Raad van State
Uitspraak Raad van State
Zaaknummer: 200706494/1
Publicatie datum: woensdag 31 oktober 2007
Tegen: het college van gedeputeerde staten van Groningen
Proceduresoort: Voorlopige voorziening
Rechtsgebied: Kamer 2 - Milieu - Bestuursdwang / Dwangsom
---
200706494/1.
Datum uitspraak: 31 oktober 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de
Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige
voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het
geding tussen:
{verzoekster}, wonend te {woonplaats},
en
het college van gedeputeerde staten van Groningen,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 18 juni 2007 heeft verweerder een verzoek van
verzoekster om toepassing van bestuurlijke handhavingmiddelen met
betrekking tot de inrichting van {vergunninghoudster} op het adres
{locatie} te {plaats} afgewezen.
Tegen dit besluit heeft verzoekster bezwaar gemaakt.
Bij brief van 7 september 2007, bij de Raad van State ingekomen op 8
september 2007, heeft verzoekster de Voorzitter verzocht een
voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft de zaak ter zitting behandeld op 9 oktober 2007,
waar verzoekster, in persoon en bijgestaan door ing. A.M.L. van Rooij,
en verweerder, vertegenwoordigd door C.C. Gerritsen en F. Scholtens,
ambtenaren van de provincie, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. De desbetreffende inrichting betreft een inrichting voor het
verwerken en scheiden van steenachtige materialen en bouw- en
sloopafval.
Verzoekster heeft verzocht om toepassing van bestuurlijke
handhavingmiddelen wegens overtreding van voorschrift 5.2.3 van de op
18 juli 2006 krachtens de Wet milieubeheer verleende milieuvergunning.
Ingevolge dit voorschrift moet hout ten behoeve van de ter beschikking
staande hergebruiksmogelijkheden, worden gescheiden in A-, B- en
C-hout.
Niet in geschil is dat onder A-hout wordt begrepen onbehandeld hout,
onder B-hout geverfd, gelakt en verlijmd hout en onder C-hout
verduurzaamd CCA-hout en CC-hout.
2.2. Verzoekster heeft in haar verzoek om handhaving aangevoerd dat
voorschrift 5.2.3 niet kan worden nageleefd. Het is verzoekster
hierbij te doen om de scheiding van C-hout van A- en B-hout.
Verzoekster stelt dat C-hout indien dit is geverfd of gelakt niet valt
te onderscheiden van B-hout. C-hout dat niet is geverfd of gelakt,
krijgt als gevolg van verwering eenzelfde grijze kleur als onbehandeld
hout, waardoor het niet meer is te onderscheiden van A-hout, zo stelt
verzoekster verder. De aanvoer, bewerking en afvoer van hout uit bouw-
en sloopafval moet gelet op het bovenstaande worden beëindigd, aldus
verzoekster.
2.3. Verweerder stelt dat het hout in de inrichting veelal afkomstig
is van selectieve sloop. Tijdens de sloopwerkzaamheden vindt een
visuele scheiding aan de bron plaats. Het hout wordt zo mogelijk
gescheiden aangeleverd. Aanbieders van afvalstoffen dienen verder
vooraf informatie te verstrekken over de aan te leveren afvalstoffen.
Bij binnenkomst in de inrichting vindt vervolgens ter verificatie van
de door de aanbieders verstrekte informatie een globale visuele
controle plaats. Voorafgaand aan de afvoer wordt het hout nogmaals
visueel gecontroleerd. C-hout wordt afzonderlijk opgeslagen.
Verweerder erkent dat C-hout moeilijk visueel valt te onderscheiden
van A- dan wel B-hout. Volgens hem valt niet uit te sluiten dat een
kleine hoeveelheid C-hout niet als zodanig wordt herkend. Samen met de
scheiding aan de bron en het verstrekken van informatie over de
afvalstoffen door de aanbieders is het visueel scheiden van hout
volgens verweerder echter de enige praktisch uitvoerbare methode. Het
is niet te doen om elk stuk hout te analyseren, aldus verweerder.
Vergunninghoudster heeft er ook alle belang bij menging zoveel
mogelijk tegen te gaan, dit om te voorkomen dat niet meer wordt
voldaan aan de kwaliteitseisen die afnemers stellen, zo merkt
verweerder verder op.
Verweerder stelt dat bij controle niet is gebleken van het in strijd
met voorschrift 5.2.3 niet scheiden van C-hout van A- en B-hout.
2.4. Hoewel, zoals verweerder ook erkent, C-hout moeilijk visueel valt
te onderscheiden van A- en B-hout omvat deze handelwijze samen met de
scheiding aan de bron en het verstrekken van informatie over de
afvalstoffen door de aanbieders naar het voorlopig oordeel van de
Voorzitter voldoende waarborgen om ervoor te zorgen dat C-hout
overeenkomstig voorschrift 5.2.3 wordt gescheiden van A- en B-hout. De
Voorzitter ziet vooralsnog geen aanleiding voor het oordeel dat
verweerder zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat
voorschrift 5.2.3 niet is overtreden.
2.5. Het betoog van verzoekster komt er verder op neer dat een
voorlopige voorziening moet worden getroffen, nu inmiddels, hetgeen
ook niet in geschil is, na het nemen van het bestreden besluit, het
besluit tot vergunningverlening van 18 juli 2006 door de Afdeling is
vernietigd en de onderliggende vergunning haar geldigheid heeft
verloren en de inrichting derhalve zonder milieuvergunning in werking
is.
Bij de beslissing op bezwaar zal verweerder dit aspect moeten
betrekken. De betrokken belangen in aanmerking nemend ziet de
Voorzitter hierin voorshands geen aanleiding tot schorsing van het
bestreden besluit over te gaan dan wel anderszins een voorlopige
voorziening te treffen. Daarbij neemt hij in aanmerking hetgeen
verweerder ter zitting hieromtrent te kennen heeft gegeven, te weten
dat hij op korte termijn partieel zal gaan handhaven. Het aspect van
het scheiden van hout zal hierbij echter niet meegenomen worden, omdat
een nieuwe vergunning wat dit aspect aangaat niet strenger zal zijn
dan de vergunning van 18 juli 2006, aldus verweerder.
2.6. Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van
een voorlopige voorziening af te wijzen.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van
State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. Th.G. Drupsteen, als Voorzitter, in
tegenwoordigheid van mr. L.A.M. van Hamond, ambtenaar van Staat.
w.g. Drupsteen w.g. Van Hamond
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 31 oktober 2007
446.