Kamervragen mishandeling van een jong paard door een hoefsmid
31 oktober 2007 - kamerstuk
Kamerbrief met antwoorden op vragen over een hoefsmid die een jong paard zou hebben mishandeld. Hoefsmid is een vrij beroep. De eigenaar van een paard bepaalt zelf door wie hij de hoeven laat verzorgen.
Meer informatie
uw brief van uw kenmerk ons kenmerk datum
onderwerp bijlagen
J u ridische Zaken
Geachte Voorzitter,
Hierbij doe ik u mede namens de minister van Justitie de antwoorden toekomen op de
vragen van het lid Graus (PVV) aan de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit
en van Justitie over de mishandeling van een jong paard door een hoefsmid.
1
Bent u bekend met het artikel "Hoefsmid mishandelt jong paard"? 1)
Ja
2
Heeft de hoefsmid in kwestie een erkende hoefsmidopleiding gevolgd en is hij aangesloten
bij de Nederlandse Vereniging van Hoefsmeden?
De feiten en omstandigheden zijn nog in onderzoek. Lopende dit onderzoek zal ik
hierover geen mededelingen doen.
3
Dienen hoefsmeden te allen tijde een erkende opleiding gevolgd te hebben? Zo neen, bent
u bereid verplicht te stellen dat hoefsmeden deze functie pas mogen uitoefenen na een
erkende opleiding met goed gevolg afgelegd te hebben?
Hoefsmid is een vrij beroep, waarvoor geen wettelijke verplichting voor een opleiding aan
ten grondslag ligt. Ik ben niet bereid een dergelijke opleiding verplicht te stellen. Het is de
verantwoordelijkheid van de eigenaar van een paard een keuze te maken betreffende het
beslaan van een paard.
4
Bent u bekend met de Algemene Beslagvoorwaarden van de Nederlandse Vereniging van
Hoefsmeden? Deelt u de mening dat het te gek is voor woorden dat uit artikel 15, eerste
lid, van deze voorwaarden volgt dat een hoefsmid niet aansprakelijk is voor onder andere
letselschade bij het paard en dat dit dus dergelijke praktijken ongestraft uitlokt? Wat bent
u bereid hieraan te doen?
Ik ben inderdaad bekend met de Algemene Beslagvoorwaarden van de Nederlandse
Vereniging van Hoefsmeden. In artikel 15 van deze algemene voorwaarden wordt iedere
aansprakelijkheid van de hoefsmid voor schade uitgesloten, waaronder schade aan het
behandelde paard. Indien de opdracht tot het behandelen van het paard van een
particulier afkomstig is, wordt deze bepaling ingevolge artikel 237, onder f, van boek 6 van
het Burgerlijk Wetboek vermoed onredelijk bezwarend te zijn. Dit betekent dat artikel 15
vernietigbaar is, tenzij de hoefsmid kan aantonen dat de exoneratie in het concrete geval
gerechtvaardigd is. Het lijkt uitgesloten dat de gebruiker van zo'n beding daarin slaagt
indien hij de schade opzettelijk heeft veroorzaakt. Indien de opdracht tot het behandelen
van het paard niet van een particulier afkomstig is, is eveneens denkbaar dat de
exoneratie vernietigbaar is, en wel ingevolge artikel 233, onder a, van Boek 6 van het
Burgerlijk Wetboek. Ten slotte zij erop gewezen dat goed verdedigbaar is dat in geval van
het opzettelijk toebrengen van schade een exoneratie van de dientengevolge geleden
schade in strijd is met de goede zeden. Een dergelijke exoneratie is dan ingevolge artikel
40, eerste lid van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek nietig. Daarbij is dan van geen belang
of de opdracht afkomstig is van een particulier of van een ander.
5
Deelt u de mening dat de hoefsmid in kwestie, voor zover dit nog niet gebeurd is, alsnog
vervolgd dient te worden voor dierenmishandeling op grond van artikel 350, van het
Wetboek van Strafrecht? Zo neen, waarom niet?
De inhoud van het proces-verbaal van de Landelijke Inspectiedienst Dierenbescherming
geeft aanleiding tot nader onderzoek. Na afronding van het onderzoek zal het openbaar
ministerie beslissen of een strafvervolging wordt ingesteld.
6
Wanneer komt u eindelijk tot inzicht dat dierenmishandeling en dierenmishandelaars
harder moeten worden aangepakt en gestraft? Bent u nu bereid tot het invoeren van
minimum (gevangenis)straffen om dit soort zieke geesten uit de maatschappij te halen ter
bescherming van mens en dier?
Voor het antwoord op deze vraag, verwijs ik u naar het antwoord gegeven op vraag 6 van
de door de leden Graus en De Roon op 3 mei 2007 gestelde vragen (Aanhangsel
Handelingen II, 2006/07, nr. 1836), het antwoord op vraag 6 van de door lid Graus op 8 mei
2007 gestelde vragen (Aanhangsel Handelingen II, 2006/07, nr. 1883), het antwoord op
vraag 4 van de op 11 juli 2007 door lid Graus gestelde vragen (Aanhangsel Handelingen II,
2006/2007, nr. 2429) en het antwoord op vraag 3 van de door de leden Graus en De Roon
op 23 september 2007 gestelde vragen (Aanhangsel Handelingen II, 2007/08, nr. 291).
1) http://www.dierenbescherming.nl/nieuws.php?gid=13&pid=1&id=1671
DE MINISTER VAN LANDBOUW, NATUUR EN
VOEDSELKWALITEIT,
G. Verburg