommissie voor Cultuur enkele technische vragen gesteld waarvan ik heb aangegeven die schriftelijk te beantwoorden.


1. Selectiebeleid/modernisering monumentenbeleid

Begin 2009 zal ik mijn ideeën over de modernisering van het monumentenbeleid aan de Tweede Kamer doen toekomen. In de aanloop naar dat moment wil ik de huidige tussenstop verlengen en daarbinnen slechts de ruimte creëren voor een 100-tal topmonumenten uit de wederopbouwperiode (1940-1965). Deze lijst van 100 zal ik u, met de criteria waarop deze selectie plaatsvindt, ter informatie doen toekomen.


2. Criteria bestrijding restauratie-achterstand

Bij de verdeling van 32,9 miljoen rijkssubsidie over 5 groepen monumenten in december 2006 is voorrang gegeven aan monumenten, gelegen op een beschermde buitenplaats of in een beschermd stad- of dorpsgezicht. Daarmee werden de overige monumenten alleen uitgesloten als met deze regeling het plafond van de betreffende groep werd bereikt. Bij molens is dit bijvoorbeeld niet het geval geweest, bij kerkelijke gebouwen wel. Op deze gebiedsgerichte voorrangsregeling is kritiek geweest, omdat subsidieverzoeken voor monumenten met een grote technische urgentie hiermee niet in alle gevallen konden worden gehonoreerd. In de op 19 april jl. gepubliceerde regeling is eveneens een omgevingsgericht criterium van toepassing. Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Rijnstraat 50, Postbus 16375, 2500 BJ Den Haag T +31-70-412 3456 F +31-70-412 3450 W www.minocw.nl Contactpersoon: J.J. de Jong, T +31-70-4124533,IPC 3200 E

blad 2/3

Aan de subsidiëring van molenrestauraties is namelijk de voorwaarde verbonden, dat de functie van bedrijfsvaardige molens moet zijn gewaarborgd. Dit heeft o.m. betrekking op de omgeving (biotoop) van de molen, die voldoende windvang moet garanderen. Graag zou ik gebruik maken van een criterium bouwtechnische urgentie. Bij de uitvoering van de kanjerregelingen in 2001 en 2002 bleek helaas dat een dergelijk criterium in juridische zin lastig verdedigbaar is. De bouwtechnische urgentie van de fundering van het ene en de dakconstructie van het andere monument is zo lastig te vergelijken, dat van dit criterium is afgezien. Hiervoor in de plaats is het instrument van "de laagste subsidiabele kosten eerst" gekomen, dat in juridische zin hard is te maken. Als laatste criterium stel ik in de regeling van april 2007 de regionale spreiding aan de orde. Dit criterium is alleen bij de grotere restauraties aan de orde. Dit op uitdrukkelijke verzoek van bestuurders van gemeenten en provincies, die autonoom budget beschikbaar hebben om in het eigen aandeel van eigenaren van grote monumenten te subsidiëren. Daarnaast is de regionale spreiding van werkgelegenheid in een specifieke sector een argument geweest om dit criterium in de regeling op te nemen.


3. Brim-evaluatie

Dit punt is in het regeerakkoord opgenomen. De in uw vergadering gemelde punten van: de subsidiëring van de stadsherstellen, de pastorieën in relatie tot de fiscale aftrekbaarheid voor woonhuismonumenten en de problematiek van complexen en objecten zullen in de evaluatie worden opgenomen. Er zijn weliswaar incidentele gevallen bekend waarin een eigenaar zich gedupeerd voelt door de regelgeving. Er is echter degelijk onderzoek nodig om te beoordelen of er generieke of incidentele problemen zijn. Met betrekking tot de vragen over de maximale subsidiabele kosten in relatie tot de budgetneutrale overgang van Brrm/Brom naar Brim meld ik nog het volgende. Het verzoek tot het opstellen van het Brim is gegeven met de uitdrukkelijke opdracht dat het Brim moest gaan functioneren binnen de begrotingsmiddelen, die voor het Brim en het Brom beschikbaar waren. Voor verhoging van het structurele budget was geen ruimte. Als gevolg hiervan zijn per groep monumenten de maximale subsidiabele kosten voor een periode van 6 jaar bepaald. Dat dit bedrag, variërend van 25.000 tot 100.000 euro voor 6 jaar aan de krappe kant is bij sommige monumenten, is mij inmiddels bekend. Met name grotere monumenten in de diverse groepen hebben of krijgen daar last van. Dit punt laat ik in de evaluatie eveneens nader onderzoeken.

blad 3/3

Met betrekking tot de subsidiëring van woonhuizen van aangewezen organisaties (zoals de stadsherstellen) merk ik op dat deze categorie in vorige regelingen niet voor subsidie in het onderhoud in aanmerking kwam en nu wel voor de instandhouding, zij het voor een bescheiden bedrag. Voor restauraties in deze categorie, maar ook voor alle andere categorieën, is op dit moment geen structureel budget beschikbaar. Zoals ik heb toegezegd, zal bij een volgende budgetverdeling bekeken worden of een budget voor deze organisaties gereserveerd wordt.


4. Antillen

Over de nieuwe situatie van Saba, St. Eustatius en Bonaire zal ik vóór 1 oktober a.s. een aparte brief doen toekomen.

De minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

dr. Ronald H.A. Plasterk