Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap

Rapport van bevindingen naar aanleiding van het Jaarverslag 2006 van de Stichting Vervangingsfonds / BGZ en de Stichting Participatiefonds.


1. Inleiding
Als gevolg van de onderwijswetgeving wordt elk jaar een rapport van bevindingen opgesteld waarin de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) kenbaar maakt aan de Tweede Kamer (TK) tot welke opmerkingen de jaarverslagen van de Fondsen ­ Stichting Vervangingsfonds/ Bedrijfsgezondheidszorg (VF/ BGZ) voor het onderwijs en Stichting Participatiefonds (PF) - aanleiding geven. Aangezien de onderscheiden jaarverslagen altijd gelijktijdig worden toegezonden aan de TK, heb ik er ­ net als voorgaande keren -voor gekozen één rapport van bevindingen op te stellen waarin u zowel mijn algemene als specifieke opmerkingen aantreft over de beide Fondsen.


2. Totstandkoming rapport van bevindingen
De jaarverslagen zijn begin juli door het Bestuur VF / BGZ respectievelijk PF vastgesteld en direct er na in elektronische vorm doorgeleid naar het Ministerie van OCW voor verdere verspreiding. De gedrukte versies van beide jaarverslagen heb ik intussen ook ontvangen en deze treft u hierbij aan. In dit rapport van bevindingen rapporteer ik u over mijn op­ en aanmerkingen naar aanleiding van deze jaarverslagen. Ik heb tijdens de zomermaanden aan het Vervangingsfonds en het Participatiefonds schriftelijk een aantal vragen gesteld over het verslag. De vragen zijn inmiddels door het VF c.q. het PF naar tevredenheid beantwoord. De resultaten daarvan zijn, voor zover nodig, in dit rapport van bevindingen verwerkt.


3. Algemeen
De beide jaarverslagen 2006 voldoen wat betreft de vormgeving, structuur en informatievoorziening aan de verwachting. De verslagen voldoen daarmee, in belangrijke mate, aan de informatiebehoefte die ik thans heb. De jaarverslagen zijn samengesteld conform de richtlijnen die van kracht zijn. Als gevolg van deze richtlijnen komt aan het jaarverslag een ruimere betekenis toe dan enkel een admi- nistratieve verantwoording over de verslagperiode. De bedrijfsvoering en de werkzaamheden van de Fondsen dienen ook een prominent onderdeel van het verslag te zijn.

De beide jaarverslagen bevatten de volgende onderdelen:
- kort verslag van het bestuur;

- de jaarrekening;

- een goedkeurende accountantsverklaring;
- het verslag van werkzaamheden.


4. Vervangingsfonds

A. Jaarverslag
Het bestuur geeft in dit verslag aan dat de jaarrekening over 2006 een financieel kerngezond Vervangingsfonds laat zien. De verwachting dat er geen tekorten in 2006 zouden optreden is inderdaad uitgekomen.

B. Financieel beheer
Het Vervangingsfonds vermeldt in het jaarverslag dat de ontwikkelingen in de afgelopen twee jaren eens te meer duidelijk hebben gemaakt dat het voor het Bestuur van het fonds vrijwel onmogelijk is om de reservepositie van jaar op jaar constant op hetzelfde niveau te houden. Dat heeft alles te maken met de wijze waarop de vervangingsbekostiging is ingericht. Deze is gebaseerd op een omslagstelsel. De belangrijkste sturingsinstrumenten van het Bestuur van het fonds zijn enerzijds de reglementen (aan de uitgavenkant) en anderzijds de premiehoogte (met betrekking tot de inkomsten).

De jaarrekening 2006 van het vervangingsfonds kent een enigszins andere opzet en indeling dan in voorgaande jaren. Binnen het totaal van de vervangingsbekostiging is een onderscheid aangebracht tussen enerzijds de reguliere vervanging en anderzijds vervanging gedecentraliseerd verlof en vervanging vrijwillige verzekering.
Bijlage bij brief: PO/B&B-Rapport van bevindingen 2006 - - 1 -
- -

Deze opzet weerspiegelt de toenemende mate van differentiatie in de vervangingsverzekering van het fonds. Binnen het totaal aan vervangingsmogelijkheden dient ten aanzien van bovengenoemde drie onderscheiden segmenten een afzonderlijke kostendekkende exploitatie te worden gerealiseerd.

Een nadere beschouwing van de verschillende segmenten laat de volgende ontwikkelingen zien. De uitgaven voor reguliere vervanging (met name vanwege ziekteverzuim) zijnde 291 mln., zijn in 2006 ten opzichte van 2005 toegenomen met circa 5%( ca. 14 mln). Dat is opvallend, omdat er in 2005 juist een daling van de vervangingsuitgaven was ingezet. Daarnaast heeft zich halverwege 2006 een daling van het aantal verplicht verzekerde ingezet. Het bestuur van het VF heeft besloten dat bij de invoering van lumpsum (1 augustus 2006) alleen de personeelsleden die voor invoering lumpsum verplicht verzekerd waren als verplicht verzekerden aangemerkt blijven. Nieuw aangesteld personeel valt niet onder de verplichte verzekering. Een optie om al het personeel wat aangesteld is bij een bestuur onder de verplichte verzekering te laten vallen was niet reëel aangezien een deel van dit personeel reeds verzekerd is bij het Riscofonds.
Omdat nieuw personeel nooit onder de verplichte verzekering valt, daalt het aantal verplicht verzekerden met het natuurlijk verloop. Het natuurlijk verloop en dus ook de daling van het aantal verplichtverzekerden ligt rond de 7% per jaar. Uit gegevens die door VF reeds beschikbaar zijn gesteld over 2007 blijkt dat deze daling inderdaad optreedt. De inkomsten van het VF zijn dan ook verder gedaald. De kosten van het fonds blijken in 2007 echter niet te dalen. Bij het gedecentraliseerd verlof is in 2006 sprake van een halvering van de uitgaven (ca 38 mln). De oorzaak is dat schoolbesturen niet langer verzekerd zijn voor vervanging bij (on)betaald ouderschapsverlof. Schoolbesturen dragen vanaf 1 augustus 2006 dan ook geen premie meer af. Bij de vrijwillige verzekering van het Vervangingsfonds is een toename van de uitgaven met ruim 40%(ca 1 mln) te constateren. Overigens zijn de inkomsten eveneens evenredig gestegen. De toename heeft te maken met een verschuiving van verzekerden vanuit de verplichte verzekering naar de vrijwillige verzekering. Die trend zet zich in versterkte mate in 2007 voort.

C. Ziekteverzuim en arbeidsongeschiktheid
Het Vervangingsfonds heeft in de laatste jaren een breed palet aan activiteiten opgezet om het ziekteverzuim en de daaruit voortvloeiende arbeidsongeschiktheid terug te dringen. Het is de uitvoerder geweest van de arboconvenanten en de daaropvolgende arboplusconvenanten. Door middel van het inzetten van voorlichting, subsidies, instrumenten, de regioadviseurs en de re- integratiedeskundigen heeft het Vervangingsfonds een belangrijke bijdrage geleverd aan de daling van het ziekteverzuim en de instroom in de arbeidsongeschiktheidsregelingen. Dat is te danken aan de niet aflatende gezamenlijke inspanningen van het onderwijsveld: van schoolbesturen, directies en medewerkers.
In navolging op voorgaande jaren is het ziekteverzuim in 2006 in het primair onderwijs licht gedaald
5,96 naar 5,90). Hiermee is de sterke daling in het ziekteverzuim van de afgelopen zes jaar afgevlakt. Uit de laatste gegevens blijkt dat er in het laatste kwartaal van 2006 en het eerste kwartaal van 2007 zelfs een zeer lichte stijging heeft plaatsgevonden. Om te voorkomen dat de geboekte winst niet verloren gaat maar juist wordt omgezet in een verdere daling zal ik met het VF zoeken naar nieuwe prikkels.


5). Participatiefonds
2006 is het laatste jaar dat het Participatiefonds het volume aan werkloosheidsuitgaven in de beide sectoren Primair (PO) en Voortgezet Onderwijs (VO) beheerst. Met ingang van 1 januari 2007 is het Voortgezet Onderwijs namelijk niet langer wettelijk verplicht bij het fonds aangesloten. Terugblikkend tot 1996 kan worden geconstateerd dat in 1996 de werkloosheidsuitgaven voor het PO en het VO samen 185 mln (PO 85 mln en VO 100 mln.) bedroegen. 10 jaar later, in 2006, waren deze uitgaven gedaald tot in totaal 144 mln (PO 86,7 mln en VO 57,5 mln). Het in 1996 uitgekomen (geruchtmakende) onderzoeksrapport " De Jaren Tellen" bevatte de voorspelling dat zonder beleidswijzigingen de werkloosheidsuitgaven in 2010 in het PO en het VO in totaal 262 mln zouden bedragen.
De oprichting van het Participatiefonds, de ontwikkelingen op de arbeidsmarkt en de uitbreiding van het personeelsvolume in het onderwijs hebben bijgedragen aan de beheersing en vermindering van de werkloosheidsuitgaven.
Bijlage bij brief: PO/B&B-Rapport van bevindingen 2006 - - 2 -
- -

A. Jaarverslag
Het verslagjaar 2006 kon met een resultaat van circa 3 mln, na aftrek van bijzondere lasten, worden afgesloten.
In de loop van het jaar werd uit de realisatiecijfers duidelijk dat de premie-inkomsten van het fonds meer dan voldoende waren om de uitgaven te dekken
De belangrijkste oorzaak was het achterwege blijven van de verwachte grote instroom in de werkloosheidsregelingen van werknemers die op een ID-baan (in- en doorstroombaan) werkzaam waren in het onderwijs. Dat leidde tot minder uitgaven aan werkloosheidsuitkeringen, maar ook tot minder re-integratiekosten dan oorspronkelijk werd verwacht.

B. Re-integratie
Sedert de oprichting draagt het Participatiefonds de verantwoordelijkheid voor de re-integratie van werklozen uit de aangesloten sectoren. Het fonds heeft mede aan de wieg gestaan van een aantal informele netwerken en samenwerkingsverbanden van overheidswerkgevers, waarbinnen de opgedane ervaringen worden gedeeld en waarbinnen zo nodig gezamenlijk wordt opgetrokken, met name in de richting van UWV en CWI.
In 2005 heeft het Participatiefonds het re-integratiebeleid over een totaal andere boeg gegooid. In 2005 is overgestapt op een openbare aanbestedingsprocedure, die ook in 2006 is gevolgd. Deze werkwijze moet het mogelijk maken om tot "benchmarking" tussen de verschillende aanbieders van re-integratiediensten en derhalve tot een effectiever beleid te komen. In 2006 waren er nog onvoldoende re-integratietrajecten afgerond om al te kunnen beoordelen of deze beleidswijziging het gewenste effect heeft gesorteerd. Ultimo het verslagjaar waren er 1420 werklozen "in traject".

Bijlage bij brief: PO/B&B-Rapport van bevindingen 2006 - - 3 -
- -