Beantwoording vragen van de leden Jonker en Van Gennip over de veroordeling
van een slachtoffer van een groepsverkrachting in Saoedi-Arabië
12-12-2007 | Kamerstuk | Nederlands Ministerie van Buitenlandse Zaken
Graag bied ik u hierbij de antwoorden aan op de schriftelijke vragen
gesteld door de leden Jonker en Van Gennip over de veroordeling van
een slachtoffer van een groepsverkrachting in Saoedi-Arabië. Deze
vragen werden ingezonden op 23 november 2007 met kenmerk 2070805340.
De minister van Buitenlandse Zaken,
Drs. M.J.M. Verhagen
Antwoorden van de heer Verhagen, minister van Buitenlandse Zaken, op
vragen van de leden Jonker en Van Gennip (beiden CDA) over de
veroordeling van een slachtoffer van een groepsverkrachting in
Saoedi-Arabië tot zes maanden celstraf en 200 zweepslagen.
Vraag 1
Bent u geschokt over het vonnis dat is uitgevaardigd in Saoedi-Arabië
tegen de vrouw die het slachtoffer is van verkrachting en het verbod
tegen haar advocaat om haar te verdedigen? Hoe beoordeelt u het feit
dat publiciteit in de media geleid heeft tot verhoging van het vonnis?
1)
Antwoord
Ja. Zie ook mijn antwoorden op de Kamervragen van het lid Wilders ter
zake, (kenmerk DAM-832/07 van 29 november jl). Ik ben ook geschokt
over het feit dat de straf verzwaard is vanwege het opzoeken van de
publiciteit.
Vraag 2
Bent u voornemens actie te ondernemen naar aanleiding van dit bericht?
Zo ja, bent u van plan Saoedi-Arabië hierop aan te spreken en aan te
dringen op een eerlijke en goede rechtsgang, waarbij de verdediging
door een advocaat niet mag worden verboden? Bent u tevens bereid op
zeer korte termijn bij de Saoedische autoriteiten aan te dringen op
het afzien van de opgelegde straf en om het besluit om de advocaat te
laten verschijnen voor de tuchtraad te herzien?
Antwoord
De Saoedische ambassadeur werd op 27 november uitgenodigd op het
ministerie van Buitenlandse Zaken. Tijdens het gesprek met de
ambassadeur op hoog ambtelijk niveau werd de grote zorg van de
Nederlandse regering uitgesproken naar aan leiding van het vonnis en
werd gewezen op het belang van de universaliteit van mensenrechten.
Onderstreept werd dat reserves op basis van traditie, religie en
cultuur haaks staan op de universele verklaring van de rechten van de
mens.
Tevens heeft Nederland erop aangedrongen dat de procedure tegen de
advocaat wordt gestaakt.
Vraag 3
Wat is uw mening over het voornemen van Saoedi-Arabië toe te treden
tot de VN-verdragen en de voorbehouden die zij daarbij maakt
betreffende de positie van de vrouw, zoals blijkt uit het verslag van
het bezoek van de mensenrechtenambassadeur aan Saoedi-Arabië van 7
juli 2007? 2) Houdt de Nederlandse regering vast aan het standpunt dat
zonder de erkenning van gelijke rechten voor mannen en vrouwen,
toetreding tot deze verdragen niet mogelijk is? Wat is in dezen de
mening van de Europese Unie? Bent u bereid het Nederlandse standpunt
uit te dragen binnen de Europese Unie?
Antwoord
In algemene zin verwelkom ik het voornemen van Saoedi-Arabië om
verbetering in zijn mensenrechtenbeleid te bereiken. Daarom verwelkomt
Nederland de toetreding van Saoedi-Arabië tot daarmee overeenkomende
VN- mensenrechtenverdragen. De bewuste verdragen geven staten niet de
mogelijkheid om de toetreding van andere staten tegen te houden.
Saoedi-Arabië heeft bij de toetreding tot het Verdrag inzake de
Uitbanning van alle Vormen van Discriminatie van Vrouwen (CEDAW) twee
voorbehouden gemaakt, waarin o.a. wordt verwezen naar de voorrang van
nationaal recht in geval van tegenstrijdigheid met de bepalingen van
het Verdrag. Nederland heeft tegen deze voorbehouden bezwaar gemaakt,
zoals het altijd pleegt te doen bij voorbehouden die verwijzingen
bevatten naar religieuze wetgeving en/of nationaal recht.
Een staat die bezwaar maakt tegen een voorbehoud van een andere staat
kan zich er tegen verzetten dat het verdrag, in zijn geheel of voor
het deel van het verdrag waar het voorbehoud betrekking op heeft, in
werking treedt tussen deze twee staten. Het verdrag, of een deel
daarvan, geldt dan niet tussen de staat die het voorbehoud heeft
gemaakt en de staat die bezwaar heeft gemaakt tegen het voorbehoud.
Ook kan de staat die het bezwaar maakt er voor kiezen zich niet te
verzetten tegen de inwerkingtreding van het verdrag tussen de twee
staten. In dat geval kunnen die staten elkaar aan hun
verdragsverplichtingen houden.
In het geval van CEDAW en Saoedi-Arabië heeft Nederland voor de tweede
optie gekozen en is het Verdrag tussen beide landen in werking
getreden. Hierdoor bestaat namelijk een instrument om Saoedi-Arabië
aan te spreken op zijn verdragsverplichtingen, zoals de erkenning van
de gelijke rechten voor mannen en vrouwen (artikel 28, tweede lid, van
het CEDAW).
De Nederlandse regering houdt vast aan het standpunt dat, in het geval
een voorbehoud de gelijke rechten van mannen en vrouwen ondermijnt,
hiertegen bezwaar gemaakt wordt. Dit Nederlandse standpunt komt
overeen met het algemene standpunt van de EU-lidstaten.
1)
http://www.elsevier.nl/nieuws/laatste_24_uur/artikel/asp/artnr/179636/
2) Kamerstuk 30 800 V, nr. 109
Toelichting: deze vragen dienen ter aanvulling op eerdere vragen
terzake van het lid Wilders (PVV), ingezonden 20 november 2007,
(vraagnummer 2070805130)
* Ministerie van Buitenlandse Zaken
* Bezuidenhoutseweg 67
* Postbus 20061
* 2500 EB Den Haag
* Tel.: 070-3 486 486
* Fax: 070-3 484 848
* Internet: www.minbuza.nl
Ministerie van Buitenlandse Zaken