Algemene Rekenkamer

Leren van parlementair onderzoek

11-10-2007

Ministeries kunnen parlementaire onderzoeken meer verzilveren

Ministeries kunnen beter nagaan of de lessen uit parlementaire onderzoeken en enquêtes in de praktijk worden verzilverd. Regels worden vaak aangepast en het gedrag en handelen van overheidsdiensten ook. Voor blijvende verbeteringen is het zaak de aandacht vast te houden en de werkbaarheid en effecten van gewijzigd beleid periodiek te evalueren.

Dat concludeert de Algemeen Rekenkamer in het rapport Leren van parlementair onderzoek dat op 11 oktober 2007 is gepubliceerd. Om de effectiviteit van parlementaire onderzoeken te vergroten, is het van belang dat departementen recht doen aan de brede variëteit in lessen die kunnen worden getrokken. De aanbevelingen variëren van 'harde' maatregelen zoals nieuwe regels tot minder zichtbare zaken zoals cultuurverandering. De Algemene Rekenkamer raadt ministeries aan anderhalf jaar na een parlementair onderzoek de doorgevoerde maatregelen te evalueren.

De Tweede Kamer hanteert de laatste jaren steeds vaker het parlementair instrument onderzoek of enquête. Sinds de RSV-enquête in 1984 inmiddels 29 keer. Dit is voor de Algemene Rekenkamer reden onderzoek te doen naar de aanbevelingen en de doorwerking daarvan in de praktijk op de departementen. Uit onze analyse blijkt dat ruim eenderde van de aanbevelingen uit de parlementaire onderzoeken en enquêtes betrekking heeft op meer of andere regels. Eenvijfde deel roept op tot organisatieverandering. In 10 procent is aanpassing van gedrag gewenst, in nog eens 10 procent roept de Kamer op het leervermogen te verbeteren. Drie recente onderzoeken lichten wij eruit: commissie-Kalsbeek uit 1999 met het onderzoek Evaluatie Opsporingsmethoden, commissie-Bakker uit 2000 met het onderzoek Besluitvorming uitzendingen en de commissie-Vos met de enquête Bouwnijverheid uit 2002.

Niet alleen harde maatregelen
De Algemene Rekenkamer beveelt de ministeries aan om aan minder zichtbare verbeteracties zoals gedragsverandering en leervermogen evenveel aandacht te schenken als aan 'harde maatregelen'. De praktijk wijst uit dat de aandacht voor de uitwerking van beide soorten op den duur wegzakt. Een voorbeeld hiervan is het Expertisecentrum Opsporing, een samenwerkingsverband dat de ministeries van Binnenlandse Zaken en Justitie en het OM opzetten in 2002 als uitvloeisel van de commissie-Kalsbeek. Kennis over het opsporen van misdaad is samengebracht in het expertisecentrum, maar het is niet vast te stellen of deze kennis ook is verspreid. Inmiddels is het Expertisecentrum weer opgeheven en zijn de taken door andere instanties overgenomen.

De Algemene Rekenkamer stelt vast dat het zaak is de werkbaarheid en effecten van gewijzigd beleid periodiek te evalueren. Zo is op aangeven van de commissie-Bakker het toetsingskader uitzendingen militaire eenheden aangepast. Mede hierdoor is de informatievoorziening over deelname aan crisisbeheersingsoperaties aan de Tweede Kamer gestructureerd. De zogenaamde artikel 100-brieven aan de Kamer zijn evenwichtig opgesteld. Aanvullend onderzoek over de werkbaarheid van het toetsingskader is echter gewenst, omdat in de praktijk spanning kan bestaan tussen bijvoorbeeld de noodzaak om snel te reageren en de beschikbaarheid van informatie.

Bij cultuurverandering kan het uitwisselen van ervaringen en intercollegiale toetsing helpen. De Rijksgebouwendienst blijkt na de enquête-Bouwnijverheid uit 2002 geen aanbestedingsstrategie te hebben ontwikkeld, in tegenstelling tot Rijkswaterstaat. Rijksdiensten kunnen alerter zijn op het doorgeven van signalen van (ongewenste) marktverdeling aan de Nederlandse Mededingingsautoriteit. De NMa kan dan de rijksdiensten op de hoogte houden wat er met hun meldingen gebeurt.

Reacties ministeries en nawoord Algemene Rekenkamer Diverse ministers wijzen er op dat intercollegiale toetsing al vaak gebeurt. Ook de uitvoerbaarheid van beleid komt geregeld aan de orde. Meer evalueren en aandacht voor het lerend vermogen krijgen een warm onthaal.

De Raad van Hoofdcommissarissen ziet landelijke voorzieningen voor expertiseopbouw en informatie-uitwisseling bij de politie als 'aanvullend of tijdelijk hulpmiddel'. De minister van Binnenlandse Zaken stelt dat het kabinet uiterlijk in 2008 zal beoordelen of op dit vlak voldoende resultaat is behaald.

De ministers van Buitenlandse Zaken en Defensie studeren nog op de informatieverstrekking aan het parlement bij militaire missies en de werking hierbij van het toetsingskader. De Algemene Rekenkamer is tevreden met de reacties van de bewindspersonen over de aanbevelingen bij aanbestedingen.