Raad van State


Uitspraak Raad van State
Zaaknummer: 200702936/2
Publicatie datum: vrijdag 23 november 2007
Tegen: de Afdeling bestuursrechtspraak
Proceduresoort: Overig
Rechtsgebied: Kamer 3 - Hoger Beroep - Overige
---

200702936/2.
Datum uitspraak: 20 november 2007

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Proces-verbaal van de mondelinge beslissing met overeenkomstige toepassing van artikel 8:67 van de Algemene wet bestuursrecht op een verzoek van:

{verzoekster}, wonend te {woonplaats}

om toepassing van artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht.


1. Procesverloop
Tijdens de openbare behandeling ter zitting van 20 november 2007 van de zaak no. 200702936/1 tussen verzoekster en de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (hierna: de hoofdzaak) heeft verzoekster verzocht om wraking van mr. D. Roemers (hierna: de staatsraad), lid van de meervoudige kamer die is belast met de behandeling van de zaak.

De staatsraad heeft niet in de wraking berust.

De Afdeling heeft het wrakingsverzoek ter zitting behandeld op 20 november 2007, waar verzoekster, in persoon en bijgestaan door {gemachtigde}, is gehoord. De staatsraad heeft geen gebruik gemaakt van de gelegenheid te worden gehoord.

Bij mondelinge beslissing van 20 november 2007 heeft de Afdeling het verzoek om toepassing van artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht afgewezen.

Daartoe heeft zij het volgende overwogen.

Ingevolge artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht kan op verzoek van een partij elk van de rechters die een zaak behandelen, worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.

Ingevolge artikel 39 van de Wet op de Raad van State is dit artikel van overeenkomstige toepassing indien bij de Afdeling hoger beroep wordt ingesteld.

Verzoekster vreest dat de staatsraad niet onpartijdig is. Die vrees baseert zij op het feit dat de staatsraad deel uitmaakte van de meervoudige kamer die in een eerdere uitspraak in een vergelijkbare zaak een verzoek van haar gemachtigde tot het stellen van prejudiciële vragen aan het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen, naar zij stelt ongemotiveerd, heeft afgewezen. Bovendien heeft haar gemachtigde naar aanleiding van die eerdere uitspraak een klacht ingediend waarin de staatsraad partijdig en ondeskundig is genoemd. Zij vreest dat de staatsraad als gevolg van deze klacht niet onpartijdig zal zijn.

De wijze waarop de Afdeling in de door verzoekster bedoelde eerdere uitspraak het recht heeft toegepast, vormt geen grond voor wraking. Dat verzoekster zich niet kan verenigen met de aan die eerdere uitspraak ten grondslag gelegde motivering, betekent niet dat zij daaraan de gerechtvaardigde vrees voor partijdigheid van de staatsraad kan ontlenen. Aan de door haar gemachtigde daarover ingediende klacht valt zodanige vrees evenmin te ontlenen. De enkele veronderstelling van verzoekster dat de staatsraad vanwege de inhoud van deze klacht zich thans niet meer onbevangen zal opstellen jegens haar gemachtigde, is daartoe onvoldoende.

Nu de bezwaren van verzoekster afzonderlijk noch in samenhang bezien grond voor wraking opleveren, is het verzoek is afgewezen.

Aldus uitgesproken in het openbaar door mr. C.W. Mouton, Voorzitter, en mr. R. van der Spoel en mr. M.A.A. Mondt-Schouten, Leden, in tegenwoordigheid van mr. A.C. Rop, ambtenaar van Staat.

w.g. Mouton w.g. Rop
Voorzitter ambtenaar van Staat

417.