Centrum voor Arbeidsverhoudingen

Datum: 11-10-2007
Bron: CAOP

Aan:
Provinciale Staten van Noord-Brabant
Postbus 90151
5200 MC `s-Hertogenbosch

Betreft: opdracht tot onderzoek

Geachte dames en heren,

Afgelopen vrijdag 5 oktober nam u unaniem het besluit mij de opdracht te verlenen tot een onafhankelijk onderzoek naar de - wat ik maar even zo zal noemen - "gouden handdrukken" voor ambtenaren van de provincie. Ik was volkomen verrast door het bericht daarover. Ik had namelijk met de juridisch adviseur van de provincie, die mij gepolst had voor mijn beschikbaarheid voor het onderzoek, een afspraak op dinsdag 9 oktober om de eventuele implicaties te bespreken van het feit dat ik zelf in 1999 met een afvloeiingsregeling het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties heb verlaten. Dat was op basis van een toen op het departement geldende regeling voor enkele 55-plussers. Ik vroeg mij af of dit voor Provinciale Staten een belemmering zou zijn om mij het onderzoek te laten verrichten.

Na veelvuldig contact met de vice-voorzitter van de Staten heb ik besloten de opdracht tot onderzoek niet te aanvaarden. Graag breng ik het volgende onder uw aandacht. Ik heb het punt waar het hier om draait, zelf aangekaart. Niet dat ikzelf daarin een beletsel zag om objectief te kunnen oordelen over de zgn. "gouden handdrukken" van Noord-Brabant. Mijn afvloeiingsregeling was immers een regeling die voor meer mensen van BZK openstond. Bij mijn herinnering hadden ook andere ministeries iets dergelijks. Van BZK hebben zo'n 15 mensen, onder wie ikzelf gebruik gemaakt van deze regeling.

Ik heb onmiddellijk nadat ik vernam van uw besluit, aan de griffier gemeld hierover te moeten nadenken. Ik was (en ben) bang dat het punt steeds zou meespelen en dat daardoor de geloofwaardigheid van mijn eindoordeel steeds in twijfel zou worden getrokken. Sommigen zouden menen dat mijn conclusies - over de gehele linie of in bepaalde gevallen - te mild zouden zijn, omdat ik gelet op mijn situatie, afvloeiingsregelingen automatisch rechtvaardig zou vinden. Anderen daarentegen zouden kunnen beweren dat mijn conclusies te streng zijn, juist omdat ik de indruk zou willen wegnemen dat mijn situatie op mijn oordeel van invloed zou zijn. Kortom, het is nooit goed of het deugt niet!

Hoezeer ik ook vereerd ben door uw beslissing - ik werd zelf daardoor een tijdje in twijfel gebracht - het is noch in het belang van het onderzoek, noch in mijn belang om uw opdracht te aanvaarden. Tot mijn grote spijt moet ik daarom de opdracht teruggeven. Voorzover de gang van zaken aan mij te wijten zou zijn, bied ik u daarvoor mijn excuses aan.

Met de meeste hoogachting,

Prof. Mr. C.R. Niessen


---