Raad van State


Uitspraak Raad van State
Zaaknummer: 200706304/1
Publicatie datum: woensdag 31 oktober 2007
Tegen: de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en
Milieubeheer
Proceduresoort: Voorlopige voorziening
Rechtsgebied: Kamer 2 - Milieu - Afval
---


200706304/1.
Datum uitspraak: 31 oktober 2007

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de
Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige
voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het
geding tussen:

de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid "Akzo Nobel
Base Chemicals B.V., gevestigd te "Rotterdam-Botlek, en de besloten
vennootschap naar Duits recht "Bayer Industry Services GmbH & Co OHG,
gevestigd te Dormagen (Duitsland),
verzoeksters,

en

de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en
Milieubeheer,
verweerder.

1. Procesverloop

Bij besluit van 2 augustus 2007 heeft verweerder bezwaar gemaakt tegen
de voorgenomen overbrenging van dichloorpropaan door Bayer Industry
Services GmbH & Co OHG (hierna: Bayer) naar Akzo Nobel Base Chemicals
B.V. (hierna: Akzo Nobel).

Tegen dit besluit hebben verzoeksters bezwaar gemaakt.
Bij brief van 3 september 2007, bij de Raad van State ingekomen op
dezelfde dag, hebben verzoeksters de Voorzitter verzocht een
voorlopige voorziening te treffen.

De Voorzitter heeft de zaak ter zitting behandeld op 16 oktober 2007,
waar verzoeksters, vertegenwoordigd door drs. R. van Raadhoofden, ir.
J.F.B. Vos, ir. A.H. Pichel, bijgestaan door mr. B.J.M. Veldhoven,
advocaat te Den Haag, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. drs.
J.P.J. Geurts, ambtenaar van het ministerie, en mr. A. Franke en ing.
D.J.M. Kunst m. sc., werkzaam bij Senter Novem, zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Verzoekster Bayer heeft kenbaar gemaakt voornemens te zijn om op
grond van de Verordening 259/93/EEG van 1 februari 1993, betreffende
toezicht en controle op de overbrenging van afvalstoffen binnen, naar
en uit de Europese Gemeenschap in de periode van 16 augustus 2007 tot
en met 11 juli 2008 dichloorpropaan over te brengen naar verzoekster
Akzo Nobel.

2.2. Verweerder heeft bezwaar gemaakt tegen de voorgenomen
overbrenging van dichloorpropaan wegens een onjuiste indeling op het
kennisgevingsformulier nu hierin het doel van de overbrenging als een
handeling van nuttige toepassing is aangemerkt, terwijl het zijns
inziens gaat om een handeling van verwijdering. Daartoe stelt hij dat
het dichloorpropaan bij Akzo Nobel wordt verbrand in een installatie
die is ontworpen met het oog op het verwijderen van afvalstoffen
aangezien de installatie - indien geen dichloorpropaan voorhanden is -
niet overschakelt op een primaire grondstof.

2.3. Verzoeksters bestrijden dat het over te brengen dichloorpropaan
bij Akzo Nobel wordt verwijderd. Zij betogen dat verweerder heeft
miskend dat de installatie bij Akzo Nobel geen verbrandingsinstallatie
betreft en dat het dichloorpropaan niet als brandstof wordt ingezet.
Volgens hen betreft de installatie bij Akzo Nobel een installatie
waarin door middel van thermische ontleding chloor wordt teruggewonnen
uit het dichloorpropaan en betreft de inzet van het dichloorpropaan
derhalve de inzet van afvalstoffen ten behoeve van
recycling/terugwinning van anorganische stoffen in de zin van
categorie R5 van bijlage IIB behorende bij de Richtlijn 2006/12/EG.

2.4. Gelet op de stukken en het verhandelde ter zitting, waaronder de
door verzoeksters naar voren gebrachte punten, is de Voorzitter er
niet van overtuigd dat, zoals verweerder stelt, de installatie bij
Akzo Nobel als verwijderingsinstallatie moet worden aangemerkt en dat
het derhalve om een handeling van verwijdering gaat. De Voorzitter
ziet, mede gelet op de betrokken belangen bij het kunnen uitvoeren van
de voorgenomen overbrenging en nu niet is gebleken van zwaarwegende
omstandigheden die zich tegen deze overbrenging verzetten, aanleiding
de hierna te melden voorlopige voorziening te treffen, welke strekt
tot schorsing van het bestreden besluit. Het vorenstaande brengt mee
dat er in zoverre geen beletsel is voor de invoer van de onderhavige
afvalstoffen overeenkomstig het kennisgevingsformulier.

2.5. Verweerder dient op na te melden wijze in de proceskosten te
worden veroordeeld

3. Beslissing

De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van
State:

I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van de
minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer
van 2 augustus 2007, kenmerk DE1350/141416;

II. veroordeelt de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening
en Milieubeheer tot vergoeding van bij verzoeksters in verband met de
behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van
644,00 (zegge: zeshonderdvierenveertig euro), geheel toe te rekenen
aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient
door de Staat der Nederlanden (het Ministerie van Volkshuisvesting,
Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer) aan verzoeksters onder
vermelding van het zaaknummer te worden betaald;

III. gelast dat de Staat der Nederlanden (het Ministerie van
Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer) aan
verzoeksters het door hen voor de behandeling van het verzoek betaalde
griffierecht ten bedrage van 285,00 (zegge: tweehonderdvijfentachtig
euro) vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. W.C.E. Hammerstein-Schoonderwoerd, als
Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. D. van Leeuwen, ambtenaar van
Staat.

w.g. Hammerstein-Schoonderwoerd w.g. Van Leeuwen
Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 31 oktober 2007

373.

terug naar overzicht.. | print uitspraak..