Raad van State


Uitspraak

Zaaknummer: 200706134/2
Publicatie datum: woensdag 26 september 2007
Tegen: het dagelijks bestuur van de Milieudienst West-Holland Proceduresoort: Voorlopige voorziening
Rechtsgebied: Kamer 2 - Milieu - Overige

---

200706134/2.
Datum uitspraak: 26 september 2007

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:

de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid "Hoogvliet B.V.", gevestigd te Alphen aan den Rijn, verzoekster,

en

het dagelijks bestuur van de Milieudienst West-Holland, verweerder.


1. Procesverloop

Bij besluit van 15 december 2006 heeft verweerder voor de supermarkt van verzoekster aan de Kennedylaan 118 te Leiden nadere eisen gesteld op grond van het Besluit detailhandel en ambachtsbedrijven milieubeheer (hierna: het Besluit).

Bij besluit van 22 augustus 2007, verzonden diezelfde dag, heeft verweerder het door appellante hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Tegen dit besluit heeft verzoekster bij brief van 27 augustus 2007, bij de Raad van State ingekomen op 27 augustus 2007, beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 17 september 2007. Tevens heeft verzoekster een voorlopige voorziening gevraagd.

De Voorzitter heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 september 2007, waar verzoekster, vertegenwoordigd door mr. C.N.J. Kortmann, advocaat te Amsterdam en R.A. Langman, en verweerder, vertegenwoordigd door J.H.O. van Noppen en H.J. van der Voort, ambtenaren van de milieudienst, zijn verschenen.


2. Overwegingen

2.1. Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.

2.2. Verzoekster is voornemens medio oktober 2007 een supermarkt aan de Kennedylaan 118 te Leiden te openen, waartoe zij op 14 augustus 2006 een melding in het kader van het Besluit heeft ingediend. Ingevolge de bij het besluit van 15 december 2006 gestelde nadere eis
3.2 eis moeten de vriesmeubelen en verticale koelmeubelen in verzoeksters supermarkt van meet af aan van een doelmatige dagafdekking zijn voorzien, met het oog op zuinig gebruik van energie.

2.3. Verzoekster voert aan dat van haar niet kan worden verlangd om haar koel- en vriesmeubelen direct vanaf de opening van haar supermarkt van dagafdekking te hebben voorzien. Zij stelt dat die eis in andere gevallen in de regio pas vanaf 31 december 2009 wordt gesteld en ook aan een kortgeleden geopende andere supermarkt niet is gesteld. Volgens haar is onmiddellijke ingang van die eis te meer onredelijk nu er nog niet of nauwelijks vriesmeubelen en verticale koelmeubelen als hier in geding met een doelmatige dagafdekking worden geproduceerd. Dit betekent volgens verzoekster dat zij voor wat betreft het aanbrengen van een doelmatige dagafdekking in dezelfde positie verkeert als bestaande supermarkten, zodat het onmiddellijk aanbrengen van een doelmatige dagafdekking veel minder rendabel is dan verweerder veronderstelt.

2.4. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de terugverdientijd van deze energiebesparende voorziening voor nieuwe supermarkten veel korter is dan voor bestaande supermarkten, zodat het bij nieuwe supermarkten voordeliger is om vanaf de opening direct gebruik te maken van koel- en vriesmeubelen die van een doelmatige dagafdekking zijn voorzien. Dit rechtvaardigt volgens verweerder bij nieuwe supermarkten te eisen dat de koel- en vriesmeubelen direct bij opening van een doelmatige dagafdekking zijn voorzien. Verweerder acht de door verzoekster gevraagde schorsing van nadere eis 3.2 bezwaarlijk omdat daarvan een precedentwerking kan uitgaan die de uitvoering van haar energiebesparingsbeleid betreffende nieuwe supermarkten negatief beïnvloedt.

2.5. Uit de voorschriften 4.2.1 en 4.2.2 van bijlage 2 bij het Besluit volgt dat het bevoegd gezag ten behoeve van een zuinig gebruik van energie ambtshalve nadere eisen kan stellen omtrent maatregelen en voorzieningen die rendabel zijn en een terugverdientijd hebben van ten hoogste vijf jaar.

2.6. De onderhavige procedure leent zich niet voor toetsing van het onderscheid tussen bestaande en nieuwe supermarkten, dat verweerder bij het stellen van nadere eisen met betrekking tot een doelmatige dagafdekking maakt. Hiervoor is een diepergaand onderzoek vereist waarvoor de bodemprocedure meer geëigend is. De Voorzitter beperkt zich tot een afweging van de betrokken belangen.

Verweerder heeft de stelling van verzoekster dat voor supermarkten nog niet of nauwelijks afgedekte koel- en vriesmeubelen als door verweerder bedoeld beschikbaar zijn en dat daarom de kosten voor het afdekken ingeval van nieuwe onderscheidenlijk bestaande meubelen in dit geval niet wezenlijk van elkaar verschillen, vooralsnog niet weten te weerleggen. De Voorzitter is van oordeel dat op voorhand niet kan worden uitgesloten dat het beroep van verzoekster gegrond wordt verklaard. Verzoekster heeft ter zitting naar voren gebracht dat, indien haar beroep ongegrond wordt verklaard en zij als gevolg daarvan alsnog terstond dagafdekking moet aanbrengen, dit voor haar financieel noch anderszins bezwaarlijker is dan het reeds voorafgaand aan de opening van haar supermarkt aanbrengen van dagafdekking. Verzoekster heeft er daarom belang bij in afwachting van de beslissing op haar beroep de dagafdekking nog niet te behoeven aan te brengen. Nu verweerder hiertegenover slechts zijn vrees stelt dat schorsing van de onderhavige nadere eis 3.2 een negatieve invloed op zijn beleid met betrekking tot nieuwe supermarkten zal hebben, ziet de Voorzitter, na afweging van de betrokken belangen, aanleiding een voorlopige voorziening te treffen.

2.7. Het verzoek komt voor toewijzing in aanmerking.

2.8. Verweerder dient op na te melden wijze te worden veroordeeld in de proceskosten.

3. Beslissing

De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening de besluiten van het dagelijks bestuur van de Milieudienst West-Holland van 15 december 2006, kenmerk 14027/06/02 en 22 augustus 2007, kenmerk 22.337, beide voor zover het nadere eis 3.2 betreft;

II. veroordeelt het dagelijks bestuur van de Milieudienst West-Holland tot vergoeding van bij verzoekster in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van 644,00 (zegge: zeshonderdvierenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de Milieudienst West-Holland aan verzoekster onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;

III. gelast dat de Milieudienst West-Holland aan verzoekster het door haar voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van 285,00 (zegge: tweehonderdvijfentachtig euro) vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Kreveld, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. M.A.G. Stolker, ambtenaar van Staat.

w.g. Van Kreveld w.g. Stolker
Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 26 september 2007

157.