Raad van State


Uitspraak

Zaaknummer: 200702912/2
Publicatie datum: maandag 24 september 2007
Tegen: het college van gedeputeerde staten van Overijssel Proceduresoort: Voorlopige voorziening
Rechtsgebied: Kamer 2 - Milieu - Overige

---

200702912/2.
Datum uitspraak: 24 september 2007

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen onder meer:

{verzoekster}, gevestigd te {plaats},

en

het college van gedeputeerde staten van Overijssel, verweerder.


1. Procesverloop

Bij besluit van 6 maart 2007 heeft verweerder aan verzoekster een revisievergunning als bedoeld in artikel 8.4, eerste lid, van de Wet milieubeheer verleend voor de inkoop en verwerking van kunststofafval tot regranulaat en het vervaardigen van spuitgietproducten aan de {locatie} te {plaats}. Dit besluit is op 15 maart 2007 ter inzage gelegd.

Tegen dit besluit heeft onder meer verzoekster bij brief van 24 april
2007, bij de Raad van State ingekomen op 25 april 2007, beroep ingesteld. Verzoekster heeft haar beroep aangevuld bij brief van 8 juni 2007.
Bij brief van 2 augustus 2007, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, heeft verzoekster de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

De Voorzitter heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 september 2007, waar verzoekster, vertegenwoordigd door mr. B.J.Th. Bouma, advocaat te Enschede, J. Zandbergen, M.J.M. Blankfort, J.H. Bel en F. Hendrix, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. dr. G.J.J. van den Hof en ing. W.J. van der Veen, ambtenaren van de provincie, zijn verschenen. Voorts is als partij gehoord {partijen}.


2. Overwegingen

2.1. Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.

2.2. Verzoekster verzoekt om schorsing van het aan de vergunning verbonden voorschrift 9.3.1. In dit voorschrift is bepaald, voor zover hier van belang, dat de hallen 3, 4 en 5 van een sprinklerinstallatie dienen te zijn voorzien. Volgens verzoekster zijn de investeringen die gemoeid zijn met de voorgeschreven aanleg van de sprinklerinstallaties en de bijbehorende voorzieningen aanzienlijk. Naleving van dit voorschrift is volgens verzoekster onredelijk bezwarend, nu de vergunning nog niet onherroepelijk is.

2.2.1. Aangezien ter zitting is gebleken dat onduidelijkheid bestaat over de vraag of de inrichting van verzoekster aan de in vergunningvoorschrift 4.1.1 gestelde geluidgrenswaarden kan voldoen en het daarom onzeker is of de inrichting wel op de huidige locatie gevestigd kan blijven, is de Voorzitter van oordeel dat naleving van voorschrift 9.3.1, gelet op de ingrijpende voorzieningen die hiervoor getroffen dienen te worden, op dit moment onredelijk bezwarend voor verzoekster is. Hierbij neemt de Voorzitter in aanmerking dat niet aannemelijk is geworden dat er een zodanig onveilige situatie bestaat, dat het ten uitvoer leggen van de voorgeschreven voorzieningen onmiddellijk noodzakelijk is.

Gelet op het vorenstaande ziet de Voorzitter aanleiding de hierna te melden voorlopige voorziening te treffen.

2.3. Verweerder dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.


3. Beslissing

De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van het college van gedeputeerde staten van Overijssel van 6 maart 2007, kenmerk 2007/0129683, voor zover het voorschrift 9.3.1 betreft;

II. veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Overijssel tot vergoeding van bij verzoekster in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van 644,00 (zegge: zeshonderdvierenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de provincie Overijssel aan verzoekster onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;

III. gelast dat de provincie Overijssel aan verzoekster het door haar voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van 285,00 (zegge: tweehonderdvijfentachtig euro) vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. W.C.E. Hammerstein-Schoonderwoerd, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J. Heijerman, ambtenaar van Staat.

w.g. Hammerstein-Schoonderwoerd w.g. Heijerman
Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 24 september 2007

255-495.