Raad van State


Zaaknummer: 200706132/2
Publicatie datum: vrijdag 30 november 2007
Tegen: het college van gedeputeerde staten van Fryslân Proceduresoort: Voorlopige voorziening
Rechtsgebied: Kamer 1 - RO - Friesland

---

200706132/2.
Datum uitspraak: 30 november 2007

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen onder meer:

de vereniging "Dorpsbelang Goutum", gevestigd te Goutum, verzoekster,

en

het college van gedeputeerde staten van Fryslân, verweerder.


1. Procesverloop

Bij besluit van 18 december 2006 heeft de gemeenteraad van Leeuwarden, het bestemmingsplan "De Zuidlanden, plandeel Techum (2006)" (hierna: het plan) vastgesteld.

Verweerder heeft bij zijn besluit van 3 juli 2007, kenmerk 00704364, beslist over de goedkeuring van het plan.

Tegen dit besluit heeft onder meer verzoekster bij brief van 27 augustus 2007, bij de Raad van State op dezelfde dag per telefaxbericht ingekomen, beroep ingesteld.
Bij brief van 28 augustus 2007, bij de Raad van State op dezelfde dag per telefaxbericht ingekomen, heeft verzoekster de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

De besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid "Gemeenschappelijke Exploitatie Maatschappij De Zuidlanden Beheer B.V." (hierna: GEM De Zuidlanden) en de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid "Bouwfonds MAB Ontwikkeling B.V." (hierna: Bouwfonds) zijn in de gelegenheid gesteld als partij deel te nemen.

De Voorzitter heeft de zaak ter zitting behandeld op 12 oktober 2007, waar verzoekster, vertegenwoordigd door drs. J. Takkebos en A. Idzerda, en verweerder, vertegenwoordigd door drs. S.B. Douma, ambtenaar in dienst van de provincie, zijn verschenen. Voorts zijn als partij het college van burgemeester en wethouders van Leeuwarden (hierna: het college van b&w), vertegenwoordigd door mr. J.V. Ophem, advocaat te Leeuwarden, en ir. J. de Boer en G.E. Visser, ambtenaren in dienst van de gemeente, GEM De Zuidlanden, vertegenwoordigd door mr. G. Folmer en drs. W. Brouwer, en Bouwfonds, vertegenwoordigd door mr. J.C. Ellerman, advocaat te Amsterdam, gehoord.


2. Overwegingen

2.1. Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.

2.2. Het plan voorziet in de bouw van ongeveer 450 woningen en in de bouw van een basisschool en een supermarkt. Verweerder heeft aan het plan goedkeuring verleend. Verzoekster beoogt met haar verzoek onomkeerbare gevolgen hiervan te voorkomen.

Het plan maakt deel uit van een veel omvangrijker gebied ten zuiden van Leeuwarden, het nieuw te ontwikkelen stadsdeel De Zuidlanden, waarbinnen de bouw van ongeveer 6.500 woningen is voorzien.

2.3. Ter zitting is betoogd dat verzoekster geen belanghebbende in de zin van artikel 1:2 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) is.

Gelet op de doelstelling waarvoor verzoekster volgens de statuten is opgericht en nu niet kan worden uitgesloten dat deze doelstelling door het bestreden besluit wordt geraakt, is de Voorzitter van oordeel dat verzoekster belanghebbende is in de zin van artikel 1:2, eerste lid in samenhang met het derde lid, van de Awb.

Daarbij laat de Voorzitter in het midden of het plan als het eerste ruimtelijke plan als bedoeld in het Besluit milieu-effectrapportage 1994 kan worden aangemerkt dat voorziet in de aanvang van de mogelijke bouw van 6.500 woningen in De Zuidlanden, het feit dat het dorp Goutum in het gebied ligt waarop het in verband met de bouw van 6.500 woningen opgestelde milieueffectrapport betrekking heeft en de vraag of verzoekster op deze gronden belanghebbende bij het bestreden besluit zou kunnen zijn in de zin van artikel 1:2, eerste lid in samenhang met het derde lid, van de Awb.

2.4. Het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening is met name gericht tegen de fasering van de ontwikkeling van de woningbouw in De Zuidlanden, mede met het oog op het zo lang mogelijk in stand houden van ecologische, landschappelijke en cultuurhistorische waarden, waaronder een weidevogelgebied.

2.4.1. Verzoekster voert onder meer aan dat verweerder de bedenkingen gericht tegen het milieueffectrapport over de bufferzone en het deelgebied Wiarda ten onrechte niet bij het besluit omtrent goedkeuring heeft betrokken. Voorts heeft verzoekster bezwaar tegen de fasering van de ontwikkeling van De Zuidlanden zoals neergelegd in het milieueffectrapport. Volgens haar wordt ten onrechte het deelgebied Techum als eerste ontwikkeld, terwijl het een weidevogelgebied is en cultuurhistorische en landschappelijke waarden heeft die zo lang mogelijk moeten worden behouden, en wordt het deelgebied Wiarda ten onrechte als derde ontwikkeld, terwijl dat een bedreiging vormt voor het weidevogelgebied en verkeersoverlast in het dorp Goutum zal veroorzaken.

2.4.1.1. Ter zitting zijn de volgende feiten omtrent het deelgebied Techum gesteld en niet of onvoldoende gemotiveerd bestreden.

Bij besluit van 26 mei 2004 is een inmiddels in rechte onaantastbaar geworden vrijstelling als bedoeld in artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO) verleend voor het ophogen van gronden ten behoeve van de voorbelasting van de toekomstige infrastructuur in het deelgebied Techum.

Bij besluit van 17 oktober 2006 is een inmiddels in werking getreden vrijstelling als bedoeld in artikel 19, tweede lid, van de WRO verleend voor het uitvoeren van grondwerkzaamheden en de aanleg van de infrastructuur binnen het deelgebied. Deze werkzaamheden zijn reeds uitgevoerd.

Bij besluit van 17 oktober 2006 is met vrijstelling als bedoeld in artikel 19, tweede lid, van de WRO een bouwvergunning verleend voor ongeveer 105 woningen in het deelgebied Techum.

Bij besluiten van 25 oktober 2006 zijn met vrijstellingen als bedoeld in artikel 19, tweede lid, van de WRO bouwvergunningen verleend voor in het totaal 22 woningen in het deelgebied Techum.

Tevens is met vrijstelling als bedoeld in artikel 19, tweede lid, van de WRO een in rechte onaantastbaar geworden bouwvergunning verleend voor ongeveer 47 woningen in het deelgebied Techum.

2.4.1.2. Met de in rechte onaantastbaar geworden verleende bouwvergunning voor 47 woningen is de ontwikkeling van het deelgebied Techum onomkeerbaar. Onder deze omstandigheden ziet de Voorzitter reeds daarom geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening, waarbij de mogelijkheid van een andere fasering open blijft en het deelgebied Techum niet als eerste zal worden ontwikkeld.

Tevens zijn ingevolge de in rechte onaantastbaar geworden verleende vrijstelling als bedoeld in artikel 19, tweede lid, van de WRO voor het ophogen van gronden ten behoeve van de voorbelasting van de toekomstige infrastructuur reeds werkzaamheden in het deelgebied Techum verricht die het weidevogelgebied al hebben verstoord. Op grond daarvan kan een voorlopige maatregel niet leiden tot het voorkomen van de verstoring van het weidevogelgebied of het voorkomen van de gestelde aantasting van de cultuurhistorische en landschappelijke waarden.

Hetgeen verzoekster heeft aangevoerd, geeft in zoverre geen grond voor het treffen van een voorlopige voorziening.

2.4.1.3. Dit laat onverlet dat om te vermijden dat in de procedure op grond van artikel 19 van de WRO betekenis wordt toegekend aan de planonderdelen voor de gronden waarvoor vrijstellingen als bedoeld in artikel 19, tweede lid, van de WRO zijn verleend die nog niet in rechte onaantastbaar zijn geworden en uit de inwerkingtreding van deze planonderdelen zou worden afgeleid dat de bestemming "Woongebied 1" en "Woongebied 2" ter plaatse als een gegeven zou moeten worden beschouwd, de Voorzitter deze planonderdelen schorst om in elk opzicht te vermijden dat het zelfstandige toetsingskader voor de reeds genomen, thans bij de rechtbank Groningen voorliggende, besluiten op grond van artikel 19, tweede lid, van de WRO door de inwerkingtreding van het plan wordt beïnvloed.

2.4.2. Voor zover verzoekster heeft aangevoerd dat ten onrechte het deelgebied Wiarda in plaats van het deelgebied Plantage als derde zal worden ontwikkeld en de breedte van de bufferzone onvoldoende is, overweegt de Voorzitter dat schorsing van het bestreden besluit geen invloed zal hebben op de ontwikkeling van het deelgebied Wiarda en de ontwikkeling van de bufferzone, omdat de fasering en de bufferzone niet in het plan zijn opgenomen dan wel voorzien. Verzoekster kan met haar verzoek om voorlopige voorziening met betrekking tot het bestreden besluit niet bereiken dat een andere fasering voor het deelgebied Wiarda en grotere afstanden tussen het stadsdeel De Zuidlanden en het dorp Goutum zullen worden aangehouden. In hetgeen verzoekster heeft aangevoerd, ziet de Voorzitter geen aanleiding om op dit punt een voorlopige voorziening te treffen.

2.5. Verzoekster voert aan dat verweerder heeft miskend dat de karakteristieke waarden van de boerderij en de terp in het deelgebied Techum worden aangetast doordat het plan in de directe nabijheid daarvan een school toelaat en de boerderij voor gemengde doeleinden, waaronder detailhandel, mag worden gebruikt.

2.5.1. De gronden waarop de boerderij ligt en de omliggende gronden zijn bestemd als "Gemengde doeleinden". De boerderij is voorzien van de aanduiding "te handhaven hoofdvorm". Ingevolge artikel 5, lid C, onder A, van de planvoorschriften, kort weergegeven, dient de hoofdvorm, bepaald door de oppervlakte van het grondvlak, de gevelbreedte, de (goot)hoogte, de dakhelling en de nokrichting, van de gebouwen met de aanduiding "te handhaven hoofdvorm", zoals die ten tijde van de ter inzage legging van het ontwerpplan bestond, gehandhaafd te blijven, met uitzondering van de daarin opgenomen afwijkingen.

De gronden met de bestemming "Gemengde doeleinden" ten westen van de boerderij zijn voorzien van de aanduiding "educatief". De afstanden tussen deze gronden en de boerderij zijn minimaal ongeveer 9 meter en maximaal meer dan 20 meter. Ingevolge artikel 5, lid A, sub 1, aanhef en onder g, van de planvoorschriften zijn de op de plankaart voor "Gemengde doeleinden" aangewezen gronden, voor zover de gronden zijn voorzien van de aanduiding "educatieve zone", onder meer bestemd voor educatieve doeleinden, zoals een school.

2.5.2. De Voorzitter heeft de verwachting dat met het opnemen van artikel 5, lid C, onder A, van de planvoorschriften de karakteristieke waarde van de boerderij voldoende is gewaarborgd, nu daarin is bepaald dat de hoofdvorm van de boerderij behouden dient te blijven en bij het gebruik ervan voor de toegestane doeleinden hiermee rekening moet worden gehouden. Het verzoek richt zich verder op de positionering van de school ten opzichte van de boerderij en de terp. Ter zitting is door het college van b&w gesteld dat de ligging van de school thans slechts globaal is bepaald. Voorts is door Bouwfonds gesteld dat de terp behouden zal blijven en heeft verweerder gesteld dat de bouw van de school in de nabijheid van de boerderij kan worden gerealiseerd met in acht neming van de zichtlijnen op de boerderij in zijn context. Onder deze omstandigheden zal, mede in aanmerking nemend dat de oppervlakte van de gronden met de aanduiding "educatief" meer dan
5.000 m2 is, naar verwachting bij de positionering van de school voldoende rekening worden gehouden met de karakteristieke boerderij en de omgeving ervan alsmede met de terp. De Voorzitter ziet in hetgeen verzoekster heeft aangevoerd in zoverre geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening.

2.6. Gezien het voorgaande ziet de Voorzitter aanleiding om het bestreden besluit, voor zover het de goedkeuring van de planonderdelen met de bestemming "Woongebied 1" en "Woongebied 2" betreft waarvoor vrijstellingen als bedoeld in artikel 19, tweede lid, van de WRO zijn verleend die nog niet in rechte onaantastbaar zijn geworden, zoals aangegeven op de als bijlage bij deze uitspraak gevoegde kaart, bij wijze van voorlopige voorziening te schorsen. Het verzoek dient in zoverre te worden ingewilligd.

2.7. Verweerder dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.

3. Beslissing

De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van het college van gedeputeerde staten van Fryslan van 3 juli 2007, kenmerk 00704364, voor zover daarbij goedkeuring is verleend aan de planonderdelen met de bestemmingen "Woongebied 1" en "Woongebied 2" waarvoor vrijstellingen als bedoeld in artikel 19, tweede lid, van de WRO zijn verleend die nog niet in rechte onaantastbaar zijn geworden, zoals aangegeven op de als bijlage bij deze uitspraak gevoegde kaart;

II. wijst het verzoek voor het overige af;

III. veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Fryslan tot vergoeding van bij verzoekster in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van 687,73 (zegge: zeshonderdzevenentachtig euro en drieënzeventig cent), waarvan een gedeelte groot 644,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de provincie Fryslân aan verzoekster onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;

IV. gelast dat de provincie Fryslân aan verzoekster het door haar voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van 285,00 (zegge: tweehonderdvijfentachtig euro) vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. J.C.K.W. Bartel, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J.M. Leurs, ambtenaar van Staat.

w.g. Bartel w.g. Leurs
Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 30 november 2007

372.