Bouke, let op. In de tekst en op de site staat Erwin Visser wat Erwin Winter moet zijn. Hans

Persbericht Wageningen Universiteit, 094wu, 7 december 2007

GOEDE LOKSTROOM MAAKT VISTRAP EFFECTIEF

Vistrappen bij stuwen en dammen in rivieren blijken goed te werken waardoor trekvissen weer stroomopwaarts kunnen paaien. Maar de ingang van deze voorziening en de vraag of vissen die goed kunnen vinden is de kritische succesfactor. Vistrappen dragen bij aan het herstel van vispopulaties in de rivieren, vooral bovenstrooms. Dat is des te meer van belang voor grote rivieren, maar tegelijk is de aanleg van goed werkende trappen daar ook het moeilijkst. Dat blijkt uit onderzoek waarop ir. Erwin Winter op 7 december promoveert aan Wageningen Universiteit.

Stuwen en dammen in rivieren blijken grote hindernissen voor trekvissen, zoals zalm en steur. Die kunnen daardoor niet of heel moeilijk trekken tussen de zee en hun paaigebieden, die zich vaak ver stroomopwaarts op de rivieren bevinden. Daardoor is de visstand in de rivieren voor veel soorten ver achteruitgegaan, wat weer een verarming inhoudt voor de soortenrijkdom. De Europese Unie schrijft in de Kaderrichtlijn Water voor dat, om de rivieren weer voldoende ecologische kwaliteit te geven, vissen langs barrières moeten kunnen zwemmen. Daarvoor dienen de vistrappen bij stuwen en dammen. Ook in Nederland zijn die op grote schaal aangelegd. Naar hun functioneren en wat daarvoor nodig is, en of vistrappen bijdragen aan het herstel van de visstand in rivieren, was nog betrekkelijk weinig wetenschappelijk onderzoek gedaan. Het onderzoek van Erwin Winter, onderzoeker bij Wageningen IMARES, het instituut voor marien ecologisch onderzoek, is een van de eerste waarin vistrappen uitvoerig op verschillende schalen zijn geëvalueerd. Hij deed zijn onderzoek rond de Overijsselse Vecht, met onder meer van zendertjes voorziene vissen. Hij vergeleek de resultaten van de Vecht onder andere met de rivier de Bierbza in Polen, die nog het meest lijkt op de Vecht van voor 1850.

LOKSTROOM
Of vissen een vistrap kunnen passeren hangt af van of ze de ingang goed kunnen vinden. Uit de vele waterstromen die van een stuw of dam af komen, en die meestal doodlopen, moet de vis juist die stroom vinden die uit de vistrap komt. Winter noemt dat de lokstroom. Hoe groter qua volume deze lokstoom is, des te groter is de kans dat de vis die stroom neemt, heeft hij gevonden. Eenmaal in de vistrap is het nemen daarvan voor de vis geen probleem meer. Het is van groot belang bij de inrichting van een vistrap daar rekening mee te houden. Winter heeft situaties aangetroffen waar de lokstroom te klein was. En er zijn wereldwijd tal van voorbeelden waarbij de opening op een voor vissen onlogische plaats zit. Om te weten wat het zogeheten zoekbereik van vissen is, is veel meer kennis nodig van het gedrag van vissen. Daarbij blijkt ook van belang hoe vissen leren om te gaan met vistrappen en migratieroutes. Winter constateerde grote verschillen in gedrag tussen vissen, ook binnen eenzelfde soort.

Erwin Winter vond dat de aanleg van vistrappen een verschuiving te zien geeft in vissoorten in rivieren, waarbij de soorten die veelvuldig van de trappen gebruik maken relatief in aantal toenamen. De huidige visstand in de Vecht is evenwel nog ver verwijderd van de natuurlijke situatie die de Vecht voor 1850 moet hebben gekend. Vistrappen dragen wel bij aan het herstel van de vistand, maar er moet wel wat te verbinden zijn zegt hij. In dat verband merkt hij op dat de kwaliteit van de leefgebieden van de vissen nog veel te wensen overlaat.