Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer

Ruimtelijke concentratie van
achterstanden en problemen
Vaststelling selectie 40 aandachtswijken en
analyse achtergronden

Ruimtelijke concentratie van
achterstanden en problemen
Vaststelling selectie 40 aandachtswijken
en analyse achtergronden
Uitgevoerd in opdracht van Ministerie van
VROM
Jan Brouwer
Judith Willems

juli 2007 | r2006-0033JW
ABF RESEARCH
VERWERSDIJK 8 | 2611 NH DELFT | T 2123748 AAN DACHTSW IJKEN

Inhoudsopgave

Samenvatting 1
1 Inleiding 9
1.1 Achtergrond 9
1.2 Gebruik aandachtswijken 9
1.3 Nieuwe onderwerpen 10
1.4 Doelstelling 10
1.5 Aanpak 11
2 Definities 13
2.1 Algemeen 13
2.2 Definitie aandachtswijk 13
2.3 Definitie 40 wijken 14
2.4 Bronnen 15
3 Kenmerken aandachtswijken 17 3.1 Indicatoren 17 3.2 Score indicatoren 18 3.3 Aanvullende kenmerken 20 3.4 Trends in indicatoren 20
4 Ruimtelijke spreiding 23 4.1 Aandachtswijken en woonmilieus 23 4.2 Aandachtswijken en de G31 24 4.3 Aandachtswijken en de 56 wijken 24
5 Positie bewoners aandachtswijken 27 5.1 Algemeen 27 5.2 Gezondheid 27 5.3 Arbeidsmarkt 30 5.4 Woningmarkt 31
6 Achtergrondfactoren 33 6.1 Algemeen 33 6.2 Achtergrond sociale problemen 34 Literatuurlijst 41 Overzicht 40 wijken 43 AAN


---
ACH TSW IJKEN

Samenvatting

Algemeen
Intro
In de aanloop naar de verkiezingen van 2006 is er een grote belangstelling ontstaan voor de probleemwijken in Nederland. In dit rapport worden dat aandachtswijken genoemd, wijken met achterstanden en problemen. De belangstelling is te verklaren uit verschillende omstandigheden:
· Er is regelmatig sprake van incidenten in aandachtswijken.
· Het besef dringt door dat de problematiek van de integratie vooral op wijkniveau speelt.
· Veel wijken van na de Tweede Wereldoorlog zijn dringend aan verbetering en herstructurering toe.
· Sociaal-economische achterstanden en problemen concentreren zich in een beperkt aantal wijken. Het is daarom een goede zaak dat het nieuwe kabinet besloten heeft een aparte minister voor Wonen, Wijken en Integratie aan te wijzen. De nieuwe minister heeft binnen de aandachtswijken een selectie van 40 wijken aangewezen ten behoeve van effectiviteit in de aanpak van de wijkproblematiek en zal in de komende tijd bekend maken op welke wijze deze wijken een extra impuls krijgen. Het motto is: van probleemwijken naar prachtwijken.

Bestuurlijke achtergrond
Het verschijnsel aandachtswijken speelt natuurlijk al veel langer. Regelmatig is er na de Tweede Wereldoorlog sprake geweest van een inhaaloperatie om wijken er bovenop te helpen. In de jaren 70 is gestart met een grote stadsvernieuwingsoperatie met name onder impuls van de toenmalige staatssecretaris van VROM: Jan Schäfer. Begin jaren 80 werd een zogenaamd stadsvernieuwings- fonds ingesteld. Dat heeft vrij lang gefunctioneerd. Met name in de jaren 80 werd er veel gebouwd in de stadsvernieuwing. Men zag toen de stedelijke vernieuwing vooral als een fysieke operatie. Het primaire doel van de stadsvernieuwingsoperatie was het wegnemen van fysieke achterstanden. De leuze uit die tijd was `bouwen voor de buurt'. Dat is achteraf redelijk gelukt. De bouwtechnische achterstanden die bij de start in 1975 werden gemeten zijn op dit moment nauwelijks meer aanwezig.

In 1990 presenteerde het kabinet Lubbers III de nota 'Sociale Vernieuwing', waarin een reeks AAN maatregelen gericht op het bestrijden van grote sociale problemen in de Nederlandse steden werd D aangekondigd. Het was de bedoeling dat de gemeenten bestaande subsidies van verschillende ACH ministeries zouden verzamelen in één budget. Dat budget konden de gemeenten vervolgens naar TSW eigen inzicht besteden om criminaliteit, drugsverslaving, onderwijsachterstanden en werkloosheid te IJKEN bestrijden. Van de beoogde 'sociale vernieuwing' kwam uiteindelijk niet zo veel terecht, mede doordat het kabinet in de loop der jaren veel minder geld beschikbaar stelde dan aanvankelijk was toegezegd.
---

Maar ook omdat duidelijk werd dat een meervoudige aanpak nodig is waar nog weinig ervaring mee is opgedaan.

De sociale en fysieke aanpak zijn later gecombineerd. In 1997 bracht het ministerie van VROM de Nota Stedelijke Vernieuwing uit en vanaf 2000 is het investeringsbudget stedelijke vernieuwing ingesteld (ISV). Dat was een onderdeel van het Grote Steden Beleid, waarvoor ook een aparte minister werd aangesteld. De eerste minister die aantrad was Roger van Boxtel onder het kabinet Kok II. Het budget voor stedelijke vernieuwing gold een periode van 5 jaar. De tweede periode loopt op dit moment tot 2010.

Om voor de periode na 2010 een goed beeld te krijgen van de behoefte aan middelen voor stedelijke vernieuwing is in 2006 op initiatief van het Ministerie van VROM een studie gestart. Er zijn twee rapporten verschenen. Een rapport over omgevingsscenario's en een rapport met beleidsvarianten . Deze zijn vorig jaar gepubliceerd en laten zien dat de extra behoefte aan middelen aanzienlijk is. Dat heeft te maken met:

· de verouderde structuur van veel naoorlogse wijken;
· het niveau en de kwaliteit van de voorzieningen in aandachtswijken;
· de kwaliteit van de openbare ruimte;
· het voorkomen van sociale problemen en problemen met integratie.

Dankzij de publieke en politieke aandacht zal de aanpassing van het budget niet hoeven te wachten tot 2010. Het nieuwe kabinet heeft besloten voor de komende jaren extra middelen ter beschikking te stellen voor de stedelijke vernieuwing. Bovendien is besloten het Grote Stedenbeleid, het integratie- beleid en het stedelijke vernieuwingsbeleid in één ministerie onder te brengen. Daarmee worden niet alleen extra middelen beschikbaar gesteld, maar wordt ook de bestuurskracht vergroot om deze brede problematiek aan te pakken.

Onderzoeksmatige achtergrond
De nieuwe Minister voor Wonen, Wijken en Integratie heeft als een van de eerste daden binnen de aandachtswijken een selectie van 40 wijken aangewezen ten behoeve van effectiviteit in de aanpak van de wijkproblematiek. De selectie van deze 40 wijken is gebaseerd op verschillende analyses van problemen in wijken. Te noemen zijn 2 rapporten met de titel "Ruimtelijke concentratie van achterstanden en problemen" . Daarin is geprobeerd de aard en omvang van de problematiek te beschrijven en de wijken waar deze problematiek speelt te benoemen. Het eerste rapport had betrekking op de situatie in 1998 en het tweede op die in 2002. De aanpak was anders dan bij de stadsvernieuwing toen de nadruk lag op de fysieke toestand van de woningvoorraad. In beide rapporten is zowel gekeken naar de fysieke als de sociaal-economische situatie. Daarbij is onderscheid gemaakt tussen achterstanden en problemen. Het idee daarachter is dat er altijd verschillen tussen wijken zullen zijn en er dus altijd achterstanden zullen zijn. In een aantal gevallen gaan deze achterstanden echter gepaard met problemen en dan is er reden tot zorg. In deze derde studie over dit onderwerp wordt vooral gekeken naar de ernst van de achterstanden en problemen, mede naar aanleiding van de waarschuwing van Minister Winsemius uit het vorige kabinet dat er sprake is van potentiële brandhaarden in een aantal wijken.

Doelstelling
Met deze studie worden antwoorden gezocht op de volgende vragen: AAN · Is het mogelijk wijken te benoemen met de grootste achterstanden en problemen? DACH · Wat zijn de ontwikkelingen geweest in deze wijken? TSW · Wat is de huidige wijksituatie? IJKEN · Wat is de positie van de bewoners in deze wijken?
· Wat zijn mogelijk verklaringen voor de problemen in deze wijken?
2

Werkwijze
Onderscheid in fysieke en maatschappelijke achterstanden en problemen Voor het vaststellen van het aantal aandachtswijken is in eerste instantie een onderscheid gemaakt tussen de fysieke ruimtelijke omstandigheden en de maatschappelijke situatie van de bevolking. Wat betreft de fysieke omstandigheden gaat het om de kwaliteit van de woning en de woonomgeving. De maatschappelijke situatie van de bevolking is via meerdere invalshoeken benaderd. Ieder mens beschikt over meerdere vermogens. Te noemen zijn het fysieke, sociale, economische en culturele vermogen. Dankzij die vermogens zijn we in staat te leven en samen te leven. De vermogens dragen er toe bij dat mensen in staat zijn tot vrije expressie, kunnen voorzien in het eigen levensonderhoud, de zorg op zich kunnen nemen voor zichzelf, anderen en voor later en dragen er bovendien toe bij dat we in staat zijn tot lotsverbinding met anderen. Deze vermogens zijn niet gelijk verdeeld. De precieze vaststelling is moeilijk en zal indirect moeten plaats vinden via een aantal indicatoren.

Het tweede onderscheid betreft achterstanden en problemen. De fysieke en maatschappelijke situatie laat zich karakteriseren aan de hand van achterstanden en problemen. Als de kwaliteit van de woningvoorraad en de omgeving lager is dan gemiddeld spreken we van een fysieke achterstand. En als de genoemde menselijke vermogens kleiner zijn dan gemiddeld is er sprake van een maatschappelijke achterstand. Nu zullen er altijd verschillen zijn. Mensen en fysieke omstandigheden zijn nu eenmaal niet overal gelijk. Het is echter een andere kwestie als achterstanden samen gaan met (grote) problemen. Ook problemen kunnen zowel fysiek als maatschappelijk zijn. Fysieke problemen kunnen ontstaan als de kwaliteit van woning en woonomgeving tekort schieten of als de druk op de omgeving zodanig groot is dat er fysieke overlast ontstaat.

Maatschappelijke problemen komen voort uit de interactie tussen mensen onderling. De stad wordt gekenmerkt door intensieve en diverse interacties. Intensief gebruik van het stedelijk gebied zal altijd leiden tot een bepaalde mate van overlast. Het blijkt echter dat er grote verschillen zijn tussen gebieden in de mate van bekladding, vernieling, overlast van buren en omwonenden, onveiligheid, etc. In aandachtswijken gaan grote achterstanden en problemen samen.

Vaststelling aandachtswijken
De werkwijze om tot een selectie van aandachtswijken te komen, bestaat uit 5 stappen:
1. Voer een analyse uit naar factoren voor achterstanden en problemen in wijken en selecteer de meest verklarende indicatoren.

2. Maak een selectie van aandachtswijken met meervoudige problematiek.
3. Stel een rangorde vast van aandachtswijken.
4. Selecteer de wijken met de grootste achterstanden en problemen.
5. Leg de selectie ter toetsing voor aan de gemeenten.

De stappen worden in het kort toegelicht. Voor de ruim 4000 4PC gebieden in Nederland is gekeken naar cumulatie van fysieke en sociaal-economische achterstanden en problemen. Dergelijke analyses zijn sinds 1998 periodiek uitgevoerd met als uitkomst circa 340 4PC gebieden met ernstige problemen en achterstanden. Voor deze eerste wijkenselectie zijn 18 indicatoren gebruikt, verdeeld over de 4 AAN thema's. Per indicator is voor elk gebied de afwijking van het landelijke gemiddelde bepaald via de DA zogenaamde z-score. Dit is een gestandaardiseerde maat om de scores van verschillende indicatoren CHT voor een gebied te kunnen optellen. Een 4 PC gebied behoort tot de selectie van 340 aandachtswijken SW IJKEN als er op 1 of meerdere thema's voldoende afwijking is van het nationale gemiddelde.


---

Vervolgens zijn de z-scores van alle 18 indicatoren per gebied opgeteld. Daarbij zijn de gewichten voor de 4 thema's gelijk gehouden (weegfactor 1). Dus de indicatoren bij sociaal-economische achter- standen wegen bijvoorbeeld tezamen even zwaar als de indicatoren bij fysieke problemen. Het resultaat van de weging levert een totaalscore voor de geselecteerde gebieden.

De 340 aandachtsgebieden zijn door het Ministerie van WWI aan de gemeenten voorgelegd met de vraag of zij zich herkenden in de lijst van 4PC gebieden als aandachtswijken. Daarbij zijn de gebieden met minder dan 1000 woningen buiten beschouwing gelaten. Om de top 40 wijken te bepalen zijn zoveel gebieden met de hoogste scores genomen als nodig zijn om tot 40 wijken te komen. Daarbij zijn 8 gebieden geschrapt na overleg met de gemeenten. Dit heeft geresulteerd in 83 4PC gebieden in 40 wijken.

Uitkomsten
Positie 40 wijken en aandachtswijken In de aandachtswijken wonen ongeveer 2,4 miljoen personen, daarvan wonen er 800 duizend in de geselecteerde 40 wijken. De aandachtswijken zijn geselecteerd op de aanwezigheid van sociale en/of fysieke achterstanden en/of problemen. De 40 wijken daarbinnen op de ernst van de problematiek. Om tot een focus op een beperkt aantal gebieden te komen zijn grenzen getrokken. Het bepalen van dergelijke grenzen kan gebaseerd worden op de (gemeentelijke) kennis en ervaring over de situatie in de wijken. In deze studie is gekozen voor een meer objectieve statistische benadering. Dat houdt in dat er voor de 4 thema's een z-score is berekend. Deze scores zijn vervolgens opgeteld waarbij ieder thema een gelijk gewicht heeft gekregen. Als we er vanuit gaan dat deze totaalscore een normale verdeling heeft (dat is een statistische term) dan zou men ongeveer 20 wijken verwachten met afwijking van het landelijke gemiddelde van 3x of meer. Het zijn er echter 200. Dat geeft de ernst van de problematiek in statistische termen weer. Aan de positieve kant is het aantal wijken wel normaal verdeeld. Blijkbaar versterken negatieve aspecten in de wijk elkaar sterker dan andersom.

Er zijn 18 indicatoren gebruikt om de aandachtswijken en de 40 wijken vast te stellen. Door de gehanteerde werkwijze is de score op deze indicatoren voor deze wijken matig tot slecht. Er zijn wel een aantal aspecten die er in de 40 wijken uit springen. Zo is de score voor sociale overlast en het aandeel woningen van lage kwaliteit erg hoog. Ook zien we in de 40 wijken een bijzonder hoge score voor de verhuisgeneigdheid. Veel mensen verhuizen naar deze wijken, maar nog veel meer willen er weg.

De sociale en fysieke achterstanden zijn in de tijd gezien vrij stabiel. Dat geldt niet voor de problemen. Tussen 1998 en 2002 is het aantal mensen dat aangeeft problemen in de wijk te zien sterk toegenomen. Nadien is dat weer wat teruggevallen. Het niveau in 2006 is nog wel hoger dan in 1998. De minder gunstige oordelen van bewoners rond 2002 zal te maken hebben met de nationale onrust destijds, want de toename gold alle wijken, hoewel deze het sterkst was in de aandachtswijken.

De 40 wijken hebben een aantal karakteristieken die sterk afwijken van het algemene patroon: AAN · Het aandeel allochtonen is erg hoog met 57% van de bevolking. De groei in aandeel is bovendien DA sterker dan elders. De concentratie van allochtonen in een beperkt aantal wijken neemt nog CHT steeds toe.
SW
IJKEN · Het aandeel huurwoningen is in de 40 wijken met 77% bijzonder hoog. Nationaal zien we een daling van dat aandeel maar in de 40 wijken en de andere aandachtswijken is dat minder.
4


· De huurprijzen verschillen niet veel. Dat komt door het woningwaarderingsstelsel. De prijs van de plek speelt in het stelsel nauwelijks een rol. De huren zijn wel iets achter gebleven in de 40 wijken.
· De koopprijzen geven een heel ander beeld. De prijzen zijn in aandachtswijken beduidend lager. Er is bij de 40 wijken een verschil van 34% met het niveau van heel Nederland. De groei is ook achter gebleven.

· In heel Nederland is er sprake van vergrijzing. Voor de grote steden geldt dat niet en voor de 40 wijken al helemaal niet. Het aandeel ouderen is daar fors gedaald en er is sprake van vergroening.

Ruimtelijke spreiding
De aandachtswijken zijn vooral te vinden in de stedelijke wijken. Daarbinnen gaat het vooral om wijken van de G31. Dat zijn de grote steden die rechtstreeks gelden krijgen voor het Grote Stedenbeleid. Bij de 40 wijken zien we een verdere focus op de vier grote steden ofwel op de G4. Ongeveer 80% van de bewoners van de 40 wijken is te vinden in de G4. Dat komt omdat de problematiek zoals die hier wordt gemeten in de G4 duidelijk ernstiger is.

Het vorige kabinet heeft een eerste focus aangebracht binnen de stedelijke vernieuwing via het aanwijzen van 56 VROMwijken. De aanwijzing is vooral via de gemeente tot stand gekomen. Er is een overlap met de huidige 40 wijken maar er zijn ook verschillen. Ongeveer 20 van de 56 prioriteitswijken staan ook op de 40 wijkenlijst.

Positie bewoners in aandachtswijken
Bij eerder onderzoek kwam naar voren dat mensen uit aandachtswijken het relatief slechter doen dan personen in een vergelijkbare positie elders:

· Ouderdom komt met gebreken. Naarmate men ouder wordt voelt men zich minder gezond. Dat geldt ook voor personen in aandachtswijken, maar in versterkte mate.
· Een betere opleiding schept meer kansen op de arbeidsmarkt. De beroepsdeelname is veel hoger bij mensen met een betere opleiding. Dat geldt ook voor bewoners van aandachtswijken, maar in mindere mate.

· Het zoeken van een geschikte woning is moeilijker en duurt langer bij bewoners van aandachtswijken.
De sociale en fysieke context is blijkbaar belangrijk voor de positie van mensen. Het gaat niet alleen om het individuele vermogen om verder te komen maar ook het collectieve vermogen is van belang. Voorgaande uitkomsten kwamen in 1998 en 2002 naar voren aan de hand van het WBO. In 2006 zien we hetzelfde resultaat. De uitkomsten tussen de jaren verschillen niet veel. Het advies 054 van de VROM raad in het rapport Stad en stijging is een warm pleidooi voor de stad als emancipatie machine . Alle aanbevelingen zijn erop gericht deze functie te versterken. Deze uitkomsten laten het omgekeerde zien. Bewoners van aandachtswijken worden eerder belemmerd in hun ontplooiing.

Verklarende analyse
Bij eerder onderzoek bleek dat de fysieke wijkstructuur sterk van invloed is op de kans van een wijk om aandachtswijk te worden. Eenzijdige woonwijken met een hoge dichtheid, veel goedkope woningen en goed bereikbaar zijn kwetsbare wijken. Dergelijke wijken zijn vaker een aandachtswijk. Een hoge dichtheid met kleine woningen zorgt voor weinig privé-ruimte en voor weinig collectieve ruimte en daarmee voor veel ongewenste interactie.

In deze studie is ook gekeken in hoeverre de sociale structuur en integratieproblemen een rol spelen. AAN De conclusie is dat naast de fysieke ook de sociale structuur en integratieproblemen een rol spelen bij DAC het voorkomen van sociale problemen. Het bleek dat wijken met een lage sociale participatie en een HTSW lage economische participatie van bewoners eerder kans lopen om aandachtswijk te worden. Wijken IJKEN met veel jongeren en veel allochtonen hebben ook een hogere kans. Jongeren zijn vaak nieuwkomers
---

en moeten zich aanpassen in de wijk. Allochtonen zijn dat ook en moeten ook nog eens integreren in een andere cultuur.

De bovenvermelde factoren zijn, met wisselende accenten, allemaal van belang voor het verklaren van de problemen in wijken. Men kan dus niet zeggen dat de problematiek van de aandachtswijken vooral een fysiek of juist een sociaal probleem is, of is terug te voeren op een moeizame integratie van nieuwe bewoners. Dat maakt het zoeken naar oplossingen extra moeilijk. De aanbevelingen hebben daarop betrekking.

Aanbevelingen
Van probleemwijken naar prachtwijken De leuze van het nieuwe kabinet was "van probleemwijken naar prachtwijken". Dat is een enorme stap. Dat is de stap van wijken waar veel mensen weg willen naar wijken waar mensen graag op bezoek komen of willen wonen en werken. In een later stadium is beleidsmatig de term krachtwijken gebruikt. Dat zijn wijken die krachtig genoeg zijn veranderingen op te vangen en waar mensen graag willen blijven wonen en willen participeren in wijkactiviteiten. Men zou kunnen zeggen: krachtwijken zijn gezonde wijken. De kernwoorden voor een gezonde wijk zijn schoon, heel en veilig. De stap naar krachtwijken is investeren in een goede omgeving en goede voorzieningen. Gezonde wijken zijn wijken zonder grote problemen waar mensen tot ontplooiing kunnen komen. Gezonde wijken zijn echter nog geen gewilde wijken. Daarvoor is meer nodig. Gewilde wijken hebben identiteit en de waarde- ontwikkeling is zodanig dat investeringen zich gemakkelijk terugverdienen. De eerste aanbeveling is te investeren in gezonde wijken. Daar ligt vooral een taak voor de overheid en daarna in gewilde wijken. Dat kan door op zoek te gaan naar waardemakers en de investeringen daarin te stimuleren.

Scholen en zorgvoorzieningen
Met de gezondheid, het opleidingsniveau en de kansen op de arbeidsmarkt is het in aandachtswijken en in het bijzonder in de 40 wijken relatief slechter gesteld . Goede scholen en zorgvoorzieningen zijn onmisbaar, maar de traditionele aanpak werkt blijkbaar slecht. Van onderop is het initiatief voor brede scholen ontstaan. Wellicht dat er ook brede zorginstellingen moeten groeien. Bezien zou moeten worden waar en op welke wijze deze initiatieven het beste tot hun recht komen, teneinde deze krachtig te ondersteunen.

Openbare ruimte en openbare gebouwen Bij de behoefteraming stedelijke vernieuwing is een belangrijke rol weggelegd voor openbare ruimte en openbare gebouwen. Bij veel aandachtswijken is er op dit vlak sprake van collectieve armoede. Dit onderzoek laat zien dat fysieke achterstanden op dit vlak leiden tot overlast en tot waardeverlies. Veel gemeenten zijn zich niet bewust van de mogelijkheden die het eigen vastgoed biedt. De gemeente bezit vaak grond, woningen, scholen, sportgebouwen, winkels en dergelijke. De actieve inzet bij stedelijke vernieuwing is nog nauwelijks van de grond gekomen. Het verdient aanbeveling deze sterke positie beter te benutten.
AAN
DA Woningvoorraad aandachtswijken CHTSW De verhuisgeneigdheid is in aandachtswijken bijzonder hoog. Dat heeft niet alleen te maken met de IJKEN omgeving maar ook met de kwaliteit van de woningvoorraad. De bouwtechnische kwaliteit van de woningvoorraad in aandachtswijken is over het algemeen wel goed . Met de woontechnische kwaliteit en de aantrekkelijkheid van woningen in aandachtswijken is het echter slechter gesteld. Het
6

aanpassen van de woningvoorraad aan de hedendaagse wensen is noodzakelijk. Daarbij zijn investeringen in de woningvoorraad vooral een zaak van de eigenaar van het vastgoed. In veel gevallen is dat de woningcorporatie. Voor corporaties is het dilemma te investeren in kwaliteit en toch betaalbare woningen te verhuren. Het vertrouwen moet er zijn dat er voldoende waardeontwikkeling in de wijk is om toch voldoende kwaliteit te kunnen bieden. Dat ontstaat alleen als ook anderen in de wijk investeren. Daarom is de stap van het denken in kosten naar opbrengsten zo belangrijk.

Niet alleen kosten
De 40 wijken en de overige aandachtswijken zijn aangewezen op grond van ernstige achterstanden en problemen. Voor het oplossen daarvan moeten kosten worden gemaakt. De overheid is gewend te denken in termen van kosten en is ook van plan veel kosten voor eigen rekening te nemen. Bij de beoordeling van de interventies moeten echter met nadruk ook de mogelijke opbrengsten worden meegerekend. Mogelijke opbrengsten betreffen:

· De verwachte waardegroei van het vastgoed
· Beperking van de kosten voor het beheer van de openbare ruimte
· De beperking van de kosten voor schooluitval, extra zorg, kosten voor handhaving
· Minder uitgaven voor inkomenssteun
De aanbeveling is dus niet alleen de extra middelen in te zetten waar de achterstanden en problemen het grootste zijn, maar daarbij rekening te houden met mogelijke opbrengsten. Het geven van inzicht in mogelijke opbrengsten is bovendien een middel partijen te bewegen te investeren in de aandachtswijken .

Cultuur en creatieve industrie als waardemaker
Gewilde wijken kunnen ontstaan door te investeren in waardemakers. Er is eerder onderzoek verricht naar mogelijke waardemakers . Daar kwam uit dat cultuur en de creatieve industrie bij uitstek waardemakers zijn. Daarbij kwam ook naar voren dat wijken die zich de laatste jaren hebben hersteld, goed scoren in deze sectoren. Er zijn talloze manieren de cultuur en de creatieve industrie als waardemaker in te zetten. De cultuurimpuls stedelijke vernieuwing komt tot vier voorstellen, te weten iconen in de wijk, cultuurhuizen, creatieve wijken en culturele planologie. Het verdient aanbeveling dergelijke activiteiten en investeringen sterk te stimuleren.

Besluitvorming
De laatste aanbeveling betreft een onderwerp dat buiten de scope van dit onderzoek valt. Dat is het besluitvormingsproces. De besluitvorming rond stedelijke vernieuwing heeft een slechte reputatie. In de stad is er niet alleen een verdichting van mensen en gebouwen maar ook van regels. De praktijk leert dat de vele milieueisen met betrekking tot hinder, geluidsoverlast, energiebesparing en wateropvang alsmede de eisen voor bestemmingsplannen, parkeervoorzieningen, groenverorde- ningen, bouwvolumes en de bouwvoorschriften over brandveiligheid, toegankelijkheid, bouwveiligheid en ook de regels omtrent welstand en stadsgezichten en wellicht nog een paar andere voorschriften, het vaak niet makkelijk maken om oplossingen te vinden voor een goede wijkaanpak. Projecten hebben vaak een zeer lange voorgeschiedenis. Deze situatie vergt in ieder geval zeer veel creativiteit en doorzettingsvermogen van de betrokken actoren. Een drastische aanpak van de wijkproblemen vergt ook een andere aanpak van de regels. Een veel gehoorde suggestie is het invoeren van regelvrije zones. Dat lijkt aardig maar heeft als nadeel dat de kwaliteit er onder leidt terwijl kwaliteit juist nodig is. AAN DAC Een project moet zijn plaats bevechten tussen de belangen van omwonenden en binnen de HTSW bureaucratie van de overheid. De obstructie op beide fronten kan tot aanzienlijke vertragingen en IJKEN problemen zorgen. Een optie voor een andere aanpak is een garantie op tijdige behandeling. Projecten die passen binnen de wijkaanpak worden binnen een bepaalde tijd behandeld. Als dat niet lukt wordt
---

de vergunning automatisch afgegeven. Een dergelijke of vergelijkbare aanpak kan met name de motor van de fysieke veranderingen op gang brengen. Als deze op gang komt is dat een goed vehikel ook voor andere processen.

Figuur: Hofje uit liefde en voorzorg in Rotterdam

AAN
DACHTSW
IJKEN

8


1 Inleiding


1.1 Achtergrond
Er zijn reeds eerder twee rapporten verschenen met als titel: "Ruimtelijke concentratie van achterstanden en problemen". De subtitel was respectievelijk "Inventarisatie" en "Actualisatie en analyse achtergronden" . Het eerste rapport is uit 2002 en probeert de wijken met achterstanden en problemen in kaart te brengen. De gegevens hiervoor zijn gebaseerd op het WBO van 1998. Het tweede rapport is van 2004. Daarin werd een analyse uitgevoerd van mogelijke oorzaken. Daarbij is er een onderscheid gemaakt in structurele kenmerken en reguliere processen. Het werd duidelijk dat bepaalde structurele kenmerken van de wijk, die slechts langzaam veranderen, van invloed zijn op de kans op het voorkomen van een aandachtswijk. Belangrijke wijkkenmerken wat dit betreft zijn hoge dichtheid, grote homogeniteit, hoog aandeel huurwoningen, goede bereikbaarheid en slechte kwaliteit van de voorraad. Combinaties van deze kenmerken vergroten de kans op cumulatie van achterstanden en problemen. Daarnaast bleken ook reguliere processen van invloed. Met name te veel dynamiek in bevolkingssamenstelling, bedrijvigheid of de samenstelling van de voorraad leiden in combinatie tot een verhoogde kans op een aandachtswijk. Als derde factor zijn bijzondere omstandigheden genoemd. Het kan gaan om bijzondere voorzieningen, specifieke bedrijvigheid, moeilijke ligging, enzovoort. In dit derde rapport is er aandacht voor de mate van cumulatie van achterstanden en problemen en er is een verdergaande analyse van de mogelijke achtergronden.


1.2 Gebruik aandachtswijken
De analyse die gedaan is in het tweede rapport, is benut voor de behoefteraming Stedelijke Vernieuwing. Er is nagegaan of de indicatoren die iets zeggen over het voorkomen van een aandachts- wijk benut kunnen worden om het toekomstige profiel van aandachtswijken weer te geven. Bovendien zijn de achtergronden goede aanleidingen om een toekomstige inspanning op te baseren . Het doel van deze studies was inzicht te geven in de omvang van de inspanning die nodig is om tot een aanzienlijke reductie van het aantal aandachtswijken te komen. Aanleiding voor deze studie was het feit dat het Grote Stedenbeleid vanaf 2010 een derde periode ingaat en dat er behoefte was aan meer inzicht in de te verwachten ontwikkelingen. Belangrijkste conclusie van het rapport was dat er behoefte AAN was aan een aanzienlijke extra inspanning om het aantal aandachtswijken terug te dringen. DACH TSW Deze extra inspanning is er ook gekomen. Het nieuwe kabinet heeft een Minister voor Wonen, Wijken IJKEN en Integratie aangesteld en deze is van plan het Grote Stedenbeleid een extra impuls te geven. Daardoor is de beleidsmatige aandacht voor de aandachtswijken in een stroomversnelling gekomen.
---

Bij de analyses voor de behoefteraming stedelijke vernieuwing ging het om 340 4PC gebieden met 1,1 miljoen woningen waar 2,4 miljoen mensen wonen. Het nieuwe kabinet wil meer focus en heeft daarbinnen een selectie van 40 wijken aangewezen ten behoeve van effectiviteit in de aanpak van de wijkproblematiek. Daar staan 370 duizend woningen met ongeveer 800 duizend inwoners. De indicatoren die gebruikt zijn voor de vaststelling van alle aandachtswijken zijn ook gebruikt om tot de selectie van de 40 wijken te komen. De wijken die slecht scoren op deze indicatoren zijn opgenomen in de lijst. Overigens zijn er nog wel enkele beleidsmatige aanpassingen op deze lijst doorgevoerd. Welke dat zijn komt later aan de orde.


1.3 Nieuwe onderwerpen In de tweede studie over "Ruimtelijke concentratie van achterstanden en problemen" is gekeken naar mogelijke achtergronden voor de cumulatie van achterstanden en problemen in wijken. Daarbij bleek zoals gezegd dat een aantal structurele kenmerken van de wijk wel degelijk van invloed zijn op het voorkomen van aandachtswijken. Sociale achtergronden hebben in deze eerdere studie minder aandacht gekregen. In voorliggend rapport wordt geprobeerd juist dit aspect er beter uit te lichten. Temeer daar bleek dat juist de combinatie van sociale en fysieke achterstanden en problemen slecht is voor de ontwikkeling van wijken.

Veiligheidsaspecten hebben in de eerdere studies slechts in geringe mate aandacht gekregen, terwijl deze wel degelijk een rol spelen bij het voorkomen van aandachtswijken. Juist veiligheid is een onderwerp dat de laatste tijd veel aandacht heeft gekregen. In oktober 2002 heeft het Kabinet Balkenende I het Veiligheidsprogramma `Naar een veiliger samenleving' uitgebracht. Hierin staan beleidsvoornemens over het vergroten van de veiligheid in Nederland. Dit veiligheidsprogramma is overgenomen door het huidige kabinet en derhalve actueel. Het doel van het Veiligheidsprogramma is het terugbrengen van criminaliteit en overlast met 20-25% en een significante daling van de onveiligheidsgevoelens. Het ligt in de bedoeling dat deze doelstelling in 2008-2010 gerealiseerd is. Het onderwerp veiligheid verdient in deze studie dan ook extra aandacht.


1.4 Doelstelling
De doelstelling van het project is meervoudig. Dat is in de eerste plaats een beschrijving geven van de wijze waarop aandachtswijken en daarbinnen de selectie van 40 wijken zijn gedefinieerd. Vervolgens een beschrijving te geven van de meest recente ontwikkelingen aan de hand van het WoON 2006. Ten slotte wordt de positie van de bewoners in aandachtswijken onderzocht. Het gaat dus om antwoorden op de volgende vragen:

· Is het mogelijk wijken te benoemen met de grootste achterstanden?
· Wat zijn de ontwikkelingen geweest voor deze wijken?
· Wat is de huidige situatie?
· Wat is de positie van de bewoners in aandachtswijken?
· Wat zijn mogelijke verklarende factoren voor het voorkomen van aandachtswijken? AAN
DACHTSW
IJKEN

10


1.5 Aanpak
De aanpak bestaat uit een aantal stappen:

· Inventariseren van de benodigde wijkinformatie
· Selectie van de 40 aandachtswijken

· In beeld brengen van de huidige positie van de aandachtswijken en haar bewoners
· Verklarende analyse

a) Bijwerken van de informatie
De eerste stap betreft de inventarisatie van de benodigde gegevens. Voor deze analyse is een set indicatoren op wijkniveau samengesteld. Daarnaast is de voornaamste nieuwe bron het WoON 2006. Dat is de opvolger van het Woningbehoefte Onderzoek 2002. Door de wijkindeling te koppelen aan deze onderzoeken is het mogelijk verdergaande analyses uit te voeren.

b) Selectie van de 40 aandachtswijken
Bij eerdere analyses van de aandachtswijken heeft al een definiëring plaats gevonden. Dat leidde tot de selectie van ca. 340 postcodegebieden in 1998 en 2002. Een complete bijwerking met cijfers over 2006 is nog niet mogelijk, maar een bijwerking op onderdelen kan wel. Daarom wordt de vaststelling van de 40 aandachtswijken nu uitgevoerd met gegevens die betrekking hebben op 2002 en
2006.

c) Huidige positie aandachtswijken en haar bewoners Op basis van een nieuwe indeling in wijken is het mogelijk de positie van de aandachtswijken en in het bijzonder de 40 wijken te laten zien. Dankzij het WoON 2006 is het mogelijk meer recente ontwikkelingen te laten zien. Een ander gegeven dat voor aandachtswijken relevant is de ontwikkeling van de woningwaarde. Het blijkt dat aandachtswijken een significant lagere woningwaarde hebben. Overlast werkt door in de waarde van woningen. Alleen al om die reden zijn vastgoedeigenaren bereid mee te werken aan de herstructurering van wijken.

Door de koppeling van de aandachtswijken en de geselecteerde 40 wijken aan het WBO/WoON is het ook mogelijk verdergaande analyses uit te voeren. Dat wordt gedaan voor onderwerpen die bijzondere aandacht verdienen. Dat is de gezondheid, de positie op de arbeidsmarkt en de woningmarkt. In de eerste deelstudie over de inventarisatie kwam naar voren dat de bevolking die woont in een aandachtswijk op allerlei vlakken is achtergesteld. Deze studie liet zien dat de omgeving absoluut van invloed is op het functioneren van het individu. Dit is natuurlijk een van de voornaamste redenen om aandacht aan deze problematiek te schenken. Het bleek bijvoorbeeld dat mensen die wonen in een aandachtswijk minder kansen hebben op een betere opleiding, minder kansen hebben op de arbeidsmarkt, minder inkomen genieten en een slechtere gezondheid hebben. Ook als rekening gehouden wordt met verschillen in achtergrondkenmerken bleef deze bewering geldig. Mensen met een betere opleiding hebben bijvoorbeeld een hogere beroepsdeelname en verdienen meer, maar bij een gelijk niveau zijn bewoners uit een aandachtswijk slechter af. Ouderen zijn minder gezond dan jongeren maar oudere bewoners van aandachtswijken zijn minder gezond dan mensen van dezelfde leeftijd elders. Dit soort vergelijkingen worden gemaakt bij dit laatste onderdeel op basis van de nieuwe AAN indeling in aandachtswijken. Via een aantal beschrijvende overzichten wordt inzicht gegeven hoe het D met de situatie van de bewoners van aandachtswijken is gesteld op basis van het WoON 2006. ACH TSW d) Verklarende analyse aandachtswijken IJKEN De tweede deelstudie over de ruimtelijke concentratie van achterstanden en problemen liet zien dat er een duidelijke samenhang is tussen een aantal structurele kenmerken van de wijk en het voorkomen
---

van eventuele achterstanden en problemen. Hetzelfde geldt voor een aantal reguliere processen. Ruwweg kan men zeggen dat met name wijken die te homogeen, of juist te divers, te dynamisch of te dicht zijn meer kans lopen in de problemen te komen. In de deelstudie is geprobeerd deze grenzen op te zoeken. De wijken die daar overheen gaan zijn kwetsbaar genoemd. Bij de verklarende analyse hebben sociale aspecten minder aandacht gehad. Dat zal in de laatste stap aan de orde komen.

Figuur 1-1: wallis blok in Spangen, Rotterdam

AAN
DACHTSW
IJKEN

12


2 Definities


2.1 Algemeen
Het meten van achterstanden en problemen vergt extra aandacht. Er zijn diverse onderwerpen die om nadere uitleg vragen. Dat zijn:

· Welke gebiedsgrenzen worden gehanteerd?

· Welke aspecten van de wijk zijn relevant?
· Hoe kan dat worden gemeten?
Het ligt voor de hand de wijk en buurtindeling van het CBS te nemen en uitsluitend gegevens van het CBS. Dat heeft uiteindelijk ook de voorkeur maar in dit verband is dat niet gedaan. De wijk en buurt indeling is afkomstig van gemeenten en deze is nog wel eens aan verandering onderhevig. Omdat we bovendien ook kijken naar veranderingen in de tijd heeft een meer stabiele indeling de voorkeur gekregen. Dat is de indeling in postcodegebieden. Deze is in de jaren 80 vastgesteld en sindsdien niet of nauwelijks veranderd. Het is daarvoor veel beter mogelijk veranderingen in de tijd te volgen. Verder zijn niet alle gegevens via het CBS verkrijgbaar. Aanvullende informatie bijvoorbeeld over werkgelegenheid en voorzieningen is wel per postcodegebied beschikbaar. Ook om die redenen heeft de postcode indeling de voorkeur. Er is gewerkt met zogenaamde 4 cijferige postcode gebieden. Dat zijn er ruim 4 duizend in heel Nederland. Gemiddeld wonen er dus 4 duizend mensen in een PC gebied. In de stedelijke wijken is dat overigens ongeveer het dubbele.

Wat betreft de indicatoren is zoveel mogelijk gewerkt met algemeen beschikbare CBS informatie. De gegevens zijn uniform en openbaar beschikbaar. Daar waar het niet anders kon is gewerkt met steekproefinformatie.


2.2 Definitie aandachtswijk
In eerdere studies over de ruimtelijke concentratie van achterstanden en problemen zijn de AAN aandachtswijken gedefinieerd. De gehanteerde definitie is niet veranderd, maar wordt voor de D duidelijkheid nog eens samengevat. ACH TSW Op basis van inkomen, opleiding en arbeidsdeelname van de in een wijk wonende huishoudens is een IJKEN indeling gemaakt van de Nederlandse wijken naar achterstanden in sociaal opzicht. Per wijk is het gemiddelde niveau bepaald, waarbij alleen de wijken met meer dan 100 huishoudens in de analyse zijn
13

betrokken. Vervolgens is per grootheid een zogenaamde z-score bepaald. Een z-score is een gestandaardiseerde indeling van een bepaald kenmerk. De standaardisatie zorgt er voor dat het gemiddelde voor Nederland altijd 0 is en de standaarddeviatie gelijk aan 1. Dankzij de standaardisatie kunnen scores van verschillende kenmerken bij elkaar worden opgeteld en ontstaat er een totaal score in een bepaald opzicht. Dat is nodig omdat inkomen bijvoorbeeld is uitgedrukt in duizenden euros en werkloosheid in een percentage. Deze grootheden zijn niet optelbaar. Via de z-score wordt een gestandaardiseerde schaal gemaakt. Iedere wijk krijgt een score die per onderwerp varieert van zeer hoog tot zeer laag.
Een vergelijkbare exercitie is gedaan voor de stand van de woningvoorraad in fysiek opzicht. Er is gekeken naar de prijs van de woning, het bouwjaar en de woninggrootte als indicatoren voor fysieke achterstand.
Het al dan niet voorkomen van sociale en fysieke problemen in een wijk is gedaan op basis van de uitkomsten van het WBO en het WoON. Voor het vaststellen van sociale problemen gaat het om wijken met relatief veel mensen die klagen over vandalisme, onveiligheid en overlast. In fysiek opzicht zijn de parameters achtereenvolgens de tevredenheid met de woning, het aandeel huishoudens dat verhuisgeneigd is vanwege de kwaliteit en het aandeel mensen dat klaagt over fysieke overlast als lawaai, stank, verkeer en dergelijke. Wederom is voor beide invalshoeken op basis van z-scores een ordening van de wijken gemaakt. De wijken waar de gehanteerde aspecten het slechtst uitvallen worden meegenomen in een gecombineerde indeling. Op grond van sociale en fysieke wijkkenmerken is een indeling gemaakt van de aandachtswijken, welke nader zijn onderscheiden naar achterstandswijken respectievelijk probleemwijken of beter gezegd 4PC gebieden. Tabel 2-1 geeft een overzicht van de gebruikte indicatoren. In het overzicht staat ook over welke jaren de gegevens beschikbaar zijn. De eerste selectie van aandachtswijken is uitgevoerd voor 1998 en 2002. Wijken die op deze indicatoren significant slechter scoren dan het Nederlandse gemiddelde zijn gerekend tot de aandachtswijken. Daar is veelal ook sprake van meervoudige problematiek. Als maat voor de afwijking is 1x de standaard afwijking genomen voor de indicatoren over achterstanden en 2x de standaard afwijking voor de indicatoren voor problemen. Zowel voor 1998 als 2002 leverde dat circa 340 4 PC gebieden. Deze eerste selectie moet ervoor zorgen dat het juist om wijken gaat met meervoudige problematiek. Op dat vlak bleek het bijzonder moeilijk oplossingen te vinden en is de problematiek hardnekkig. Het trekken van grenzen heeft overigens altijd een willekeurig element. Door grenzen ontstaan grensgevallen. Door de postcode indeling en de harde grenzen bij de indicatoren vallen wijken buiten de selectie die daar met andere grenzen wellicht binnen zouden vallen en omgekeerd. Toetsing aan andere informatiebronnen en toetsing bij gemeenten moet voorkomen dat er foute keuzes worden gemaakt.


2.3 Definitie 40 wijken Na de "voorselectie" van de aandachtswijken is de stap gemaakt naar de wijken met de grootste achterstanden en problemen. Daarvoor zijn de z-scores van alle 18 indicatoren per gebied opgeteld. Daarbij zijn de gewichten voor de 4 thema's gelijk gehouden (weegfactor 1). Dus de indicatoren bij AAN sociaal economische achterstanden wegen tezamen even zwaar als de indicatoren bij fysieke DAC problemen. Het resultaat is een volgorde in zwaarte van de geselecteerde gebieden. Dat geeft een HTSW beeld van de ernst van de problemen. IJKEN
14

Bij deze werkwijze zijn nog enkele kanttekeningen te plaatsen. Het ligt voor de hand te werken met uitsluitend gegevens van 2006. Dat was echter niet mogelijk. Daar waar alleen informatie beschikbaar is uit 2002, is deze gebruikt en waar informatie beschikbaar is uit 2002 en 2006 is gebruik gemaakt van een combinatie van beide jaren. Naast de genoemde indicatoren zijn er nog wel meer indicatoren te bedenken. Deze zijn niet opgenomen wegens gebrek aan informatie of omdat er geen aanvulling op het verkregen beeld wordt verwacht.
De gelijke weging van achterstanden en problemen en van sociale en fysieke aspecten heeft als achtergrond nog eens te benadrukken dat het om meervoudige problematiek gaat. Het resultaat was zoals gezegd een ordening van de 340 4PC gebieden. De gebieden behorende tot de 340 aandachtsgebieden zijn door het Ministerie van WWI aan de gemeenten voorgelegd met de vraag of zij zich herkenden in de lijst van 4PC gebieden als probleemwijken. Daarbij zijn de gebieden met minder dan 1000 woningen buiten beschouwing gelaten. De voorgestelde mutaties betroffen vooral centrum milieus. Daar is vaak sprake van overlast vanwege uitgaan en voorzieningen. Dit soort wijken zijn door de afwijkende problematiek meestal buiten de selectie gelaten. Om de top 40 wijken te bepalen zijn zoveel gebieden met de hoogste scores genomen als nodig zijn om tot 40 wijken te komen. Daarbij zijn 8 gebieden geschrapt na overleg met de gemeenten. Dit heeft geresulteerd in 83 4PC gebieden in 40 wijken. In een bijlage staat een overzicht van deze wijken.

2.4 Bronnen
Voor het samenstellen van de indicatoren per wijk is een aantal bronnen gebruikt. In Tabel 2-1 staat een overzicht van de indicatoren en de gebruikte bronnen. Het gaat in totaal om 18 indicatoren. De indicatoren ten aanzien van sociale en fysieke achterstanden betreffen integrale waarnemingen. Een belangrijke bron is de regionale inkomensstatistiek van het CBS. Deze is afgeleid van de belastinggegevens en geeft inzicht in het inkomen en de inkomensbron. Deze bron geeft dus ook inzicht in beroepsdeelname en werkloosheid op wijkniveau. Het voordeel van deze bron is de volledigheid en de nauwkeurigheid; het nadeel van deze bron is het feit dat belastinggegevens met enige vertraging beschikbaar komen. Het is daarom ook nog niet mogelijk een compleet beeld te geven van 2006. Van 1998 en 2002 zijn alle indicatoren beschikbaar; van 2006 is het beeld nog niet compleet. Verder is gebruik gemaakt van SYSWOV . SYSWOV staat voor systeem voor bijhouding van de woningvoorraad. Met behulp van dit systeem kan een integrale schatting worden gegeven van de omvang en samenstelling van de woningvoorraad. Het systeem maakt weer gebruik van andere bronnen zoals de woningstatistiek en de nieuwbouwstatistiek van het CBS en het BBSH van VROM/CFV. Het laagste schaalniveau van het systeem is de 4-cijferige postcode. Dit is ook een reden voorlopig dit schaalniveau te hanteren.
De problemen per wijk zijn bepaald met behulp van steekproefonderzoeken. Andere bronnen bleken (nog) niet volledig of niet integraal. In het WBO/WoOn wordt sinds 1986 de postcode van de respondent bijgehouden. Het is derhalve mogelijk uitspraken van respondenten per wijk te registreren. Problemen zijn dus vastgesteld aan de hand van de mening van de respondent. Om dat te kunnen doen zijn:

· WBO's gecombineerd;

· worden alleen rechte tellingen per wijk gebruikt en AAN
· worden alleen wijken met voldoende respondenten geselecteerd DAC Dat geeft een beeld van de wijken met de meeste fysieke en sociale overlast. Het voordeel is dat HTSW gebruik gemaakt wordt van directe waarnemingen. Het nadeel is een grotere foutenmarge en een IJKEN grotere subjectiviteit. Op een aantal onderdelen is subjectiviteit gewenst. Het oordeel van de bewoner telt immers ook mee. Maar het zou nuttig zijn daar waar dat kan, ook daadwerkelijke metingen te 15

gebruiken. Het spreekwoord zegt: "Men lijdt het meest van de zorgen die men vreest". Het zou wel eens kunnen zijn dat het gevoel van onveiligheid en het aantal incidenten niet helemaal parallel lopen. Het is echter niet mogelijk op dit vlak per wijk inzicht te geven. De indicatoren ten aanzien van de problemen zijn dus uitsluitend gebaseerd op het oordeel van de bewoner.

Tabel 2-1: Overzicht bronnen
Achterstanden Bron Peiljaar Sociaal-economisch

1. Inkomen RIO, CBS 1998,2002
2. Werk RIO, CBS 1998,2002
3. Opleiding Geo-marktprofiel 1998,2002 Fysiek
Woningvoorraad CBS/Syswov/CFV 1998,2002,2006
4. Kleine woningen

5. Oude woningen

6. Goedkope woningen
Problemen Bron Peiljaar Sociaal WBO/WoON 1998,2002,2006 sociale overlast

7. Vandalisme bekladding

8. Vandalisme vewrnieling

9. Sociale overlast buren

10. Sociale overlast omwonenden
11. Onveiligheid
Fysiek WBO/WoON 1998,2002,2006 fysieke overlast

12. tevredenheid woning

13. tevredenheid woonomgeving
14. verhuisgeneigdheid

15. geluidsoverlast

16. vervuiling

17. verkeer

18. veiligheid

Figuur 2-1: herstructurering ergens in Nederland AAN
DACHTSW
IJKEN

16


3 Kenmerken aandachtswijken

3.1 Indicatoren
Met behulp van de diverse indicatoren is het mogelijk een beeld te geven van de positie van de diverse wijken in 2002 en ten dele ook in 2006. Tabel 3-1 en Tabel 3-2 geven het resultaat voor beide steekjaren. Er is een onderscheid gemaakt in de geselecteerde 40 aandachtswijken, overige aandachtswijken en de overige wijken. In postcodegebieden uitgedrukt gaat het om respectievelijk 83
4PC gebieden en 257 4PC gebieden. Samen zijn dat 340 4PC gebieden die tot de aandachtwijken worden gerekend.

Tabel 3-1: Indicatoren aandachtswijken in 2002
overige geen 2002 top40 AD wijken AD wijk NL algemeen
aantal wijken 83 257 3676 4016 huish (x1000) 402 859 5676 6937 bevolking (x1000) 798 1634 13665 16097 achterstanden
gem inkomen (x1000) 22 24 31 30 % hh met lage opleiding 55 43 41 42 % niet-actieven 21 13 8 9 % werkenden 53 56 66 64 % woningen van lage kwaliteit 28 21 8 11 gem nivo basisvoorz (abp/1000inw) 24 36 25 26
- indices -
gem inkomen (x1000) 74 81 105 100 % hh met lage opleiding 130 101 98 100 % niet-actieven 224 146 84 100 % werkenden 83 87 103 100 % woningen van lage kwaliteit 253 193 75 100 gem nivo basisvoorz (abp/1000inw) 91 136 96 100 problemen
indicator sociale overlast 124 112 97 100 AAN indicator fysieke overlast 114 109 97 100 DA % verhuisgeneigde huishoudens 143 130 91 100 CH gem cijfer woonomgeving 83 93 102 100 TSW indicator tekort sociale voorzieningen 95 95 101 100 IJKEN indicator tekort fysieke voorzieningen 110 109 98 100

17

Binnen de aandachtswijken is weer een selectie gemaakt van 40 wijken. De wijze waarop dat is gebeurd staat bij de definities beschreven. De tabel maakt duidelijk dat de geselecteerde wijken op alle onderdelen slechter scoren. Het gemiddelde inkomen is lager, er wonen meer mensen met een lagere opleiding en het aantal niet-actieven is veel hoger. De verschillen zijn uitgedrukt in indices. Met name het aantal niet-actieven springt er uit. De index ten opzichte van heel Nederland is 224. En ook de index voor de woningkwaliteit is hoog. Deze bedraagt 253. Dat wil zeggen dat er ruim twee en een half keer zoveel slechte woningen staan dan elders in Nederland. In de tabel zijn ook de problemen opgenomen. Ook deze scoren voor de 40 aandachtswijken het hoogst. Dat is niet verwonderlijk want zo zijn deze wijken natuurlijk ook gedefinieerd. Voorzover mogelijk zijn de gebruikte indicatoren ook voor 2006 vastgesteld. Het resultaat staat in Tabel 3-2. De indicator voor het aandeel woningen van een lage kwaliteit is iets toegenomen. Dat wil zeggen dat de aandachtswijken er kwalitatief slechter voorstaan ten opzichte van elders. De indicatoren voor problemen geven een lichte verbetering te zien.

Tabel 3-2: Indicatoren aandachtswijken in 2006 overige geen 2006 top40 AD wijken AD wijk NL achterstanden
% woningen van lage kwaliteit 32 23 9 12 gem nivo basisvoorz (abp/1000inw) 23 35 25 26
- indices -
% woningen van lage kwaliteit 268 190 75 100 gem nivo basisvoorz (abp/1000inw) 88 134 97 100 problemen
indicator sociale overlast 121 109 98 100 indicator fysieke overlast 113 108 98 100 % verhuisgeneigde huishoudens 143 121 94 100 gem cijfer woonomgeving 86 96 102 100 indicator tekort sociale voorzieningen 96 95 101 100 indicator tekort fysieke voorzieningen 110 110 98 100

3.2 Score indicatoren
De diverse indicatoren zijn samengenomen tot 4 hoofdgroepen, te weten een score voor fysieke en sociale achterstanden en problemen. Per hoofdgroep is een zogenaamde z-score bepaald. Deze geeft aan in hoeverre een bepaalde wijk op het gegeven onderwerp afwijkt van het gemiddelde van Nederland. Bij een z-score staat dat gemiddelde voor Nederland op 0 en de standaard afwijking op 1. De optelling van deze vier scores geeft een totaal score. Daarvan is het gemiddelde nog steeds nul maar de spreiding is veel groter en bedraagt ongeveer 2,5. Uit Tabel 3-3 blijkt dat de score van de 40 wijken gelijk is aan 8,9. dat is ruim 3 keer boven de standaard deviatie van de totaalscore. Bij de overige aandachtswijken is het 4,3. Dat is 1 à 2 keer de standaard afwijking. De score van de overige wijken is negatief. De totaalscore is gebruikt om de aandachtswijken te ordenen en de 40 wijken te selecteren. AAN
D De score voor de overige wijken is licht negatief. Dat zijn er echter heel veel. De totaalscore voor heel ACHT Nederland is per definitie gelijk aan nul. SW
IJKEN
18

Tabel 3-3: Z-score per hoofdgroep van indicatoren
type indicator overige geen top40 AD wijken AD wijk NL (z-score)
achterstanden sociaal 1,2 0,7 -0,1 0,0 problemen sociaal 2,1 0,7 -0,1 0,0 achterstanden fysiek 2,6 1,7 -0,2 0,0 problemen fysiek 3,1 1,2 -0,2 0,0 totaal 8,9 4,3 -0,5 0,0

Het is nu mogelijk de totaalscore in een aantal klassen in te delen. Dat geeft een beeld van de achterstanden en problemen in onderlinge verhoudingen. Er zijn ruim 4000 4PC gebieden. De verdeling naar hoogte van de totaalscore staat in Figuur 3-1. De figuur geeft aan hoeveel 4PC gebieden er zijn met een bepaalde score. Verreweg het grootste deel ligt rond of net onder het gemiddelde. Er zijn ongeveer 2000 4PC gebieden met een score tussen ­1 en +1 en ongeveer 1000 met een score tussen ­3 en ­1. Deze kolommen steken ver boven de rand van de figuur uit. Links van de kolommen in het midden staan de wijken zonder problemen en een voorsprong als het gaat om de sociale of fysieke situatie. Dat zijn ruim 200 4PC gebieden. Een betrekkelijk klein aantal wijken springt daar nog weer bovenuit.

Figuur 3-1: Verdeling aantal wijken naar totale z-score 500
450
400
350
300
250
200
150
100
50
0
tot -5 -5 tot -3 -3 tot -1 -1 tot 1 1 tot 3 3 tot 5 5 tot 7 7 tot 9 9 en meer top40 overige AD wijken geen

Aan de rechterkant van de figuur staan de wijken met een hoge totaalscore. Dat zijn de wijken met (grote) achterstanden en problemen. Daar is onderscheid gemaakt in de 40 wijken en de overige AAN aandachtswijken. Bij de 40 wijken is de totale z-score ruim 7 en hoger. Bij de overige aandachtswijken D is dat tussen de 1 en 7. We zien dat er gebieden zijn met een behoorlijke totaalscore die toch geen ACH aandachtswijk zijn genoemd. Dat komt omdat de score op alle onderliggende indicatoren niet TSW voldoende hoog is. Een wijk is aandachtswijk genoemd als op alle vlakken sprake is van achterstanden IJKEN of problemen. Een wijk met een kwalitatief matige voorraad en verder geen hoge scores valt buiten de selectie van aandachtswijken.
19

Uiteraard is er het nodige te zeggen van deze werkwijze. Er zijn wellicht nog andere indicatoren; de schaling en de weging van de indicatoren kan op meerdere manieren. Diverse andere indicatoren zijn nog in beschouwing genomen bijvoorbeeld met betrekking tot veiligheid en scholing. Deze zijn om diverse redenen echter niet gebruikt. Er is vastgehouden aan de werkwijze die ook bij de eerdere studies is gehanteerd.

3.3 Aanvullende kenmerken Naast de gebruikte indicatoren voor het vaststellen van aandachtswijken is het ook mogelijk enkele andere kenmerken van de aandachtswijken weer te geven. De verschillen zijn duidelijk. In aandachtswijken en met name in de 40 wijken wonen relatief veel allochtonen. Het aandeel in de 40 wijken is 57% van de totale bevolking. Het is zo te zien terecht dat de aanpak van wijken en integratie sinds kort samengaan.
Tabel 3-4: Kenmerken aandachtswijken in 2006 (WoON2006) achter- wijken bevolking woningvoorraad standen & aan omvang oude alleen alloch omvang aandeel huur verkoop problemen tal totaal ren staanden tonen totaal huur prijs waarde (abs) (x dzd) (%) (%) (%) (x dzd) (%) (per mnd) (x dzd) top40 83 780 12 26 57 374 77 361 201 ov AD wijken 257 1630 14 27 32 794 67 369 262 geen 3662 13918 14 13 16 5745 39 416 310 NL 4002 16328 14 15 19 6912 44 402 304 (%) (%) (index NL=100) (%) (index NL=100) top40 2 5 87 167 297 5 175 90 66 ov AD wijken 6 10 101 179 166 11 151 92 86 geen 92 85 101 87 81 83 88 103 102 NL 100 100 100 100 100 100 100 100 100

Een ander opvallend cijfer is het hoge aandeel huurwoningen. In de 40 wijken is dat niet minder dan 77%, tegenover 44% in heel Nederland. De tabel geeft ook de prijsverschillen. In aandachtwijken staan relatief veel kleine huurwoningen. Het prijsverschil valt dan eigenlijk nog wel mee. De huurprijs is 10% lager dan gemiddeld in Nederland. Door het woningwaarderingstelsel zijn de prijsverschillen in de huursector geperkt. De waardering voor de plek speelt slechts een bescheiden rol bij de huurprijsvaststelling van woningen. Daarom zijn zowel de regionale prijsverschillen klein als de verschillen tussen de wijken. Dat ligt anders in de koopsector. Daar is sprake van vrije prijsvorming. Daardoor zijn de prijsverschillen groter. De waardering voor de plek klinkt dan veel sterker door. We zien dat de verkoopprijzen volgens het WoON 2006 in de 40 wijken 34% lager zijn. Overigens moet wel worden opgemerkt dat het hier om niet voor kwaliteit van de woning gecorrigeerde prijzen gaat.

3.4 Trends in indicatoren AAN Het is ook mogelijk de ontwikkeling te laten zien van de indicatoren zoals in de vorige paragraaf zijn D gepresenteerd. In Tabel 3-5 staat de verandering tussen 1998 en 2002 van de gebruikte indicatoren. ACH Tabel 3-6 laat voor de selectie van indicatoren waar dat voor mogelijk is de veranderingen tussen 2002 TSW en 2006 zien. Tabel 3-7 is afgeleid van Tabel 3-4 en geeft voor de aanvullende kenmerken de IJKEN veranderingen tussen 1996 en 2006.

20

Tussen 1998 en 2002 was er sprake van een zeer gunstige economische ontwikkeling. Dat is ook te zien in de index van de inkomens en de werkenden. Het aantal werkenden steeg in alle onderscheiden gebieden en in de 40 wijken zelfs nog het meest. Dat zou betekenen dat de achterstanden zijn afgenomen en daarmee ook het aantal aandachtswijken. Dat is echter niet gebeurd. Tussen 1998 en 2002 is dat aantal gelijk gebleven. Dat komt omdat de problemen in die periode zijn toegenomen. Zowel de index voor sociale problemen als voor de fysieke problemen zijn toen toegenomen. De indicatoren die iets zeggen over het tekort aan sociale en fysiek voorzieningen zijn zelfs zeer sterk toegenomen. Dat komt echter vooral door de gewijzigde vraagstellig. Ten opzichte van de trend voor heel Nederland zijn de 40 wijken op dit punt overigens wel achtergebleven. Tabel 3-5: Verandering indicatoren, 1998-2002
indicatoren overige geen 1998-2002 top40 AD wijken AD wijk NL (index 1998=100) algemeen
huish (x1000) 104 102 104 104 bevolking (x1000) 100 100 103 103 achterstanden
gem inkomen (x1000) 125 125 126 126 % hh met lage opleiding 82 88 105 101 % niet-actieven 81 78 75 76 % werkenden 116 109 107 108 % woningen van lage kwaliteit 95 96 93 94 gem nivo basisvoorz (abp/1000inw) 109 103 108 107 problemen
indicator sociale overlast 110 108 105 106 indicator fysieke overlast 102 101 97 97 % verhuisgeneigde huishoudens 95 100 99 100 gem cijfer woonomgeving 95 96 100 99 indicator tekort sociale voorzieningen*) 187 181 183 183 indicator tekort fysieke voorzieningen 195 185 174 177
* gewijzigde vraagstelling
Voor de periode 2002 ­ 2006 kunnen niet alle indicatoren worden bijgewerkt. Over het algemeen zijn de veranderingen beperkt. Er is sprake van een lichte daling van de overlast en het aantal woningen van een lage kwaliteit is in de 40 wijken toegenomen. De indicatoren die iets zeggen over de sociale en fysieke voorzieningen zijn iets verbeterd. Tot de fysieke voorzieningen behoren bijvoorbeeld speelgelegenheid voor kinderen, groen in de wijk en parkeermogelijkheden. Tabel 3-6: Verandering indicatoren, 2002-2006
overige geen 2002-2006 top40 AD wijken AD wijk NL (Index 2002=100) achterstanden
% woningen van lage kwaliteit 115 107 108 109 gem nivo basisvoorz (abp/1000inw) 96 99 100 100 problemen
indicator sociale overlast 95 95 98 98 indicator fysieke overlast 97 97 99 98 % verhuisgeneigde huishoudens 100 93 103 100 gem cijfer woonomgeving 104 103 100 100 AAN indicator tekort sociale voorzieningen 98 96 96 96 DA indicator tekort fysieke voorzieningen 98 98 98 98 CHTSW IJKEN 21

De veranderingen voor de aanvullende kenmerken staan in Tabel 3-7. In de 40 wijken is in de periode 1998-2006 de woningvoorraad gelijk gebleven. Er is net zo veel onttrokken als er is bijgebouwd. In heel Nederland nam de voorraad met 1% per jaar toe, maar in de 40 wijken was dat niet het geval. Dat heeft te maken met de beschikbare ruimte maar ook met de prijzen. De dichtheid van de geselecteerde 40 wijken is hoog in vergelijking met andere wijken. Doordat de omvang van de woningvoorraad gelijk bleef daalde de bevolking in de 40 wijken. Dat komt door de gezinsverdunning. In de overige aandachtswijken bleef de bevolking stabiel. Deze wijken kenden nog een lichte toename van de woningvoorraad. Het is bekend dat het aantal ouderen toeneemt. We noemen dat vergrijzing. Het is ook bekend dat de grote steden vergroenen. Dat komt door de instroom van jongeren zowel uit het buitenland als uit het binnenland. Deze trend is al 20 jaar gaande en bovendien nog het sterkst in de aandachtwijken. We zien daarom dat in de geselecteerde 40 wijken het aandeel ouderen behoorlijk daalt. Daar hangt ook mee samen dat het aantal alleenstaanden minder sterk toeneemt dan elders. Hoe ouder men is, hoe vaker mensen alleen wonen.
Tabel 3-7: Verandering kenmerken, 1998-2006 achter- wijken bevolking woningvoorraad standen & aan omvang oude alleen alloch omvang aandeel huur verkoop problemen tal totaal ren staanden tonen totaal huur prijs waarde (index 1998=100) (index 1998=100) top40 83 98 88 104 119 100 91 105 160 ov AD wijken 257 100 95 107 118 102 91 110 172 geen 3662 105 109 111 115 109 87 109 165 NL 4002 104 106 109 115 107 88 109 165 Verder zien we dat sinds 1998 het aandeel huurwoningen is gedaald maar het minst in de aandachtswijken. Het aandeel huurwoningen was al bijzonder hoog en is dus nog steeds hoog. Tenslotte is het interessant te kijken naar het verloop van de prijzen. Tabel 3-7 laat zien dat de groei van de prijzen in aandachtswijken achter is gebleven bij de algemene ontwikkeling. Er was al sprake van een verschil maar dat is sinds 1998 verder toegenomen. Dat geldt zowel in de huur als in de koopsector. Deze ontwikkeling is niet bevorderlijk voor de investeringspotentie van deze wijken. De 40 wijken hebben waardemakers nodig die er voor zorgen dat investeren aantrekkelijk wordt. Desondanks zien we een lichte stijging van de nieuwbouw in aandachtswijken (zie Figuur 3-2). Dat geldt zowel voor de 40 wijken als de overige aandachtswijken. Deze groei is mede te danken aan het eerder ingezette beleid van de 56 wijken .
Figuur 3-2: Ontwikkeling nieuwbouw(1998=100) 140
120
100
80
60
40
AAN 20
DA 0
CHT 1998 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 SW
IJKEN
top40 ov AD wijken geen

22


4 Ruimtelijke spreiding

4.1 Aandachtswijken en woonmilieus
Bij het hoofdstuk definities is omschreven op welke wijze de diverse wijken zijn vastgesteld. In hoofdlijnen is de werkwijze eenvoudig. Eerst een voorselectie van wijken met een meervoudige problematiek. Dat leidde tot 340 4PC gebieden en daarna een ordening op 4 hoofdindicatoren ten aanzien van sociale en fysieke achterstanden en problemen hetgeen geresulteerd heeft in 40 wijken ofwel 83 4PC gebieden. Na deze werkwijze zijn de uitkomsten door het ministerie van WWI voorgelegd aan de gemeenten. In hoofdlijnen zijn de suggesties overgenomen, maar er waren toch enkele aanpassingen. De voornaamste daarvan is dat de meeste centrumstedelijke milieus uit de lijst van 40 wijken zijn verwijderd. In deze wijken is ook vaak overlast te vinden, maar dat heeft vaak te maken met uitgaan en het gebruik van voorzieningen. Men zou haast kunnen spreken van natuurlijke overlast. De meeste gemeenten hebben deze wijken uit de lijst geschrapt. De samenstelling van 40 wijken en de overige wijken staat in Figuur 4-1. Het betreft haast uitsluitend stedelijke buitencentrum wijken. Daarvan is een kwart vooroorlogs en de rest naoorlogs. Figuur 4-1: Samenstelling aandachtswijken naar woonmilieu 100%
90%
80%
70%
60%
50%
40%
30%
20%
10%
0%
top40 overige AD wijken geen AD wijk AAN DA landelijk gebied centrum dorps CH groen stedelijk stedelijk buiten centrum TSW centrum stedelijk IJKEN

23

4.2 Aandachtswijken en de G31 Voor het Grote Stedenbeleid zijn 31 gemeenten aangewezen. Dat zijn over het algemeen de grootste gemeenten van Nederland. Een paar grote steden boven de 100 duizend inwoners vallen buiten de G31, omdat de problematiek daar (nog) geen aanleiding toe geeft. Dat zijn Apeldoorn, Ede, Almere, Haarlemmermeer en Zoetermeer. Dat zijn deels voormalige groeisteden. In Tabel 4-1 worden de aandachtswijken vergeleken met de wijken binnen de G31. De G31 telt in totaal bijna 800 4-cijferige postcodegebieden, waarvan 1/3 deel binnen de G4 (Amsterdam, Rotterdam, Den Haag en Utrecht). Zoals al eerder is aangegeven is het leeuwendeel van de aandachtswijken gelokaliseerd binnen de G31. De 40 wijken liggen allemaal binnen de G31 en daarbinnen voor het grootste deel in de 4 grote steden.
Tabel 4-1:Aandachtswijken en de G31 overige geen overige geen top40 AD wijk AD wijk NL top40 AD wijk AD wijk NL (aantal 4PC gebieden) (%) G4 59 65 137 261 71 25 4 6 G27 24 81 451 556 29 32 12 14 overig 0 111 3088 3199 0 43 84 80 NL 83 257 3676 4016 100 100 100 100 De concentratie op de G4 en een deel van de G31 komt ook tot uitdrukking in de totaalscore van de vier hoofdgroepen naar soort gemeente. Dat is te zien in Tabel 4-2. De totaal score voor de 40 wijken is 8,9 en voor de G40 en de G27 is dat nagenoeg hetzelfde. De score bij de overige aandachtswijken is 4,3. We zien dat ook hier de G4 het hoogste scoort, dan de G27 en dan de rest. Zelfs bij de wijken die niet als aandachtswijken worden gerekend is de score voor de G4 het hoogst. Tabel 4-2: Gemiddelde totaal score naar G31 en type wijk overige geen top40 AD wijk AD wijk NL (z-score)
G4 9,0 5,5 0,9 3,9 G27 8,8 4,8 0,2 1,3 overig nvt 3,3 -0,7 -0,5 NL 8,9 4,3 -0,5 0,0

4.3 Aandachtswijken en de 56 wijken Het vorige kabinet is gestart met de zogenaamde 56 VROM-wijken . Dat was ook al een poging om tot prioriteitsstelling te komen. De keuze van deze wijken is in samenspraak met de gemeenten tot stand gekomen en betreft uitsluitend wijken in de G4 (Amsterdam, Rotterdam, Den Haag en Utrecht) en de G27 (de overige grote steden). De 56 wijken beslaan in totaal 133 4-cijferige postcodegebieden, waarvan 46 in de G31 zijn te vinden en de rest er buiten. Bij de selectie van deze wijken zijn lokale overwegingen vooral doorslaggevend geweest. In Tabel 4-3 worden de aandachtswijken vergeleken met de prioriteitswijken van VROM. De overlap met de aandachtswijken is groot, maar er zijn ook AAN verschillen.
DA
CHTSW
IJKEN
24

Tabel 4-3 : Aandachtswijken en de 56 prioriteitswijken van VROM gebiedsindeling overige geen top40 AD wijken AD wijk NL (aantal 4PC gebieden) G31 vrom56 46 35 52 133 overig G31 37 111 536 684 overig 0 111 3088 3199 totaal 83 257 3676 4016 (%)
G31 vrom56 55 14 1 3 overig G31 45 43 15 17 overig 0 43 84 80 totaal 100 100 100 100 Uitgedrukt in 4PC gebieden zijn er 35+52=87 gebieden afgevallen en er zijn 37 gebieden bijgekomen. De gemiddelde totaalscore van de gebieden staat in Tabel 4-4. De wijken die er zijn bijgekomen hebben een gemiddelde score van 8,7 en de wijken die zijn afgevallen hebben een score van 5,5 en 3,1. Daardoor is de gemiddelde totaal score van de 40 wijken (veel) hoger dan van de 56 wijken. Uitgedrukt in urgentie lijkt dit een juist keuze.
Tabel 4-4: Totaal score naar VROM wijken en type wijk gebiedsindeling overige geen top40 AD wijken AD wijk NL (z-score)
G31 vrom56 9,1 5,5 3,1 5,8 overig G31 8,7 5,0 0,1 1,4 overig nvt 3,3 -0,7 -0,5 totaal 8,9 4,3 -0,5 0,0

Figuur 4-2: wijk Overvecht in Utrecht

AAN DACHTSW IJKEN

25

Figuur 4-3: protest in de wijk

AAN
DACHTSW
IJKEN
26


5 Positie bewoners aandachtswijken

5.1 Algemeen
In de eerdere deelstudies over de aandachtswijken kwam naar voren dat de bevolking die woont in een aandachtswijk op allerlei vlakken is achtergesteld . Deze studies lieten zien dat de omgeving absoluut van invloed is op het functioneren van het individu. Het bleek bijvoorbeeld dat mensen die wonen in een aandachtswijk minder kansen hebben op een betere opleiding, minder kansen hebben op de arbeidsmarkt, minder inkomen genieten en een slechtere gezondheid hebben. Ook als rekening gehouden wordt met verschillen in achtergrondkenmerken bleef deze bewering geldig. Mensen met een betere opleiding hebben bijvoorbeeld een hogere beroepsdeelname en verdienen meer, maar bij een gelijk niveau zijn bewoners uit een aandachtswijk slechter af. Ouderen zijn minder gezond dan jongeren maar oudere bewoners van aandachtswijken zijn minder gezond dan mensen van dezelfde leeftijd elders. Dit soort vergelijkingen worden nu nogmaals herhaald op basis van de nieuwe indeling in aandachtswijken en met behulp van het WoON2006. Bovendien wordt bezien of deze verbanden ook gelden voor de 40 wijken.

5.2 Gezondheid
In het WoON2006 wordt een algemene vraag gesteld over de gezondheid. Op een schaal van 5 klassen variërend van zeer goed tot slecht kan de respondent aangeven hoe gezond hij zich voelt. In 2006 zegt 93% van de respondenten zich gezond of zeer gezond te voelen. Figuur 5-1 geeft de uitkomsten per leeftijdsgroep en aandachtswijk. De horizontale as in het midden van de grafiek is het niveau voor heel Nederland. Duidelijk valt af te lezen dat naarmate men ouder wordt men zich minder gezond voelt. Maar ook dat mensen van eenzelfde leeftijdsgroep zich in aandachtswijken aanzienlijk minder gezond voelen dan daarbuiten. Naarmate er meer achterstanden en/of problemen zijn voelt men zich minder gezond. De verschillen zijn toch aanzienlijk. Bij de groep 70plus is het aandeel dat zegt zich gezond te voelen in de 40 wijken 15% lager dan in de gebieden die geen aandachtswijk zijn. De overige aandachtswijken nemen een tussen positie in. AAN DACHTSW IJKEN 27

Figuur 5-1: Gezonde personen naar leeftijd en type wijk (%), WoON 2006 100
95
90
85
80
75
70
65

In aandachtswijken wonen veel allochtonen. Figuur 5-2 geeft de stand van de gezondheid voor allochtonen. We zien dezelfde verhoudingen als bij de hele bevolking. Met name in de geselecteerde 40 wijken zeggen veel allochtonen zich niet gezond te voelen. Als we dezelfde figuur maken per leeftijdsgroep dan zien we een vergelijkbaar patroon, met dien verstande dat relatief meer allochtonen zeggen zich niet gezond te voelen. Figuur 5-2: Gezonde personennaar etniciteit en type wijk (%), WoON 2006 94
92
90
88
86
84
82
top40 ov AD wijken geen NL % gezond, 2006 alle personen allochtonen

Een harder cijfer is wellicht het sterftecijfer. Lange tijd was het sterftecijfer in steden lager dan elders. Dat komt vermoedelijk door de betere voorzieningen in steden. Ziekenhuizen en allerlei andere voorzieningen zijn doorgaans in de steden te vinden. Langzamerhand maakt het niet zoveel meer uit waar men woont voor goede voorzieningen. Belangrijke factoren zijn thans leefstijl en leefgewoonten. Blijkbaar zijn die in steden ongezonder want het sterftecijfer ligt daar nu sinds circa 20 jaar boven het gemiddelde. Dat geldt nog sterker voor de 40 wijken. Daar ligt het sterftecijfer weer boven het AAN gemiddelde van de steden .
DAC
HTSW
IJKEN

28

Figuur 5-3: werkzoekenden

Figuur 5-4: meer werkzoekenden

AAN
DACHTSW IJKEN 29

5.3 Arbeidsmarkt
De kansen op de arbeidsmarkt worden voor een niet onbelangrijk deel beïnvloed door het opleidingsniveau. Van de beroepsbevolking heeft in Nederland volgens het WoON2006 72% van de bevolking betaald werk. Bij mensen met een lage opleiding ligt dit gemiddeld op 58% tegenover 82% voor degenen die hoog geschoold zijn. Figuur 5-5 geeft de uitkomsten naar opleiding en type aandachtswijk. Duidelijk valt af te lezen dat bewoners van aandachtswijken minder kans op werk hebben in vergelijking met mensen in de overige wijken met eenzelfde opleidingsachtergrond. Bij mensen met een lage opleiding is het verschil tussen de 40 wijken en de gebieden die geen aandachtswijk zijn 12%. Bij mensen met een hoge opleiding is er ook nog een verschil maar dat is kleiner. De deelname varieert van 77% naar 83%, ofwel een verschil van 6%. Figuur 5-5: Deelname in arbeidsproces naar opleiding en type aandachtswijk, 18-65 jarigen, WoON2006 90
80
70
60
50
40
laag midden hoog %werk, 2006 top40 ov AD wijken geen

Bij allochtonen zien we ook dat de deelname lager is in aandachtswijken en bij de 40 wijken is dat nog het sterkst. Ook bij deze groep geldt dat naarmate men een betere opleiding heeft de kansen op de arbeidsmarkt toenemen. Het niveau van de deelname is over de hele linie lager maar het effect is hetzelfde.
Figuur 5-6: Deelname in het arbeidsproces naar type wijk en etniciteit, WoON2006 80
75
70
65
60
AAN 55
DACHT 50
SW top40 ov AD wijken geen NL IJKEN
% werk, 2006 alle personen allochtonen

30

5.4 Woningmarkt
De situatie op de woningmarkt wordt geïllustreerd aan de hand van het aandeel verhuisgeneigde huishoudens. In 2006 betreft dit zo'n 23% van de Nederlandse huishoudens. Figuur 5-7 laat het percentage verhuisgeneigden zien per leeftijdsgroep en per type aandachtswijk. De horizontale as in het midden van de grafiek geeft het gemiddelde van heel Nederland weer. Naarmate men ouder wordt neemt het animo om te verhuizen af. Van de leeftijdsgroep tot 40 jaar geeft bijna 40% aan binnen onafzienbare tijd te willen verhuizen, terwijl onder 70-plussers nog slechts 11% verhuisgeneigd is. Bewoners van aandachtswijken blijken relatief veel vaker te willen verhuizen. Dit geldt voor alle leeftijdsgroepen, behalve voor de groep 70plus. Boven de 70 woont men blijkbaar in de wijk waar men blijven wil, goed of slecht speelt dan geen rol meer. Figuur 5-7 : Verhuisgeneigde huishoudens naar leeftijd en type aandachtswijk (%),WoON2006 55
45
35
25
15
5

Zoals wellicht te verwachten was, is bij allochtonen de verhuisgeneigdheid groter. De 40 wijken en ook de overige aandachtswijken kennen al relatief veel mensen die weg willen vanwege de wijk, maar bij allochtonen is dat sterker.
Figuur 5-8: Verhuisgeneigde huishoudens naar type wijk en etniciteit (%), WoON 2006 50
45
40
35
30
25
20
15 AAN top40 ov AD wijken geen NL DAC % verhuisgeneigd, 2006 alle personen allochtonen HTSW IJKEN

31

Figuur 5-9: mercatorplein Amsterdam

Figuur 5-10: Ondiep in Utrecht

Figuur 5-11: Millinxwijk in Rotterdam AAN
D
ACH
TSW
IJKEN
32


6 Achtergrondfactoren

6.1 Algemeen
Voorgaande analyses laten zien dat er een flink aantal aandachtswijken is met aanzienlijke achterstanden en problemen en dat daarbinnen een groep van 40 wijken is aan te wijzen die op alle onderdelen nog slechter scoort. Het is zelfs zo dat de kansen van mensen die wonen in deze wijken relatief slechter zijn bij een vergelijkbare uitgangspositie. In een eerdere studie is geprobeerd te zoeken naar mogelijk oorzaken. De nadruk lag op de fysieke situatie. Het bleek dat kwetsbare wijken, dat wil zeggen wijken met een eenzijdige voorraad, met veel goedkope huurwoningen, in een hoge dichtheid en gemakkelijk bereikbaar, een grotere kans hebben om aandachtswijk te worden. Figuur 6-1 laat dat nog eens zien. In het eerdere rapport staat de definitie van kwetsbare wijken. Deze kennis is ook gebruikt voor de behoefteraming stedelijke vernieuwing . De behoefteraming is er op gericht het aantal kwetsbare wijken te verminderen, vooral met fysieke ingrepen. Deze bestaat uit een schatting van de inspanning die nodig is om de kwaliteit van de woningvoorraad en de woonomgeving op peil te brengen.
Figuur 6-1: Samenstelling aandachtswijken naar kwetsbaarheid, 2002 100%
90%
80%
70%
60%
50%
40%
30%
20%
10%
0% AAN top40 ov AD wijken geen DACH zeer kwetsbaar kwetsbaar overige wijken TSW IJKEN


---

De concentratie van relatief veel goedkope huurwoningen brengt welhaast vanzelf een concentratie van bewoners met een laag inkomen, een lage opleiding en een lage beroepsdeelname. De indicator voor sociale achterstand laat zich goed verklaren door fysieke achterstanden ten aanzien van woningvoorraad en woonomgeving. Veel mensen met een laag inkomen en/of geen werk zijn aangewezen op een goedkope huurwoning en wonen daardoor vaker in een wijk met veel goedkope huurwoningen.
Fysieke problemen betreffen bijvoorbeeld verkeersoverlast en overlast van stank, stof, lawaai en vuil. Fysieke problemen ontstaan uit de interactie tussen bewoners en hun fysieke omgeving. De oorzaken hiervoor zijn moeilijk te achterhalen. Slecht beheer of slecht gebruik kan een rol spelen maar het kan ook gewoon de slechte ligging zijn ten opzichte van de snelweg, een industrieterrein of andere overlastbrengers. Op grond van de beschikbare informatie is een verdergaande analyse van de fysieke problemen niet mogelijk.
Sociale problemen betreffen vandalisme, sociale overlast, onveiligheid en dergelijke en zijn een gevolg van de interactie tussen bewoners onderling. Over oorzaken is veel discussie. Mogelijke oorzaken hebben ook een direct verband met eventuele oplossingen. Daarom wordt extra aandacht besteed aan de achtergronden van sociale problemen. In de volgende paragraaf wordt daar nader op ingegaan.

6.2 Achtergrond sociale problemen 6.2.1 Trends ten aanzien van sociale problemen In het WBO/WoON is een groot aantal vragen opgenomen over de leefbaarheid van de wijk. Via een aantal grafieken wordt de situatie in beeld gebracht. Steeds is de score weergegeven van het aantal mensen dat zegt veel overlast te ondervinden. Het gaat dus steeds om oordelen van de bewoners. Het betreft achtereenvolgens vandalisme, sociale overlast, sociale veiligheid en de algemene tevredenheid over de woonomgeving (zie: Figuur 6-2 tot en met Figuur 6-5). In alle figuren staat het gemiddelde voor Nederland in 1998 op de horizontale as. Zo zei in 1998 iets meer dan 5% van de bevolking last te hebben van vandalisme in de wijk. Uit de figuur blijkt dat dit percentage in 2002 is verdubbeld en nadien in 2006 weer is afgenomen naar 8%. Figuur 6-2 : Overlastscore, % personen met veel vandalisme, wbo98, 02, 06 25
vandalisme
1998 2002 20
2006 15
10
AAN 5
DACHTSW 0
IJKEN top40 ov AD wijken geen NL

34

Figuur 6-3 : Overlastscore, % personen met veel sociale overlast, wbo98,02, 06 20
sociale overlast 1998 18
2002 16 2006 14
12
10
8
6
4
2
top40 ov AD wijken geen NL

Figuur 6-4 : Overlastscore, % personen dat zich sociaal onveilig voelt, wbo98, 02, 06 30
sociaal onveilig 1998 25 2002 2006 20
15
10
5
0
top40 ov AD wijken geen NL

Alle gepresenteerde indicatoren laten min of meer hetzelfde patroon zien. Tussen 1998 en 2002 is er een aanzienlijke toename van de sociale overlast, welke nadien weer afzwakt. Verder is de overlast in de 40 wijken veel hoger dan in de overige aandachtswijken en deze weer hoger dan elders. Ook het patroon in de tijd zien we bij alle typen van wijken terug. Het is duidelijk dat er sprake is geweest van een algemeen onveiligheidgevoel. Rond 2002 was er nationaal de nodige onrust omtrent de moord op Pim Fortuin en Theo van Gogh. Blijkbaar werkt dat door op alle gebruikte indicatoren. We zien ook dat het effect in de aandachtswijken groter is geweest dan elders. De toename tussen 1998 en 2002 was groter en ook de terugval was groter. Per saldo zien we tussen 1998 en 2006 echter wel een toename van de sociale problemen. Een mooie indicator daarvoor is de tevredenheid met de woonomgeving. Deze staat in Figuur 6-5. Het aantal mensen dat zegt ontevreden te zijn over de woonomgeving was in AAN 1998 5,5%. Dat is toegenomen in 2002 naar 6,4% en inmiddels weer gedaald naar 5,8%. In de DACH aandachtswijken zien we hetzelfde patroon maar veel heftiger. We zien ook dat in de 40 wijken de TSW terugval geringer is geweest. Dat heeft overigens ook te maken met de wijze van selectie. IJKEN

35

Figuur 6-5: Andachtswijken, aandeel ontevreden met de wijk , wbo98, wbo02, WoON06 25
ontevreden met woonomgeving 1998 20 2002 2006 15
10
5
0
top40 ov AD wijken geen NL

Ondanks de invloed van landelijke ontwikkelingen zullen ook locale omstandigheden een rol spelen. In het navolgende komen deze aan de orde. Er wordt vanuit gegaan dat niet alleen de fysieke wijkstructuur, maar ook de sociale structuur en eventueel de integratieproblematiek een rol spelen.

6.2.2 Fysieke wijkstructuur
In een eerdere analyse werd duidelijk dat bepaalde structurele kenmerken van de wijk die slechts langzaam veranderen van invloed zijn op de kans op het voorkomen van een aandachtswijk. In de meeste wijken zijn structurele veranderingen maar zeer beperkt mogelijk of vragen om grote investeringen. Belangrijke aspecten zijn dichtheid, homogeniteit, bereikbaarheid en kwaliteit van de voorraad. Combinaties van deze kenmerken vergroten het risico op achterstanden en problemen. Als een wijk te compact is gaat dat vaak ten koste van ruimtelijke voorzieningen die de wijk leefbaar moeten houden. Er is minder ruimte voor groen, voor spelende kinderen enzovoort. Compactheid betekent ook een hogere mate van interactie. Er is minder ruimte voor activiteiten in de privé sfeer en de collectieve ruimte is bovendien beperkt. Er is meer kans op "ongewenste" intimiteit. Als we bijvoorbeeld kijken naar de gemiddelde woningdichtheid van wijken in Nederland, dan is de dichtheid in aandachtswijken aanzienlijk hoger. In Nederland wonen 16 miljoen mensen op een bebouwd oppervlak van ruim 320 duizend hectare. Dat is 50 personen per hectare. In stedelijke milieus is dat hoger dan elders. Tabel 6-1 laat zien dat bij vergelijkbare woonmilieus de dichtheid van aandachtswijken veel grotere is dan gemiddeld.
Tabel 6-1: Dichtheid aandachtswijken naar type milieu, 2002 woonmilieu Aandachtswijken top40 AD wijken geen NL (inwoners per ha bebouwd oppervlak) centrum stedelijk 206 112 69 77 AAN stedelijk buiten centrum 122 82 69 76 DAC groen stedelijk 61 50 38 39 HT centrum dorps 0 41 45 45 SW
IJKEN landelijk gebied 0 33 29 29 totaal 122 75 46 50

36

Er is niet alleen een samenhang met compactheid van wonen maar ook met compactheid van werk en voorzieningen. Veel voorzieningen zoals winkels, horeca, bioscopen en theaters zijn vaak arbeidsintensief en trekken veel bezoekers aan. Dat betekent extra druk op de openbare ruimte en een hogere mate van interactie. Naarmate de compactheid van wonen en werken groter is, is het moeilijk een goed evenwicht te vinden tussen ontmoeten en ontlopen. De dichtheid van arbeidsplaatsen in de sfeer van voorzieningen is in de aandachtswijken veel hoger dan elders. Gebrek aan kwaliteit brengt ook risico's met zich mee. Te weinig kwaliteit betekent te veel goedkope woningen en te veel goedkope woningen kan leiden tot een concentratie van kansarme groepen, ofwel veel mensen zonder werk, met een lage opleiding en een laag inkomen. Ook de homogeniteit van het woningbestand is een structurele factor die een wijk kwetsbaar maakt. Na de Tweede Wereldoorlog zijn er grote bouwstromen op gang gekomen, die er toe hebben geleid dat er eenzijdige wijken zijn ontstaan met een of enkele typen woningen en vrijwel uitsluitend huurwoningen. Dergelijke gebieden zijn minder bestand tegen veranderingen en bieden eigenlijk slechts plaats aan een beperkt aantal soorten huishoudens.
De bereikbaarheid is ook een risicofactor. Een goede bereikbaarheid is voor velen een aantrekkelijk aspect, maar maakt een wijk ook kwetsbaarder zeker in relatie tot de eerdere aspecten. In Figuur 6-1 was al te zien dat kwetsbare wijken een groot deel uitmaken van de aandachtswijken. Het gaat hier expliciet om de invloed van de fysieke wijkstructuur op de sociale problemen. Om dat te laten zien wordt in Tabel 6-2 de z-core voor sociale problemen weergegeven afhankelijk van de dichtheid en het aandeel huurwoningen. De tabel heeft betrekking op alle stedelijke wijken. Het landelijk gebied is buiten beschouwing gelaten. De indicator voor sociale problemen is daardoor voor heel Nederland groter dan nul. Veel sociale problemen concentreren zich in stedelijke gebieden. De uitkomst is duidelijk. Naarmate de dichtheid toeneemt is de score hoger. Dat geldt ook voor het aandeel huurwoningen. Een hoger aandeel huurwoningen gaat samen met meer sociale problemen. Tabel 6-2: Sociale problemennaar dichtheid en aandeel huurwoningen (stedelijke wijken, WBO02, 06) aandeel dichtheid bevolking (bew/ha bebouwd) huurwoningen 0 tot 40 40 tot 60 60 tot 80 80 tot 100 100 em totaal (z-score sociale problemen)
0 tot 20% -0,3 -0,4 -0,4 -0,5 0,0 -0,4 20 tot 40% -0,3 -0,1 0,0 0,1 0,1 -0,1 40 tot 60% 0,0 0,2 0,2 0,4 0,6 0,3 60 tot 80% 0,5 0,4 0,8 0,9 1,4 1,0 80 tot 100% 0,0 1,1 2,1 1,4 1,7 1,7 totaal -0,1 0,1 0,3 0,6 1,2 0,5

6.2.3 Sociale wijkstructuur
Naast de fysieke structuur zal ook de sociale structuur een rol spelen bij het optreden van sociale problemen. Een middel om de sociale structuur in beeld te brengen is via de leeftijdsopbouw. Het blijkt bijvoorbeeld dat in wijken met veel ouderen vaker sprake is van achterstanden. Dat komt omdat het inkomen en de opleiding van ouderen lager is dan gemiddeld. Veel wijken zijn in korte tijd gebouwd en worden bewoond door een specifieke generatie die samen met de wijk ouder is geworden. Ten AAN aanzien van de problemen geldt het omgekeerde. Wijken met veel ouderen kennen minder problemen. DA Deze komen pas als de generaties worden gewisseld en er een grote nieuwe instroom ontstaat. In CHTSW sommige wijken leidt dat tot een sterke verbetering van de wijk, maar soms gaat het mis. Met name IJKEN minder aantrekkelijke wijken lopen bij generatiewisseling kans af te glijden. De woningvoorraad, de 37

omgeving en de voorzieningen sluiten niet meer aan op de wensen en mogelijkheden van de nieuwkomers en de wijk wordt een doorgangshuis waar bewoners komen maar liever weggaan. Een manier om de sociale wijkstructuur in kaart te brengen is via de sociale participatie. Dat geeft aan of de wijk meer is dan een toevallige verzameling gebouwen en mensen. In het WBO is een groot aantal vragen opgenomen rond dit thema. Hoe gaan de bewoners met elkaar om? Hoe zijn de onderlinge contacten? Is er een band met de buurt? Voelt men zich verantwoordelijk voor de leefbaarheid in de buurt? Deze en soortgelijke vragen zijn gebruikt voor een indeling van de wijken naar de mate van buurtparticipatie van haar bewoners. Per wijk is een gemiddeld niveau bepaald, waarbij alleen wijken met voldoende respondenten in het WBO zijn meegenomen. Vervolgens is op basis van z-scores een ordening van de wijken gemaakt. Op vergelijkbare wijze is een maat geconstrueerd voor zowel interne sociale bindingen (partner en kinderen) als de binding met familie en vrienden. Dankzij de standaardisatie middels de z-scores kunnen de verschillende grootheden bij elkaar worden gevoegd en vormen de genoemde dimensies tezamen de gehanteerde maat voor sociale participatie. Figuur 6-6 geeft de uitkomsten naar de aandachtswijken. Het gemiddelde van alle wijken is 0. De aandachtswijken liggen hier duidelijk onder. De sociale participatie is op alle onderdelen lager.
Figuur 6-6 : Sociale participatie naar aandachtswijken, WBO2002, WoON2006
1,0
0,5
0,0
ie
at -0,5
ipcitra -1,0

-1,5
le pai -2,0
co
so -2,5

-3,0

-3,5
TOP 40 overige AD geen AD wijk wijken binding buurt binding familie/vrienden binding huishouden

Aan de hand van de geconstrueerde maat voor buurtparticipatie is op basis van een afwijking van 1 of
2 keer de standaarddeviatie een indeling gemaakt van de wijken naar de mate van sociale cohesie binnen de wijk. De resulterende 5-deling is opgenomen in Figuur 6-7. De figuur geeft de verhouding tussen de indeling van de wijken naar de mate van buurtparticipatie weer in relatie tot de sociale problemen. Duidelijk valt af te lezen dat de wijken met een geringe buurtparticipatie veel overlast kennen.
De geringe participatie heeft ongetwijfeld te maken met de instroom van nieuwe mensen in de wijk. Dat kan gaan om jongeren die een plek moeten vinden in de wijk maar ook om instroom uit het buitenland AAN van mensen die zowel een plek in de wijk als in Nederland moeten vinden. DA
CHT
SW
IJKEN
38

Figuur 6-7: Z-score sociale overlast en mate van sociale participatie
2
ne 1,5
lemb 1
or
e p 0,5
cial
soer 0
sco-z -0,5

-1
2x standaard standaard deviatie deviatie z score sociale participatie

6.2.4 Integratie in de wijk en sociale overlast
Daarom wordt ook gekeken naar de relatie tussen het aandeel allochtonen en het aandeel jongeren in de wijk. Dat zijn beide wellicht indicatoren voor de instroom en daarmee voor de problematiek ten aanzien van de integratie. In Tabel 6-3 is de z-score ten aanzien van de sociale problemen uitgezet tegen het aandeel allochtonen en het aandeel 15 tot 25 jarigen. Dat is het mobiele deel van de bevolking dat start of net gestart is. Als indicator voor de mogelijke omvang van de integratie problematiek is het aandeel van de bevolking genomen. Daarbij wordt er vanuit gegaan dat de omvang de problemen doet toenemen.
Tabel 6-3: Z-score sociale problemen in relatie tot aandeel allochtonen en jongeren aandeel aandeel allochtonen jongeren 15 tot 25 jr tot 10% 10-20% 20-30% 30-40% 40% em totaal (z-score sociale problemen) 0 tot 10% -0,3 0,2 0,9 -0,4 nvt -0,2 10 tot 12,5% -0,3 0,6 1,6 1,9 nvt 0,0 12,5 tot 15% -0,2 0,8 1,8 2,3 nvt 0,4 15 tot 20% -0,1 0,9 1,6 2,5 2,9 1,0 20 tot 100% 0,7 0,8 1,8 2,5 nvt 0,9 totaal -0,3 0,6 1,6 2,3 2,8 0,1 De uitkomst is duidelijk. Naarmate het aandeel allochtonen groter is ook de score ten aanzien van sociale problemen hoger. Bij jongeren is dat ook het geval. De vraag is nu of deze effecten ook optreden in onderlinge samenhang.

AAN 6.2.5 Samenvatting achtergrondfactoren DACHT Het lijkt er op dat zowel de fysieke wijkstructuur als de sociale wijkstructuur, als ook de problematiek SW IJKEN ten aanzien van de integratie een rol spelen. De vraag is of dat ook geldt in onderlinge samenhang. Daartoe is een regressie analyse uitgevoerd. Als verklarende factoren zijn gebruikt de voornaamste grootheden die iets zeggen over de fysieke en sociale wijkstructuur en over de integratieproblematiek. 39

Dat zijn dezelfde grootheden die in de vorige paragrafen aan de orde kwamen. Het resultaat van de regressie analyse staat in Tabel 6-4. De constante uit de regressie is -1,36. Bij een gemiddelde dichtheid, aandeel huurwoningen en dergelijke komt de score ongeveer op nul uit. In de tabel zijn de gemiddelden van stedelijke gebieden opgenomen. Dan komt de voorspelde waarde van de indicator sociale problemen op 0,6 uit. Bij de 40 wijken is de score op de dichtheid, aandeel huurwoningen, aandeel allochtonen, aandeel jongeren en niet actieven hoger. De score van de sociale participatie is (veel) lager maar door het negatieve teken zien we dat de voorspelde waarde van de 40 wijken uitkomt op ongeveer 2. Dat komt redelijk overeen met de gemeten waarde. Dat blijkt ook uit de zogenaamde R2 van ongeveer 65%, hetgeen redelijk hoog is te noemen. Tabel 6-4: Resultaat regressieanalyse sociale problemen stedelijke wijken top 40 wijken grootheid coeffi gemid totaal gemid totaal cient delde score delde score constante -1,364 1,0 -1,36 1,0 -1,36 dichtheid 0,002 89,3 0,18 150,8 0,30 aandeel huurwoningen 0,007 53,5 0,37 78,8 0,55 aandeel allochtonen 0,022 25,8 0,57 53,9 1,19 sociale participatie -0,048 -1,1 0,05 -3,1 0,15 aandeel jongeren 0,036 12,5 0,45 14,9 0,54 niet actieven 0,030 10,8 0,32 20,8 0,62 totaal 0,58 1,98 De conclusie uit het voorgaande is dat zowel de fysieke als sociale structuur als ook de problematiek ten aanzien van de integratie een rol spelen bij het voorkomen van sociale achterstanden. Het belang van deze factoren is redelijk evenwichtig verdeeld. De beleidsmatige conclusie die hieruit getrokken moet worden is dat de combinatie van velden terecht is en dat bij het zoeken naar oplossingen voor de gestelde problematiek deze aspecten een rol moeten spelen.

Figuur 6-8: Hofpleinlijn Rotterdam

AAN
DACHTSW
IJKEN
40

Literatuurlijst

Nota Stedelijke Vernieuwing (1997), Ministerie van VROM, Den Haag

Kwaliteit van stedelijke vernieuwingswijken (2002), Anton Oskamp, ABF Research, Delft

De kosten in beeld, de kosten verdeeld (2002), Ministerie van VROM, Aedes, VNG, Neprom, Den Haag

Ruimtelijke concentratie van achterstanden en problemen, inventarisatie (2003), Jan Brouwer, Judith Willems, ABF Research, Delft

Ruimtelijke concentratie van achterstanden en problemen, Actualisatie en analyse achtergronden (2004), Jan Brouwer, Judith Willems, ABF Research, Delft

Behoefteraming Stedelijke Vernieuwing, periode 2010-2019, omgevingsscenario's (2006), ABF Research, Delft

Behoefteraming Stedelijke Vernieuwing, periode 2010-2019, beleidsvarianten (2006), ABF Research, Delft

Toekomst van de stedelijke vernieuwing (2006), Frank van Wijk, Rob de Wildt, RIGO, Amsterdam

Voortgang Actieprogramma herstructurering en inzet corporatiemiddelen (2003), Ministerie van VROM, den Haag

De creatieve industrie in Nederland (2005), Rik Lukey, ABF Research, Delft

Kansen voor de creatieve industrie (2005), Rik Lukey, ABF Research, Delft

Nota Ruimte (2004), Ministerie van VROM, Den Haag AAN
---
Woningmarktverkenningen, Socrates 2004 (2005), Ministerie van VROM, Den Haag ACH TSW SYSWOV, gegevens woningvoorraad (2006), Hans den Otter, ABF Research, Delft IJKEN

41

Gezondheid in de 40 Prachtwijken (2007), Antonia Verweij, Carolien Van Hooijdonk, Cindy Deuning, Mariel Droomers, Fons van der Lucht, Laurens Zwakhals, RIVM, Bilthoven

Cultuurimpuls stedelijke vernieuwing 2008-2012 (2007), Jan Brouwer, ABF Research, Delft

17] Ontwikkelplatform Wijken van Waarde (2006), Marc van Leent, Amersfoort

Boost; impuls voor publek opdrachtgeverschap (2006), Architectuur Lokaal, Amsterdam

Stad en stijging, advies 054 van de VROM raad (2006), VROM raad, Den Haag

AAN
DACHTSW
IJKEN
42

Overzicht 40 wijken

Overzicht 40 wijken naar 4PC gebied
4PC naam pc-gebied gemeente wijknr 1813 Overdie Alkmaar 1 3814 De Kruiskamp Amersfoort 2 1024 Nieuwendam-N Amsterdam 3 1031 Buiksloterham Amsterdam 3 1032 Volewijck Amsterdam 3 1061 De Kolenkit Amsterdam 4 1062 Westlandgracht Amsterdam 4 1063 Slotermeer-NO Amsterdam 4 1064 Slotermeer-ZW Amsterdam 4 1065 Slotervaart Amsterdam 4 1067 Geuzenveld/Lutkemeer/Ookmeer Amsterdam 4 1068 Osdorp-O Amsterdam 4 1069 Osdorp-M/De Punt/Sloten Amsterdam 4 1055 Bos en Lommer Amsterdam 5 1056 Kommert/Van Galenbrt Amsterdam 5 1057 Hoofdweg/Overtoomse Veld Amsterdam 5 1092 Transvaalbuurt Amsterdam 6 1094 Indische Buurt-W Amsterdam 6 1103 Bijlmer-oost Amsterdam 7 1104 Bijlmer-oost Amsterdam 7 6822 Klarendal Arnhem 8 6826 Presikhaaf-W Arnhem 9 6828 Spijkerkwartier/Broek Arnhem 10 6832 Immerloo I/Eimersweide Arnhem 11 6833 Groene Weide/Kamillehof/Bakenhof Arnhem 11 6841 Meinerswijk/Malburgen-W Arnhem 11 2515 Stationsbuurt Den Haag 12 2525 Schildersbrt-W/Groente- en Fruitmarkt Den Haag 13 2526 Schildersbrt-N/-O Den Haag 13 2532 Moerwijk-Z Den Haag 14 AAN 2533 Zuiderpark/Moerwijk-W/Morgenstond Den Haag 14 DA 2541 Morgenstond-Z Den Haag 14 CHT 2542 Dreven/Gaarden Den Haag 14 SW IJKEN 2544 Loosduinen/Bouwlust/Vrederust Den Haag 14 2545 Morgenstond-W Den Haag 14 2572 Transvaalkw Den Haag 15 43

vervolg
4PC naam pc-gebied gemeente wijknr 7417 Rivierenwijk Deventer 16 3317 Wielwijk/Crabbehof Dordrecht 17 5621 't Groenewoud Eindhoven 18 5642 Poeijersstraat/Doornakkers Eindhoven 19 5654 Gestel buiten rondweg I Eindhoven 20 7533 Velve-Lindenhof Enschede 21 9715 Korrewegwijk Groningen 22 9716 De Hoogte Groningen 23 6415 Meezenbroek Heerlen 24 8924 Heechterp/Schieringen Leeuwarden 25 6222 Beatrixhaven/Nazareth/Meerssenhoven Maastricht 26 6224 Wyckerpoort/Oostermaas Maastricht 26 6535 Hatert Nijmegen 27 3014 Oude Westen Rotterdam 28 3021 Middelland Rotterdam 28 3022 Nieuwe Westen Rotterdam 28 3024 Delfshaven Rotterdam 28 3025 Bospolder Rotterdam 28 3026 Tussendijken Rotterdam 28 3027 Spangen Rotterdam 28 3031 Rubroek Rotterdam 29 3033 Provenierswijk Rotterdam 29 3034 Crooswijk Rotterdam 29 3035 Oude noorden Rotterdam 29 3036 Oude-Noorden Rotterdam 29 3038 Bergpolder Rotterdam 30 3042 Kleinpolder Rotterdam 31 3072 Katendrecht/Afrikaanderwijk/Kop v Zuid Rotterdam 32 3073 Bloemhof Rotterdam 32 3074 Hillesluis Rotterdam 32 3081 Tarwewijk Rotterdam 32 3082 Oud-Charlois Rotterdam 32 3083 Carnisse/Zuidplein Rotterdam 32 3075 Vreewijk Rotterdam 33 3085 Zuidwijk Rotterdam 34 3086 Pendrecht Rotterdam 34 3118 Buurt 62,68 Schiedam 35 3119 Buurt 63-67,71 Schiedam 35 3526 Ind geb/Transwijk/Columbuslaan Utrecht 36 3527 Vollenhovelaan/Marshalllaan Utrecht 36 3552 Ondiep/Loevenhoutsedijk Utrecht 37 3561 Taagdreef/Wolgadreef Utrecht 38 3562 Zamenhofdreef/Neckardreef Utrecht 38 3563 Amazonedreef Utrecht 38 AAN 3564 Overvecht-N Utrecht 38 D 3554 De Rijkstraat/Kenaustraat/Schaakbrt Utrecht 39 ACH 1504 Poelenburg Zaanstad T 40 SW
IJKEN
44