Raad van State


Zaaknummer: 200706601/2
Publicatie datum: woensdag 14 november 2007
Tegen: het college van burgemeester en wethouders van Aalten Proceduresoort: Voorlopige voorziening
Rechtsgebied: Kamer 2 - Milieu - Overige

---

200706601/2.
Datum uitspraak: 14 november 2007

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:

, gevestigd te ,

en

het college van burgemeester en wethouders van Aalten, verweerder.


1. Procesverloop

Bij besluit van 31 oktober 2006 heeft verweerder aan verzoekster een last onder dwangsom opgelegd vanwege overtreding van de voorschriften
1.11, 6.2, 7.11 en 7.18 die zijn verbonden aan de op 21 maart 2000 aan verzoekster verleende revisievergunning als bedoeld in artikel 8.4, eerste lid, van de Wet milieubeheer ten behoeve van de inrichting op het adres te .

Bij besluit van 31 juli 2007, verzonden op 2 augustus 2007, heeft verweerder het door verzoekster hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Tegen dit besluit heeft verzoekster bij brief van 12 september 2007, bij de Raad van State ingekomen op 13 september 2007, beroep ingesteld.
Bij brief van 12 september 2007, bij de Raad van State ingekomen op 13 september 2007, heeft verzoekster de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

De Voorzitter heeft de zaak ter zitting behandeld op 1 november 2007, waar verzoekster, vertegenwoordigd door B.H.J. Hobelman en mr. E. van der Hoeven, en verweerder, vertegenwoordigd door G. Berghoef, burgemeester van de gemeente en P.H.T. Ikink, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen.


2. Overwegingen


2.1. Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.

2.2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder, kort weergegeven en voor zover hier van belang, vermeld dat het primaire besluit op grond van een uitspraak van de Voorzitter van 27 december 2006 in zaak no. 200608567/1 - die verweerder blijkens het besluit wenst 'over te nemen' - gedeeltelijk geschorst en aangepast blijft totdat uitspraak wordt gedaan op het thans aan de orde zijnde verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening. Vervolgens heeft verweerder het tegen het primaire besluit gemaakt bezwaar ongegrond verklaard en aldus het primaire besluit onverkort gehandhaafd.

2.3. Ter zitting heeft verweerder verklaard dat hij bij het bestreden besluit van 31 juli 2007 heeft beoogd het primaire besluit van 31 oktober 2006 te herroepen voor zover het de met betrekking tot de voorschriften 1.11, 6.2 en 7.18 opgelegde lasten betreft. Gelet op hetgeen de Voorzitter heeft overwogen onder 2.2 is het primaire besluit van 31 oktober 2007 echter niet herroepen. De Voorzitter ziet hierin aanleiding de na te melden voorlopige voorziening te treffen.

2.4. Verweerder heeft aan de met betrekking tot voorschrift 7.11 opgelegde last ten grondslag gelegd dat uit de hoeveelheid klachten over geurhinder, die zijn bron vindt in de productie van horrengaas binnen de inrichting, kan worden afgeleid dat voorschrift 7.11 wordt overtreden.

2.4.1. Volgens verzoekster wordt voorschrift 7.11 niet overtreden. Voor zover verweerder meent dat een te grote emissie van de mogelijk geurveroorzakende stof DINP optreedt, zou volgens haar geen handhaving van voorschrift 7.11 moeten plaatsvinden, maar van voorschrift 7.1 waarin voor deze stof een emissienorm is opgenomen. Deze emissienorm wordt echter niet overschreden, aldus verzoekster.

2.4.2. Voorschrift 7.11 luidt als volgt: "De, tijdens het geleren van pvc-poeder en het thermofixeren van glasfiber, vrijkomende dampen moeten zo dicht mogelijk bij de bron, zonder zich te kunnen verspreiden, mechanisch worden afgezogen door middel van een doelmatige afzuiginstallatie en worden afgevoerd naar een doelmatige filterinstallatie. Het rendement van deze luchtzuiveringsinstallatie dient ten minste 95% te zijn".

2.4.3. In het primaire besluit, noch het bestreden besluit, is duidelijk gemotiveerd waarom voorschrift 7.11 zou worden overtreden. De enkele vaststelling van verweerder dat er klachten over geurhinder zijn, brengt niet mee dat niet overeenkomstig voorschrift 7.11 doelmatig wordt afgezogen, noch dat de filterinstallatie niet doelmatig werkt en evenmin dat het filterrendement minder zou zijn dan 95 %. Gezien het voorgaande heeft verweerder zonder nadere motivering niet kunnen concluderen dat een overtreding heeft plaatsgevonden.

2.5. Gelet op het voorgaande ziet de Voorzitter aanleiding de hierna te melden voorlopige voorziening te treffen.

2.6. Verweerder dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.


3. Beslissing

De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Aalten van 31 juli 2007, kenmerk 2230, en het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Aalten van 31 oktober 2006, kenmerk 2886;

II. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Aalten tot vergoeding van bij verzoekster in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van 682,43 (zegge: zeshonderdtweeëntachtig euro en drieënveertig cent), waarvan een gedeelte groot 644,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de gemeente Aalten aan verzoekster onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;

III. gelast dat de gemeente Aalten aan verzoekster het door haar voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van 285,00 (zegge: tweehonderdvijfentachtig euro) vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. W.C.E. Hammerstein-Schoonderwoerd, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. M.J. van der Zijpp, ambtenaar van Staat.

w.g. Hammerstein-Schoonderwoerd w.g. Van der Zijpp Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 14 november 2007

262-541.