K.V Archivarissen


Veel belangstelling voor cultureel erfgoed

Het bereik van het verleden. Ontwikkelingen in de belangstelling voor cultureel erfgoed.


· Het aandeel van de Nederlandse bevolking dat musea bezoekt is gestegen van 35% in 1995 tot 38% in 2003.


· Het percentage van de Nederlanders dat oude gebouwen, stads- en dorpskernen bezoekt steeg van 43% in 1995 tot 45% in 2003.


· In 2004 bezocht ruim een kwart van de bevolking (27%) resultaten van archeologisch onderzoek. In 1996 was dit nog 19%.


· Cultuurhistorische waarden spelen een belangrijke rol bij de waardering van de eigen woonomgeving en van het landschap.


· Na de Scandinavische landen heeft Nederland in Europa de hoogste bezoekcijfers voor het cultureel erfgoed.


· Gedrukte media en televisie zijn nog altijd de favoriete media voor het verzamelen van informatie voor cultureel erfgoed. Internet is overigens wel in opkomst, vooral als het gaat om snelle zoekvragen.


· In 2003 was ruim 10% van de bevolking ( meer dan een miljoen mensen) lid van een erfgoedorganisatie.

Dit zijn enkele conclusies uit de SCP-publicatie Het bereik van het verleden. Ontwikkelingen in de belangstelling voor cultureel erfgoed die op donderdag 6 december jl. is verschenen. In het rapport beschrijven de onderzoekers prof.dr. Frank Huysmans en prof.dr. Jos de Haan de ontwikkeling van de publieke belangstelling voor musea, archieven, monumenten en archeologie. Op deze vier terreinen is onderzoek verricht naar de omvang en samenstelling van het publiek en de veranderingen die zich daarin hebben voorgedaan. Verder is aandacht besteed aan het vrijwilligerswerk en de lidmaatschappen van erfgoedorganisaties, het mediagebruik voor erfgoeddoeleinden en de overige vrijetijdsbesteding van erfgoedbezoekers. Het onderzoek is gebaseerd op het Algemeen Voorzieningen Onderzoek en op aanvullende bronnen en verricht met steun van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap.

Stijging museumbezoek

Het aandeel van de Nederlandse bevolking dat musea bezoekt is toegenomen van 35% in 1995 tot 38% in 2003. Deze stijging wordt vooral veroorzaakt door de groeiende belangstelling onder vijftigplussers, maar ook door een toegenomen bezoek van kinderen en jongeren. Hoogopgeleiden vormen traditiegetrouw een groot deel van het museale publiek. Onder de hoogst opgeleiden is de bezoekfrequentie echter gedaald. De reisafstand tot het dichtstbijzijnde museum, of de gemiddelde afstand tot alle Nederlandse musea, is nauwelijks van invloed op het museumbezoek. Leden van de vier grootste etnische groepen in Nederland (Surinamers, Antillianen/Arubanen, Turken en Marokkanen) gaan beduidend minder vaak naar musea dan autochtonen. De verschillen tussen de etnische groepen onderling en hun achterstand ten opzichte van autochtonen zijn voor een deel toe te schrijven aan de leeftijdsopbouw (weinig 50-plussers) en het lage gemiddelde opleidingsniveau van de allochtone groepen.

Monumenten populair

Het aandeel van de Nederlandse bevolking dat oude gebouwen, stads- en dorpskernen bezoekt, steeg van 43% in 1995 naar 45% in 2003. Een derde van de bevolking bracht in 2003 een bezoek aan oude dorpskernen en stadsdelen. Oude kerken zijn altijd populair geweest als cultuurhistorisch object, maar tussen 1995 en 2003 is het bezoek nog eens toegenomen (van 25% naar 31%). Ook voor paleizen en kastelen groeide de belangstelling. Een in het oog springende verandering in de publiekssamenstelling is het bezoek van jongeren en ouderen. De leeftijdsgroep van 20-34 jaar is in de loop der jaren ondervertegen­ woordigd geraakt. De groep 50-64-jarigen is steeds meer de kopgroep van de belangstellenden gaan vormen. Onder de 65-plussers groeide de belangstelling eveneens snel.

Groeiende belangstelling voor archeologie

Het percentage Nederlanders dat belangstelling toonde voor resultaten van archeologisch onderzoek steeg van 19% in 1996 tot 27% in 2004. Vooral archeologiemusea, oudheidkundige reconstructies en archeologische monumenten trokken meer belangstellenden. In 2004 zei ruim een kwart van de bevolking in het vooragaande jaar tenminste eenmaal een opgraving of archeologische presentatie te hebben bezocht. Veelal waren dat incidentele bezoekers, terwijl een veel kleinere groep van ongeveer 2% van de bevolking ten minste een keer per kwartaal een bezoek brengt. Ook bij archeologische presentaties komen vaker hoogopgeleiden kijken dan laagopgeleiden. In tegenstelling tot het bezoek aan musea bezoeken mannen vaker archeologische presentaties dan vrouwen. De verschillen tussen leeftijdsgroepen wijzen op een vergrijzing van het publiek. In 1996 waren personen tussen de 35 en 65 jaar nog oververtegenwoordigd, in 2004 waren dat de leeftijdsgroepen boven de 55 jaar.

Cultuurhistorie belangrijk voor waardering van eigen woonomgeving en landschap

Nederlanders vinden oude stads- of dorpscentra aangename plaatsen om te wonen. Meer mensen dan er feitelijk wonen beschouwen het als hun favoriete woonlocatie. Dat neemt niet weg dat basale zaken als veiligheid, leefbaarheid en voorzieningen (winkels, openbaar vervoer en parken) als kenmerken van de woonomgeving hoger worden gewaardeerd. Daar staat weer tegenover dat in een gedachtenexperiment een meerderheid het behoud van historische elementen boven voorzieningen als een winkelcentrum of sportvelden plaatste. Ook in het landschap zien Nederlanders graag de cultuurhistorie behouden. Het historisch karakter draagt bij aan de aantrekkelijkheid van een landschap, ook bij de keuze van korte (natuur)vakanties.

Nederland in Europa bij koplopers

In internationaal perspectief doet Nederland het goed waar het gaat om de belangstelling voor cultureel erfgoed. Het museumbezoek in eigen land staat op de vierde plaats in de Europese Unie, terwijl de Nederlanders met bezoeken aan musea in het buitenland (op vakantie) op een derde plaats staan. Nederlanders bezoeken in vergelijking met inwoners van andere EU-landen landen eveneens vaak monumenten. Weliswaar niet zo veel als lijstaanvoerder Zweden maar toch duidelijk vaker dan inwoners van veel andere Europese landen. Ook de belangstelling voor archeologie onder Nederlanders ligt ruim boven die in de meeste andere EU-landen. Ook hier staan de Nederlanders, na o.a.de Denen op een derde plaats.

Gedrukte media en televisie favoriete informatiebronnen

Gedrukte media en televisie zijn voor een ruime meerderheid van de bevolking nog steeds de favoriete media om informatie over cultureel erfgoed te verzamelen. Daarmee dragen deze massamedia sterk bij aan het vergroten van het publieksbereik van cultureel erfgoed. Het inter­ net is bezig een belangrijkere plaats in de culturele informatievoorziening in te nemen. Maar vooralsnog is het bereik van websites van musea, monumenten, archeologie en archieven nog lang niet zo groot is als dat van televisie en dagbladen, ook niet onder jongere groepen die relatief veel tijd en aandacht aan internet besteden. Erfgoedliefhebbers maken een onderscheid naar het soort vraag van hun informatiebehoefte. Voor een snelle, korte informatievraag worden meestal bronnen op internet geconsulteerd, terwijl men voor meer diepgaande vragen teruggrijpt op bronnen als experts, musea, bibliotheken, archieven en (gedrukte) encyclopedieën. Het consulteren van niet-digitale bronnen doen jongere erfgoedliefehebbers overigens wel minder vaak dan oudere; jongeren gebruiken bij voorkeur ook het internet voor meer diepgaande informatievragen.

Meer leden voor erfgoedorganisaties

Ondanks de dalende bereidheid van Nederlanders om zich bij een maatschappelijke organisatie aan te sluiten hebben de verschillende soorten erfgoedorganisaties (vriendenorganisatie van een museum, vereniging voor lokale en regionale geschiedenis of organisatie voor cultuurbehoud) hun ledenaantallen zien toenemen. In 2003 was ruim 10 procent van de bevolking (meer dan een miljoen personen) lid van een erfgoedorganisatie, tegen 9 procent in 1995. Bovendien had anderhalf procent van de bevolking van 16 jaar en ouder, oftewel zon 160.000 personen, in dat jaar aan erfgoed gerelateerd vrijwilligerswerk verricht. Onder de vrijwilligers en onder de leden van verschillende soorten erfgoedorganisaties zijn hoger opgeleiden en ouderen oververtegenwoordigd. In de periode 1995-2003 is het overwicht van hoger opgeleiden kleiner geworden en dat van ouderen toegenomen.

Stijging erfgoedbelangstelling berust op een compositie-effect

De gestegen belangstelling voor cultureel erfgoed berust op een compositie-effect, dat wil zeggen dat de stijging te danken is aan het feit dat in de afgelopen decennia latere (jongere) generaties gemiddeld hoger zijn opgeleid, dat het inkomensniveau hoger is komen te liggen, en dat oudere paren en alleenwonenden een groeiend aandeel van de bevolking uit zijn gaan maken. Zouden opleiding, inkomen en samenstelling van de bevolking naar levensfase constant zijn gebleven, dan zou de erfgoeddeelname zelfs wat zijn gedaald. Dit hoeft niet onmiddellijk aanleiding te geven tot zorg voor de erfgoedbelangstelling in de nabije toekomst. De vergrijzing zet zich de komende decennia voort evenals de stijging van het opleidings- en inkomensniveau en daarmee ook de belangstelling voor het cultureel erfgoed.

SCP-publicatie 2007/29, Het bereik van het verleden. Ontwikkelingen in de belangstelling voor cultureel erfgoed, Frank Huysmans en Jos de Haan, Den Haag, Sociaal en Cultureel Planbureau, december 2007, ISBN 978 90 377 0284 2, prijs 23,90.